ECLI:NL:RBAMS:2020:5243

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
13/086535-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van woninginbraak met waardevolle goederen en het voorhanden hebben van een stroomstootwapen

Op 23 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een woninginbraak op 4 mei 2019 in Amsterdam. De inbraak vond plaats in de nachtelijke uren, waarbij waardevolle goederen, waaronder een kluis met sieraden, zijn weggenomen. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen. De verdachte werd herkend door verbalisanten op basis van deze beelden, maar de rechtbank was voorzichtig met de waarde van deze herkenningen, gezien de omstandigheden waaronder ze tot stand kwamen. De rechtbank oordeelde dat de herkenningen niet voldoende betrouwbaar waren om tot een veroordeling te komen. Echter, de rechtbank vond het bewijs van de inbraak sterk door de vondst van een Chanel tas in de woning van de verdachte, die overeenkwam met de tas die bij de inbraak was gestolen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, voor de bewezenverklaring van de inbraak. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tweede feit, het voorhanden hebben van een stroomstootwapen, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het wapen. Daarnaast werd een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij voor de materiële schade die door de inbraak was veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/086535-20 (Promis)
Datum uitspraak: 23 oktober 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] , [woonplaats] ,
gedetineerd in [detentieplaats 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 oktober 2020.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaak tegen de
medeverdachte [medeverdachte] (13/088071-20).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. Jironet en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R. van Veen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan verdacht dat hij samen met anderen een woninginbraak heeft gepleegd op 4 mei 2019 in Amsterdam. Er zou een kluis zijn weggenomen met een grote waarde aan sieraden en tassen.
Aan verdachte is daarom ten laste gelegd dat
1.
hij, op of omstreeks 4 mei 2019 te Amsterdam omstreeks 03:00, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, op of aan de [adres 2] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), een of meer goederen (waaronder een kluis en/of diamanten oorringen), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij] , heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming;
2.
hij, op of omstreeks 29 juni 2020 te Almere, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een elektrisch stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen
weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Feiten en omstandigheden
In de nacht van 4 mei 2019 is ingebroken in een woning aan de [adres 2] . Toen aangever in de ochtend met zijn gezin thuis kwam van vakantie, zag hij dat alle sloten uit de deur waren geboord. Aangever heeft toen de politie gebeld. Nadat de politie het huis veilig had verklaard, is aangever naar binnen gegaan. In de slaapkamer zag hij dat de kluis – die vast zat aan een stalen plaat - was verdwenen. Bij de inbraak zijn meerdere goederen weggenomen, waaronder een grote hoeveelheid kostbare sieraden en designertassen.
Op de bewegende beelden van de beveiligingscamera van de woning is te zien dat de inbraak door drie mannen is gepleegd. Alle drie de mannen hebben tussen 00:27 uur en 02:05 uur handelingen aan de voordeur verricht met vermoedelijk een schroevendraaier en een slotentrekker. Vervolgens zijn ze naar binnen gegaan. Om 03:14 uur verlieten de mannen de woning. Op de camerabeelden van restaurant [naam restaurant] is zichtbaar dat één van de mannen een groot rechthoekig voorwerp wegdroeg. De verbalisant die de beelden bekeken en beschreven heeft merkt op dat de drie de mannen zeer alert waren op de beveiligingscamera van de woning. Zij probeerden hun gezicht van de camera af te wenden, bedekten hun gezicht met hun handen en droegen capuchons.
De camerabeelden zijn bij de politie intern verspreid. Dit heeft echter geen resultaat opgeleverd. Vervolgens zijn de beelden op 14 januari 2020 in een uitzending van Opsporing Verzocht getoond. Naar aanleiding van die uitzending kwam er bij verbalisant [naam verbalisant 6] een anonieme tip binnen van een medewerker van [detentieplaats 2] dat hij/zij mogelijk verdachte herkende op de beelden, omdat verdachte daar van 9 juli 2019 tot ongeveer 6 december 2019 gedetineerd zat.
