ECLI:NL:RBAMS:2020:5246

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
13/751469-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot plofkraken

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 september 2020 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Düsseldorf op 17 april 2020. Het EAB is gericht op de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1994, die wordt verdacht van betrokkenheid bij plofkraken in Duitsland op 27 februari en 28 maart 2019.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 27 augustus 2020. De officier van justitie, mr. M. Diependaal, was aanwezig, evenals de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. R.A.C. Frijns. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met dertig dagen verlengd om voldoende tijd te hebben voor de beoordeling van de overlevering.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld en geconcludeerd dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, voldoende zijn omschreven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon duidelijk moet zijn over de beschuldigingen en dat de overlevering voldoet aan de vereisten van de OLW. De rechtbank heeft ook de garantie van de Duitse autoriteiten beoordeeld, die waarborgt dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zal ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en heeft zij deze toegestaan. De uitspraak is gedaan door mr. A.K. Glerum, voorzitter, en mrs. M.E.M. James-Pater en A.K. Mireku, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. H.L. van Loon. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751469-20
RK nummer: 20/3039
Datum uitspraak: 10 september 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 juni 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 april 2020 door het
Amtsgericht Düsseldorf(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [plaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 augustus 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. R.A.C. Frijns, advocaat te Arnhem.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel voor voorarrest, uitgevaardigd door het Amtsgericht Düsseldorf.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid van de stukken

De raadsman voert aan dat de stukken ongenoegzaam zijn en voert hiertoe het volgende aan.
Onder feit 2 in de feitomschrijving van het EAB staat vermeld
"Wijze van betrokkenheid: dader". Deze typering wordt verder niet toegelicht en onduidelijk is of deze typering betrekking heeft op feit 1. Bovendien staat in het EAB direct boven de beschrijving van de feiten het volgende vermeld:
"Dit plan werd ten minste in de volgende gevallen omgezet".In verband met het naleven van het specialiteitsbeginsel moet de beschrijving van de feiten duidelijk zijn. Er moet geen ruimte zijn voor interpretatie en dat is er wel. Zo is het onduidelijk om hoeveel feiten het gaat en bij welke feiten sprake is van daderschap.
De officier van justitie acht de stukken van het EAB genoegzaam en de overlevering toelaatbaar. Tijd en plaats zijn in de feitsomschrijving genoemd. Het moet de opgeëiste persoon duidelijk zijn dat hij in Duitsland zal worden vervolgd voor de voltooide plofkraak op 27 februari 2019 en de poging tot plofkraak op 28 maart 2019.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Het EAB dient gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe dient de overlevering een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In het EAB onder e) staat in dit verband - zakelijk weergegeven - bij de feitsomschrijving vermeld dat het tijdstip van de feiten 27 februari 2019 en 28 maart 2019 betreft en de pleegplaatsen Bad Vilbel en Wuppertal. Vervolgens wordt bij de beschrijving van de toedracht vermeld dat het onder feit 1 gaat om een poging tot plofkraak op 27 februari 2019 te Bad Vilbel en onder feit 2 om een voltooide plofkraak op 28 maart 2019 te Wuppertal-Ronsdorf.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht genoegzaam zijn omschreven. Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder is de omschrijving van de feiten zodanig dat het voor de rechtbank mogelijk is te onderzoeken of aan alle voorwaarden voor de overlevering is voldaan en is de specialiteit voldoende gewaarborgd.
De rechtbank neemt in aanmerking dat sprake is van een strafrechtelijk onderzoek dat kennelijk nog niet is afgerond, zodat de omvang van de verdenking nog niet vast staat. Ten slotte merkt de rechtbank op dat onder de beschrijving van feit 2 staat vermeld dat de wijze van betrokkenheid van de opgeëiste persoon als dader moet worden gekwalificeerd. Uit de beschrijving van de feiten kan worden afgeleid dat deze kwalificatie voor beide feiten geldt. De rechtbank verwerpt het verweer.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
Georganiseerde of gewapende diefstal.
Volgens de aanvullende informatie van de Duitse autoriteiten bij brief van 24 juni 2020 is op beide feiten naar Duits recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Oberstaatsanwalt heeft op 24 juni 2020 de volgende garantie gegeven:
"(…)
Uitlevering van de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon], geboren op [geboortedag] 1994 in [geboorteplaats], Nederland, woonachtig te [adres], [plaats], vanuit Nederland naar Duitsland.
(…)
met referte aan uw e-mail d.d. 22 juni 2020 wordt door ons gegarandeerd dat de opgeëiste persoon, wanneer hij in de Bondsrepubliek Duitsland onherroepelijk wordt veroordeeld, op basis van de geldende versie van Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van
27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (Publicatieblad L 327 van 5 december 2008, bladzijde 27) voor de verdere tenuitvoerlegging van de sanctie naar Nederland zal worden teruggezonden.
(…)"
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan. De feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen gedurende voor de nachtrust bestemde tijd
en
poging tot medeplegen van opzettelijk een ontploffing veroorzaken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
diefstal door twee of meer verenigde personen gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd
en
opzettelijk een ontploffing veroorzaken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 45, 47, 158 en 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Düsseldorf(Duitsland).
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en A.K. Mireku, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 september 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.