In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 oktober 2020 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was ingediend door de Procureur des Konings te Leuven. De vordering dateert van 22 juli 2020 en betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Nederland in 1986. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet ter zitting is verschenen, ondanks dat hij daartoe was opgeroepen. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen over de overlevering.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. Dit is van belang, omdat artikel 6, tweede lid, van de Overleveringswet (OLW) de overlevering van een Nederlander verbiedt indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf die bij onherroepelijk vonnis is opgelegd. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en de opgeëiste persoon de mogelijkheid heeft om rechtsmiddelen aan te tekenen tegen het vonnis dat aan de overlevering ten grondslag ligt.
De verdediging heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon niet betrokken is geweest bij de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, en dat er sprake kan zijn van identiteitsfraude. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat hij onmogelijk het feit kan hebben gepleegd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn en dat de overlevering kan worden toegestaan. De beslissing is genomen in overeenstemming met de relevante wetsbepalingen, waaronder de Opiumwet en de OLW.