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich - onder verwijzing naar het op schrift gestelde requisitoir – op het standpunt gesteld dat zowel de inbraak als het aanwezig hebben van het stroomstootwapen kan worden bewezen. De herkenningen van de verbalisanten in het dossier zijn niet vooringenomen. Het zijn onafhankelijke en specifieke herkenningen, die op ambtseed zijn opgemaakt. Deze herkenningen kunnen volgens de officier van justitie dus worden gebruikt voor het bewijs. Omdat bovendien de gestolen Chanel tas in de woning van verdachte is aangetroffen, kan worden bewezen dat verdachte betrokken was bij de inbraak.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van beide feiten. Ten aanzien van de inbraak heeft de raadsman aangevoerd dat de herkenningen niet kunnen bijdragen aan het bewijs, omdat deze door voorkennis zijn beïnvloed. Volgens de raadsman is er geen reden om te twijfelen aan de verklaring van getuige [getuige] , omdat zij uitgebreid heeft verklaard over waar en wanneer zij de tas heeft gekocht.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Ten aanzien van feit 1 (inbraak)
Er zijn twee kwesties die bij de bewijsvraag een grote rol spelen. Ten eerste, welke (bewijs) waarde moet worden toegekend aan de gezichtsvergelijkingen en herkenningen. Ten tweede, welke rol speelt de Chaneltas die is aangetroffen in de woning van verdachte voor het bewijs. Op beide aspecten gaat de rechtbank nader in.
Beoordeling van de gezichtsherkenningen
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met de beoordeling van herkenningen. Dit geldt te meer als deze herkenningen de enige bewijsmiddelen zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij het hem ten laste gelegde kunnen aantonen. Het komt bij de beoordeling van het bewijs erop aan dat kan worden getoetst of de aan de hand van foto’s of beelden door de verbalisanten gedane herkenningen voldoende betrouwbaar zijn om daadwerkelijk tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning zijn de volgende elementen van belang. In de eerste plaats moet worden beoordeeld of de camerabeelden of stills daarvan, voldoende duidelijk en helder zijn om een gezichtsherkenning op te kunnen baseren. Hierbij is van belang wat de mate van kwaliteit van de beelden is en in hoeverre hierop voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Het tweede beoordelingselement staat daarmee in nauw verband, namelijk hoe goed de herkenner verdachte kent. Hoe beter men verdachte (visueel) kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Tevens zijn de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Een derde beoordelingselement is het aantal in aanmerking komende herkenningen, die onafhankelijk van elkaar zijn gedaan. Hoe meer dat er zijn, hoe hoger de bewijskracht. Ten slotte dient de rechtbank te bekijken of er feiten en omstandigheden zijn die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden (kunnen) maken.
Kwaliteit van de stills en camerabeelden
De bewegende camerabeelden zijn op de zitting bekeken. De rechtbank vindt, op basis van haar eigen waarneming, de camerabeelden en de stills van voldoende kwaliteit en voldoende duidelijk om als basis voor herkenning te dienen. Ten aanzien van NN3, de persoon die door de verbalisanten wordt herkent als zijnde verdachte, constateert de rechtbank dat de bovenste helft van het gezicht goed in beeld is.
Betrouwbaarheid van de vergelijkingen en herkenningen
In het dossier bevinden zich de volgende drie herkenningen van verbalisant [naam verbalisant 5] , [naam verbalisant 3] en [naam verbalisant 4] .
Verbalisant [naam verbalisant 5] heeft verdachte voor het eerst waargenomen bij zijn aanhouding. Hij herkende verdachte meteen als de man met de muts en zijn hand voor zijn mond van de camerabeelden. [naam verbalisant 5] herkende verdachte aan zijn ogen, wenkbrauwen en de haarlijn van zijn bakkebaard/baard.
Verbalisant [naam verbalisant 3] heeft verdachte na zijn aanhouding verhoord. Na dit verhoor herkent [naam verbalisant 3] verdachte als een van de verdachten die zij op de beelden van de woninginbraak heeft gezien. Zij herkent verdachte aan de vorm van zijn gezicht, zijn oogopslag en zijn baardgroei rondom de kaaklijn.
Verbalisant [naam verbalisant 4] stelt naar aanleiding van het zien van camerabeelden en de daaropvolgende verhoorsituatie waarbij zij samen met verdachte aanwezig was, eveneens dat de persoon op de camerabeelden en verdachte één en dezelfde persoon zijn. Ze herkent verdachte aan zijn langwerpig voorhoofd, zijn gezicht met lichte baardgroei, zijn licht uitpuilende ogen en zijn opvallende ronde vorm wenkbrauwen.
Ten aanzien van de drie herkenningen van de verbalisanten overweegt de rechtbank dat geen van de drie verbalisanten verdachte kende voordat hij in beeld kwam als verdachte in deze zaak. De drie de verbalisanten hebben de camerabeelden bekeken en daarna verdachte voor het eerst gezien op het moment van de aanhouding, respectievelijk het verhoor na de aanhouding. De herkenningen door deze verbalisanten zijn dus gedaan in de wetenschap dat verdachte als verdachte van de inbraak was aangemerkt. Zo’n herkenning heeft minder waarde dan wanneer de verbalisanten verdachte spontaan, zonder enige voorkennis, zouden hebben herkend. De rechtbank acht de bewijskracht van herkenningen door de drie verbalisanten dan ook beperkt.
