ECLI:NL:RBAMS:2020:5250

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
13/751418-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met terugkeergarantie en onschuldverweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 oktober 2020 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was ingediend door de Procureur des Konings te Leuven. De vordering dateert van 22 juli 2020 en betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Nederland in 1986. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet ter zitting is verschenen, ondanks dat hij daartoe was opgeroepen. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen over de overlevering.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. Dit is van belang, omdat artikel 6, tweede lid, van de Overleveringswet (OLW) de overlevering van een Nederlander verbiedt indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf die bij onherroepelijk vonnis is opgelegd. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en de opgeëiste persoon de mogelijkheid heeft om rechtsmiddelen aan te tekenen tegen het vonnis dat aan de overlevering ten grondslag ligt.

De verdediging heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon niet betrokken is geweest bij de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, en dat er sprake kan zijn van identiteitsfraude. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat hij onmogelijk het feit kan hebben gepleegd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn en dat de overlevering kan worden toegestaan. De beslissing is genomen in overeenstemming met de relevante wetsbepalingen, waaronder de Opiumwet en de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751418-18
RK nummer: 20/3510
Datum uitspraak: 15 oktober 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 juli 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 maart 2018 door
de Procureur des Konings te Leuven(België) en het strekt tot aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Nederland) op [geboortedag] 1986
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 oktober 2020. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal, en de gemachtigde raadsman van de opgeëiste persoon, mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl.
De opgeëiste persoon is, in strijd met één van de voorwaarden waaronder de overleveringsdetentie is geschorst, niet ter zitting van de rechtbank verschenen, zonder opgaaf van redenen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de correctionele rechtbank Leuven van 18 december 2017, met referentie 18NZ400 - 17/3235.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar. Van deze gevangenisstraf resteert 1095 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Artikel 6, tweede lid, OLW verbiedt de overlevering van een Nederlander indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf.
De overlevering kan dan ook alleen worden toegestaan indien het vonnis bij verstek is gewezen en de opgeëiste persoon de mogelijkheid geboden wordt enig rechtsmiddel tegen het vonnis in te stellen teneinde in persoon ter terechtzitting te verschijnen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan onder het beding dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB onder d) het volgende verklaard:
"3.4. de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
• de beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend; en
• de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing; en
• de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet (15 dagen) of hoger beroep (30 dagen) aan te tekenen."
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze garantie aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing. Dit betekent dat ook de weigeringsgrond van artikel 6, tweede lid, OLW niet van toepassing is.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit heeft aangeduid als feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:

1. Deelneming aan een criminele organisatie

5. Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings heeft op 14 augustus 2020 de volgende garantie gegeven:
"Met verwijzing naar uw vraag met dd. 14 augustus 2020, deel ik u mee dat machtiging wordt verleend met het oog op het geven van de zgn. "terugkeergarantie" in het kader van de overlevering van de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] (° [geboortedag] 1986) ingevolge het aan uw gerechtelijke diensten toegezonden Europese Aanhoudingsbevel dd. 08 maart 2018.
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees Aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] (°[geboortedag] 1986).
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan. De overbrenging steunt op het Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie.
(…)"
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Het feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid, en artikel 11a van de Opiumwet.

6.Onschuldverweer

De raadsman heeft aangevoerd aan dat het feit waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht onmogelijk door hem kan zijn begaan en dat op die grond de overlevering dient te worden geweigerd. De opgeëiste persoon kan op papier wel de huurder zijn geweest van het pand waarin de hennepkwekerij is aangetroffen maar dat betekent nog niet dat hij enige betrokkenheid heeft gehad bij de aangetroffen hennepkwekerij. Zijn paspoort is namelijk gestolen en het is goed mogelijk dat sprake is van identiteitsfraude.
Het leven van de opgeëiste persoon speelt zich af in [plaats] en hij komt nooit in België.
Ter onderbouwing hiervan heeft de raadsman aan de rechtbank een uitdraai overgelegd met geldopnamen bij geldautomaten te [plaats] en huurbetalingen van zijn woning te [plaats] in de periode waarin het aan hem verweten feit zou zijn gepleegd. De opgeëiste persoon staat onder bewind en heeft dus ook geen geld om het bedoelde feit te financieren. Het is dus heel goed mogelijk dat er een onjuist vonnis tegen de opgeëiste persoon is gewezen.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon niet aanstonds heeft aangetoond dat hij onmogelijk het feit kan hebben gepleegd.
Er ligt een veroordelend vonnis en voor dat strafbare feit wordt de overlevering verzocht.
Het feit dat de opgeëiste persoon onder bewind staat en stelt geen geld te hebben om een hennepkwekerij op te zetten maakt niet dat hij onmogelijk het feit kan hebben gepleegd.
De overlevering kan dan ook worden toegestaan.
De rechtbank stelt vast dat uit de door de verdediging overgelegde stukken blijkt dat de opgeëiste persoon van juni 2016 tot en met december 2016 veelvuldig geldbedragen heeft opgenomen bij geldautomaten te [plaats], en dat er afschrijvingen van geldbedragen in
2016 hebben plaatsgevonden die verband houden met huurbetalingen van een andere woning dan die waar de hennepkwekerij te België is aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon hiermee echter niet heeft aangetoond dat hij onmogelijk het feit kan hebben gepleegd. De fysieke aanwezigheid van de opgeëiste persoon is immers niet per definitie vereist bij het plegen van het feit. Bovendien ziet het overzicht van de afschrijvingen slechts op een deel van de pleegperiode die in het EAB staat vermeld.
Het verweer slaagt dan ook niet.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 11 en 11b Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de Procureur des Konings te Leuven(België).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 oktober 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.