ECLI:NL:RBAMS:2020:527

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
RK19/5402
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen DNA-afname van minderjarige veroordeelde

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 januari 2020 uitspraak gedaan in een bezwaarschrift dat was ingediend door een minderjarige veroordeelde tegen de afname van zijn DNA-materiaal en de opname daarvan in de DNA-databank. Het bezwaarschrift werd op 20 september 2019 ter griffie ontvangen, en de rechtbank heeft op 22 januari 2020 de raadsman van de veroordeelde en de officier van justitie in besloten raadkamer gehoord. De veroordeelde en zijn ouders waren niet verschenen, ondanks een geldige oproep.

De raadsman voerde aan dat de afname van het DNA-materiaal in strijd was met artikel 40 van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind, omdat er geen zorgvuldige belangenafweging had plaatsgevonden. Hij stelde dat de officier van justitie en de kinderrechter niet hadden aangekondigd dat DNA-materiaal zou worden afgenomen, waardoor de veroordeelde in de veronderstelling verkeerde dat het bij de veroordeling zou blijven. Daarnaast werd een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, verwijzend naar eerdere beslissingen van de rechtbank Amsterdam waarin bezwaarschriften gegrond waren verklaard.

De officier van justitie gaf aan dat het bezwaarschrift gegrond moest worden verklaard, omdat aan de minderjarige veroordeelde alleen een leerstraf was opgelegd en er geen DNA-afname en verwerking zou plaatsvinden. De rechtbank concludeerde dat het bezwaarschrift gegrond was, omdat de maatregel disproportioneel was gezien de opgelegde leerstraf van 20 uren en het feit dat de veroordeelde geen andere relevante veroordelingen had. De rechtbank wees het verzoek om de officier van justitie te veroordelen in de kosten van rechtsbijstand af, omdat hiervoor geen wettelijke grondslag bestond.

De rechtbank besloot het bezwaarschrift gegrond te verklaren, het celmateriaal van de veroordeelde te vernietigen en de vordering tot veroordeling van de officier van justitie in de kosten van rechtsbijstand af te wijzen. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter M.E. Leijten, in aanwezigheid van griffier S.L. Slaats.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/055166-19
RK: 19/5402
Beschikking op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet) van:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats]
wonende op het [adres] ,
raadsman mr. L. Lalji,
Lalji Advocaat, Johan Huizingalaan 124 B, 1065 JE Amsterdam,
veroordeelde.

Het procesverloop

Het bezwaarschrift is op 20 september 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft de gemachtigde raadsman van veroordeelde en de officier van justitie mr. M.M. van den Berg op 22 januari 2020 in besloten raadkamer gehoord.
Veroordeelde en zijn ouders zijn, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Inhoud van het bezwaarschrift en het standpunt van de veroordeelde

Het bezwaarschrift is gericht tegen het bepalen van het DNA-profiel van veroordeelde en de opname daarvan in de DNA-databank.
De raadsman van veroordeelde heeft kort samengevat het volgende aangevoerd.
De afname van het DNA-materiaal en de opname van het DNA-profiel in de DNA-databank is in strijd met artikel 40 van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IRVK), aangezien dat artikel meebrengt dat aan de beslissing tot afname van het celmateriaal en de opname van het DNA-profiel een zorgvuldige belangenafweging ten grondslag dient te liggen, terwijl van een dergelijke belangenafweging niet blijkt. Bovendien heeft noch de officier van justitie noch de kinderrechter aangekondigd dat DNA-materiaal van veroordeelde zou worden afgenomen en dat zijn DNA-profiel in de DNA-databank zou worden opgenomen. Daardoor is bij veroordeelde het vertrouwen opgewekt dat het bij de veroordeling zou blijven.
Verder wordt, onder verwijzing naar een drietal beslissingen van de rechtbank Amsterdam, waarbij de bezwaarschriften gegrond zijn verklaard, een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel.
Tot slot, wordt verzocht om veroordeling van de officier van justitie in de kosten van rechtsbijstand aan veroordeelde.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift gegrond dient te worden verklaard omdat aan de destijds minderjarige veroordeelde alleen een leerstraf is opgelegd en de officier van justitie dan geen DNA laat afnemen en verwerken.

De beoordeling

Uit de stukken van het dossier en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Bij bevel van 9 augustus 2019 heeft de officier van justitie bepaald dat van veroordeelde celmateriaal zal worden afgenomen ter bepaling en verwerking van zijn DNA-profiel.
Op 11 september 2019 is het celmateriaal van veroordeelde afgenomen.
Het bezwaarschrift is op 20 september 2019 ter griffie van deze rechtbank ingediend, derhalve binnen de in artikel 7 van de Wet genoemde termijn van veertien dagen. Veroordeelde kan in zoverre worden ontvangen in zijn bezwaar.
Als grondslag van het bevel heeft gediend het vonnis van 11 juli 2019 van de kinderrechter van deze rechtbank, waarbij veroordeelde ter zake van afpersing (artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)) is veroordeeld tot 20 uren leerstraf, subsidiair 10 dagen jeugddetentie.
De Wet heeft als uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet celmateriaal wordt afgenomen. Artikel 2 lid 1 van de Wet heeft betrekking op misdrijven als bedoeld in artikel 67 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De rechtbank stelt vast dat artikel 317 Sr, waarvoor veroordeelde tot een taakstraf is veroordeeld, valt onder de categorie misdrijven als bedoeld in artikel 67 lid 1 Sv.
Aan de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 juncto artikel 1, onder c van de Wet is derhalve voldaan.
Het bezwaarschrift zal echter gegrond worden verklaard omdat zich een uitzondering voordoet als genoemd in artikel 2 lid 1, aanhef en onder b van de Wet. Aan de destijds minderjarige veroordeelde is slechts een leerstraf van 20 uur opgelegd. Hij heeft bovendien geen andere relevante veroordelingen op zijn naam. Om die redenen is de maatregel in zijn geval disproportioneel. Het verzoek tot veroordeling van de officier van justitie in de kosten van rechtsbijstand, dient te worden afgewezen, nu daarvoor geen wettelijke grondslag bestaat.
De rechtbank komt dan ook tot de volgende beslissing.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het bezwaarschrift gegrond;
- beveelt de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het celmateriaal van veroordeelde
terstond zal worden vernietigd;
- wijst af de vordering tot veroordeling van de officier van justitie in de kosten van
rechtsbijstand aan veroordeelde.
Deze beslissing is gegeven door
mr. M.E. Leijten, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. Slaats, griffier
en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2020.
Tegen deze beslissing staat voor veroordeelde geen rechtsmiddel open.