Chanel tas
In de aangifte is opgenomen dat bij de inbraak onder andere een witte Chanel buideltas van aangevers vrouw, [vrouw aangever] , is weggenomen. Bij de doorzoeking van de woning aan de [adres 1] [woonplaats] , waar verdachte samen met zijn moeder woont, werd in de trapkast een tas van vermoedelijk het merk Chanel aangetroffen. Op 14 juli 2019 heeft aangever een foto naar de politie gestuurd van de Chaneltas die bij de inbraak is weggenomen. De verbalisanten zagen dat deze tas qua uiterlijke kenmerken overeenkwam met de tas die in de woning van verdachte werd aangetroffen. De inbeslaggenomen tas is vervolgens getoond aan [vrouw aangever] . [vrouw aangever] verklaarde de tas gelijk te herkennen. Toen ze de tas beter bekeek herkende ze ook een aantal specifieke beschadigingen van de tas. De inbeslaggenomen tas is door de douane onderzocht en aangemerkt als een originele Chanel tas.
De verdediging stelt dat de tas eigendom is van [getuige] , de moeder van verdachte. [getuige] is op de zitting als getuige gehoord. Zij heeft verklaard dat de inbeslaggenomen tas van haar is en dat zij deze tas vier jaar geleden op een markt in Londen heeft gekocht voor 80 pond. [getuige] weet niet of het een originele of namaak Chanel tas betreft. De tas was tweedehands. De beschadigingen op de tas zijn gebruikerssporen. Deze beschadigingen zijn ontstaan doordat zij de tas meerdere keren in de wasmachine heeft gewassen.
De rechtbank vindt deze verklaring van [getuige] ongeloofwaardig en overweegt daartoe als volgt. Uit het dossier blijkt dat het een originele Chanel tas betreft. Dit zijn tassen van grote waarde. De verklaring van [getuige] dat zij de tas voor slechts 80 pond op een markt in Londen heeft gekocht is dan ook zeer onwaarschijnlijk. [getuige] heeft haar verklaring op geen enkele wijze ondersteund met documenten of foto’s. Hierbij is ook van belang dat [getuige] de moeder is van verdachte, waardoor zij niet als objectieve getuige is aan te merken.
Nu in de aangifte is vermeld dat de tas is weggenomen, aangever een foto van de weggenomen tas heeft getoond en [vrouw aangever] de tas bij een confrontatie direct herkende aan de beschadigingen, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat de onder verdachte inbeslaggenomen tas, de tas is die bij de inbraak is weggenomen.
Conclusie
Verdachte is door drie verbalisanten op de camerabeelden herkend als pleger van de inbraak. Alhoewel aan die herkenningen op zich zelf slechts beperkte bewijskracht toekomt door de wijze waarop die herkenningen tot stand zijn gekomen, is daarnaast een tas die is buitgemaakt bij de inbraak aangetroffen in de woning van verdachte. De rechtbank weegt dat zwaar mee. Verdachte en zijn moeder, hebben geen aannemelijke of geloofwaardige verklaring gegeven voor de aanwezigheid van die tas in zijn woning. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan, dan dat verdachte de persoon is geweest die is herkend en de inbraak heeft gepleegd. Feit 1 wordt daarom bewezen verklaard.
3.4.2.
Vrijspraak van het onder feit 2 ten laste gelegde (voorhanden hebben stroomstootwapen)
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte een stroomstootwapen voorhanden heeft gehad. Voor een veroordeling voor het voorhanden hebben van een wapen in de zin van artikel 26 Wet wapens en munitie is vereist dat er sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte van de aanwezigheid van het wapen of de munitie. Verder is vereist dat de verdachte feitelijke macht over het wapen kan uitoefenen, in de zin dat hij daarover kan beschikken.
Uit het dossier blijkt dat het stroomstootwapen is aangetroffen in de schuur in de tuin van de woning aan de [adres 1] . Verdachte heeft verklaard dat hij hiervan niet op de hoogte was. Weliswaar was verdachte woonachtig in de woning, maar dat wil niet zonder meer zeggen dat hij zich bewust was van wat er in de schuur lag. Daarbij is ook van belang meerdere mensen in de woning verbleven en, naar de rechtbank aanneemt, toegang hadden tot de schuur. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van feit 2.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 4 mei 2019 te Amsterdam omstreeks 03:00 uur, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met anderen, in een woning aan de [adres 2] , alwaar verdachte en zijn mededaders zich tegen de wil van de rechthebbende bevonden, goederen (waaronder een kluis en diamanten oorringen), die geheel of ten dele aan [benadeelde partij] toebehoorden, hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een inbraak in een woning.
