In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 september 2020 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Düsseldorf op 17 april 2020. Het EAB is gericht op de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1994, die wordt verdacht van betrokkenheid bij plofkraken in Duitsland op 27 februari en 28 maart 2019.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 27 augustus 2020. De officier van justitie, mr. M. Diependaal, was aanwezig, evenals de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. R.A.C. Frijns. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met dertig dagen verlengd om voldoende tijd te hebben voor de beoordeling van de overlevering.
De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld en geconcludeerd dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, voldoende zijn omschreven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon duidelijk moet zijn over de beschuldigingen en dat de overlevering voldoet aan de vereisten van de OLW. De rechtbank heeft ook de garantie van de Duitse autoriteiten beoordeeld, die waarborgt dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zal ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en heeft zij deze toegestaan. De uitspraak is gedaan door mr. A.K. Glerum, voorzitter, en mrs. M.E.M. James-Pater en A.K. Mireku, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. H.L. van Loon. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.