ECLI:NL:RBAMS:2020:5264

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
13/751466-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot gelijkstelling met een Nederlander in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 20 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Görlitz in Duitsland. De rechtbank behandelde de vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie, die dateert van 6 augustus 2020. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was gedetineerd in Nederland en verzocht om gelijkstelling met een Nederlander, zodat hij zijn straf in Nederland zou kunnen uitzitten. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB onderzocht. Het EAB was gebaseerd op een vonnis van 14 augustus 2020, waarbij de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van één jaar en zes maanden was opgelegd voor hulp bij illegale binnenkomst en verblijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet voldeed aan de vereisten voor gelijkstelling met een Nederlander, aangezien hij niet gedurende vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland had verbleven. De rechtbank heeft het verzoek van de raadsman om de behandeling aan te houden afgewezen en geoordeeld dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank heeft de overlevering aan Duitsland toegestaan, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751466-20
RK nummer: 20/4470
Datum uitspraak: 20 oktober 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 augustus 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 mei 2020 door het
Amtsgericht Görlitz(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [plaats],
gedetineerd in Justitieel Complex [detentieplaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 oktober 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon, aanwezig via een videoverbinding, is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 14 augustus 2020 van het
Amtsgericht Görlitz, onherroepelijk sinds 22 augustus 2017 (referentie: 7 Ds 430 Js 10519/17).
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dit vonnis heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden, onder aftrek van de dagen die de opgeëiste persoon reeds in Duitsland in detentie heeft doorgebracht voor deze zaak. De vrijheidsstraf dient door de opgeëiste persoon te worden ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 13, te weten:
hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van tenminste drie jaren gesteld.

5.Verzoek om uitzitten straf in Nederland

5.1.
Verzoek van de raadsman
De raadsman heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van de vordering, zodat kan worden ondergezocht of de opgeëiste persoon zijn resterende straf in Nederland kan uitzitten. Dat is de uitdrukkelijke wens van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon voldoet weliswaar niet aan de vereisten voor gelijkstelling met een Nederlander, maar hij verblijft wel rechtmatig in Nederland en zijn partner woont hier. De opgeëiste persoon heeft hier tot kort voor zijn aanhouding gewerkt. Bovendien staat de opgeëiste persoon in Nederland onder behandeling voor zijn heroïneverslaving. Hij wil deze behandeling kunnen voortzetten.
5.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. De opgeëiste persoon is niet geworteld in Nederland en hij voldoet niet aan de vereisten voor gelijkstelling met een Nederlander.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek niet kan worden ingewilligd. Zij overweegt daartoe als volgt.
De raadsman beoogt met zijn verzoek dat de rechtbank de opgeëiste persoon op gelijke voet zal behandelen als een persoon die kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, zonder dat de opgeëiste persoon aan de daarvoor geldende vereisten voldoet.
Ingevolge artikel 6, vijfde lid, OLW wordt een opgeëiste persoon met een Nederlander gelijkgesteld als hij (onder andere) beschikt over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank wordt een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger gelijkgesteld met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger hoeft niet te worden aangetoond met overlegging van een verblijfsdocument, maar moet worden aangenomen als wordt aangetoond dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht is voldaan. Hiervoor is vereist dat de opgeëiste persoon gedurende een periode van vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
Uit een uittreksel van de gemeente Zeewolde blijkt dat de opgeëiste persoon sinds 9 september 2019 staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Ook overigens heeft de opgeëiste persoon niet met stukken onderbouwd dat hij gedurende een periode van vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De rechtbank is daarom, met de raadsman en de officier van justitie, van oordeel dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander.
In de argumenten die de raadsman heeft aangevoerd, te weten: dat de opgeëiste persoon op dit moment rechtmatig in Nederland verblijft, dat hij hier heeft gewerkt, dat zijn partner hier woont en dat hij hier een verslavingsbehandeling ondergaat, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van haar vaste lijn. Het uitzitten van een straf in Nederland is voorbehouden aan opgeëiste personen die de Nederlandse nationaliteit hebben en aan personen die kunnen worden gelijkgesteld met een Nederlander. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de behandeling van de vordering aan te houden, zoals door de raadsman is verzocht.
De stelling van de raadsman dat de termijn van 5 jaar voor de gelijkstelling bij toepassing van de WETS is neergelegd in beleid en dat van dat beleid zou kunnen worden afgeweken maakt dat, wat daarvan overigens zij, niet anders.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Görlitz(Duitsland).
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 oktober 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.