Nadat zij de drie sloten van de van de voordeur hadden verwijderd, is het huis overhoop gehaald. Vervolgens hebben zij in de slaapkamer een kluis van een stalen plaat verwijderd en weggenomen. Er is een grote hoeveelheid goederen uit het huis weggenomen, waaronder waardevolle sierraden, onder andere een trouwring, en designertassen. Woninginbraken geven mensen het gevoel niet meer veilig te zijn in hun eigen woning. Bovendien zorgt het voor onrust bij omwonenden. Zij zijn bezorgd dat hen hetzelfde kan overkomen. Verdachte heeft met geen ander doel gehandeld dan zijn eigen financiële gewin en heeft geen rekening gehouden met de gevolgen voor de slachtoffers.
De rechtbank heeft gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Deze oriëntatiepunten schrijven voor een woninginbraak een gevangenisstraf van drie maanden voor, bij recidive te verhogen naar een gevangenisstraf van vijf maanden. Uit het strafblad van verdachte van 31 augustus 2020 blijkt dat hij zich eenmaal eerder schuldig heeft gemaakt aan een poging tot woninginbraak. De rechtbank neemt daarom het oriëntatiepunt bij recidive als uitgangspunt bij het bepalen van de hoogte van de straf. De rechtbank vindt het strafverzwarend dat verdachte het feit samen met anderen heeft gepleegd en dat er een grote hoeveelheid (zeer) waardevolle goederen is weggenomen. Anderzijds houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat t hij relatief jong is.
Verdachte heeft medewerking met de reclassering geweigerd. De aanvraag voor een reclasseringsadvies is om die reden geretourneerd. Verdachte heeft op de zitting van 19 december 2019 verklaard slechte ervaringen met de reclassering te hebben en geen toezicht van de reclassering te willen.
Gelet op het oriëntatiepunt en de voornoemde omstandigheden komt de rechtbank tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie. Daarbij speelt ook een rol dat de rechtbank verdachte vrij spreekt van het bezit van het stroomstootwapen. De rechtbank vindt een gevangenisstraf van zes maanden passend.
Gelet op de houding van verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. Zij zal daarom aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden opleggen, met aftrek van voorarrest.

8.Beslag

De inbeslaggenomen en niet teruggegeven Chanel tas (goednummer 5936484) moet worden teruggegeven aan [vrouw aangever] .

9.Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 139.540,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 67.716,97. De inboedelschade is door een assurantiekantoor vastgesteld op € 135.433,93. De verzekeraar heeft hiervan de helft vergoed. Het overige deel moet volgens de officier van justitie door verdachte worden betaald.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens de bepleitte vrijspraak. Subsidiair moet de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard omdat niet is gebleken dat [benadeelde partij] is gemachtigd om namens [vrouw aangever] een vordering in te dienen voor haar weggenomen spullen.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
9.3.1.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de bevoegdheid van [benadeelde partij] om mede namens [vrouw aangever] een vordering in te dienen.
Uit een e-mail van het assurantiekantoor blijkt dat de inboedelschade door een schadebehandelaar is vastgesteld op € 135.433,93. De verzekeraar heeft de ongeveer helft van dit bedrag, te weten € 67.750,-, vergoed.
De benadeelde partij is in de vordering uitgegaan van een hoger schade bedrag, te weten € 207.290,-. Ter onderbouwing van dit hogere bedrag zijn diverse bewijsmiddelen zoals aankoopfacturen en foto’s van [vrouw aangever] met het desbetreffende gestolen voorwerp overgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de beoordeling door het assurantiekantoor, de schade tot een bedrag van € 135.433,93 voldoende is onderbouwd. Nu de helft daarvan is vergoed door de verzekeraar resteert een bedrag van € 67.683,93 aan schade die door verdachte dient te worden vergoed.
De rechtbank zal de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal
€ 67.683,93 dan ook toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2019.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Dat het totale schadebedrag hoger is dan vastgesteld door het assurantiekantoor is onvoldoende onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak zou moeten worden aangehouden, wat een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.3.2.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde partij] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 67.683,93. Gelet op de jonge leeftijd van verdachte en het feit dat hij na detentie niet direct over inkomsten zal beschikken, zal de rechtbank de aan de schadevergoedingsmaatregel te verbinden vervangende gijzeling beperken tot 100 dagen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan [vrouw aangever] van: 1 STK Tas (5936484)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van 67.683,93(zevenenzestigduizend zeshonderdrieëntachtig euro en drieënnegentig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, zijnde 4 mei 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat van € 67.683,93(zevenenzestigduizend zeshonderdrieëntachtig euro en drieënnegentig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, zijnde 4 mei 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 100 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. A.C.J. Klaver en J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 oktober 2020.
[...]