ECLI:NL:RBAMS:2020:5249

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
13/751735-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

Op 15 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door België was uitgevaardigd. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie, die dateert van 6 augustus 2019. Het EAB is uitgevaardigd op 24 oktober 2018 en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in België is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van drie jaar voor illegale handel in verdovende middelen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procesgang besproken, inclusief zittingen op 5 maart en 1 oktober 2020. Tijdens deze zittingen zijn de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de overlevering alleen kan plaatsvinden onder bepaalde voorwaarden, zoals het waarborgen van effectieve rechtsbescherming.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat aan de eisen van de Overleveringswet is voldaan en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de garantie is gegeven dat de opgeëiste persoon na zijn veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren om zijn straf daar uit te zitten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de jongste rechter niet in staat was om de uitspraak mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751735-19
RK nummer: 19/4702
Datum uitspraak: 15 oktober 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 augustus 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 oktober 2018 door
het Parket van de Procureur des Konings te Turnhout(België) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 5 maart 2020
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 maart 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.G.A. Aben, advocaat te Eindhoven.
Tussenuitspraak van 19 maart 2020
Bij uitspraak van 19 maart 2020 is het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om op een later moment het onderzoek te sluiten en uitspraak te doen, gelet op de maatregelen die met ingang van 17 maart 2020 door de Rechtspraak zijn genomen in verband met de uitbraak van het coronavirus.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Zitting 1 oktober 2020
Het onderzoek is op de zitting van 1 oktober 2020 met toestemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon hervat in de stand van het onderzoek van de zitting van 5 maart 2020.
Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie,
mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.G.A. Aben, advocaat te Eindhoven.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Standpunten

De raadsvrouw heeft ter zitting verklaard dat zij blijft bij wat zij ter zitting van 5 maart 2020 heeft aangevoerd.
De officier van justitie ziet eveneens geen aanleiding om af te wijken van haar op de zitting van 5 maart 2020 ingenomen standpunt.

4.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

In de zaak van de opgeëiste persoon is, vanwege de aanwezigheid van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis op basis waarvan de overlevering wordt verzocht, voldaan aan de eisen die het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak ZB van 12 december 2019 (C-627/19 PPU, ECLI:EU:C:2019:1079) stelt aan de effectieve rechtsbescherming, in geval van het uitvaardigen van een EAB ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een aan de opgeëiste persoon opgelegde vrijheidsbenemende straf door een niet-rechterlijke instantie.

5.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de correctionele rechtbank te Antwerpen, afdeling Turnhout, van 18 april 2018 (vonnisnummer 571/2018, systeemnummer 16CO1942 - AN45.F1.113534-16).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Artikel 6, tweede lid, OLW verbiedt de overlevering van een Nederlander indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf.
De overlevering kan dan ook alleen worden toegestaan indien het vonnis bij verstek is gewezen en de opgeëiste persoon de mogelijkheid geboden wordt enig rechtsmiddel tegen het vonnis in te stellen teneinde in persoon ter terechtzitting te verschijnen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan onder het beding dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in onderdeel d) van het EAB het volgende verklaard:
“3.4. De beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar

de beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend; en

de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing; en

de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet (namelijk 15 dagen) of hoger beroep aan te tekenen (namelijk 30 dagen).”
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze garantie aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing. Dit betekent dat ook de weigeringsgrond van artikel 6, tweede lid, OLW niet van toepassing is.

7.Strafbaarheid feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens volgt dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

8.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout, heeft bij brief van 28 oktober 2019 de volgende garantie gegeven:
"Met verwijzing naar uw verzoek van 25/10/2019, inzake het Europees aanhoudingsbevel dd. 24-10-2018, uitgaande van mijn ambt, lastens de genaamde [opgeëiste persoon] (°[geboortedag]1969) heb ik de eer u volgende garantie te verstrekken:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon].
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
(…)"
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Het feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
Medeplichtigheid aan overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2, onder a van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën, opzettelijk begaan.

9.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Belgische autoriteiten plaats te vinden.
Daartoe heeft zij de volgende argumenten aangevoerd:
- dat het drugslab zich op Belgisch grondgebied bevond;
- dat de Belgische rechtsorde hierdoor is geschokt;
- dat de bewijsmiddelen zich op Belgisch grondgebied bevinden;
- dat Belgische autoriteiten door middel van het uitvaardigen van het EAB hebben aangegeven

te willen vervolgen

Gelet op deze door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

10.Artikel 36 OLW

De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat de opgeëiste persoon graag een nog in Nederland openstaande taakstraf wil verrichten voordat hij aan de Belgische justitiële autoriteiten wordt overgeleverd.
De rechtbank overweegt dat de openstaande taakstraf geen grond vormt voor weigering van de overlevering. Het verzoek staat derhalve niet ter beoordeling van de rechtbank.

11.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

12.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen
- 48 Wetboek van Strafrecht;
- 1, 2 en 6 Wet economische delicten;
- 2 Wet voorkoming misbruik chemicaliën;
- 3 van de Verordening (EG) nr. 273/2004 van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren;
- 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

13.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
het Parket van de Procureur des Konings te Turnhout(België).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 oktober 2020.
De jongste rechter is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.