3.4.Oordeel van de rechtbank
Deze zaak staat of valt met de vraag welke (bewijs)waarde de rechtbank toekent aan de gezichtsherkenningen en vergelijkingen die de verbalisanten hebben gedaan. De rechtbank zal eerst ingaan op het toetsingskader daarvan en vervolgens beschrijven hoe dat uitwerkt in deze zaak.
Beoordeling van de gezichtsherkenningen
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met de beoordeling van herkenningen. Dit geldt te meer als deze herkenningen de enige bewijsmiddelen zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij het hem ten laste gelegde kunnen aantonen. Het komt bij de beoordeling van het bewijs erop aan dat kan worden getoetst of de aan de hand van foto’s of beelden door de verbalisanten gedane herkenningen voldoende betrouwbaar zijn om daadwerkelijk tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Het is noodzakelijk een onderscheid te maken tussen herkenningen en gezichtsvergelijkingen. Uit de wetenschap volgt dat gezichten als één geheel, dat wil zeggen holistisch in het geheugen worden opgeslagen en wel in visuele vorm. Dit is ook de wijze waarop de herkenning van gezichten plaatsvindt, hetgeen onder meer tot gevolg heeft dat het heel lastig kan zijn een beschrijving te geven van een gezicht dat men goed kent en goed kan herkennen. Gezichtsvergelijkingen daarentegen geschieden door een foto van een verdachte te vergelijken met beschikbare camerabeelden.
Om de betrouwbaarheid van gezichtsvergelijkingen te kunnen toetsen, is het noodzakelijk dat degene die tot een positieve vergelijking komt, aangeeft op welke overeenstemmende onderscheidende gezichtskenmerken die vergelijking gebaseerd is, bij afwezigheid van zichtbare verschillen.
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning zijn de volgende elementen van belang. In de eerste plaats moet worden beoordeeld of de camerabeelden of stills daarvan, voldoende duidelijk en helder zijn om een gezichtsherkenning op te kunnen baseren. Hierbij is van belang wat de mate van kwaliteit van de beelden is en in hoeverre hierop voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Het tweede beoordelingselement staat daarmee in nauw verband, namelijk hoe goed de herkenner verdachte kent. Hoe beter men verdachte (visueel) kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Tevens zijn de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Een derde beoordelingselement is het aantal in aanmerking komende herkenningen, die onafhankelijk van elkaar zijn gedaan. Hoe meer dat er zijn, hoe hoger de bewijskracht. Ten slotte dient de rechtbank te bekijken of er feiten en omstandigheden zijn die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden (kunnen) maken.
Kwaliteit van de stills en camerabeelden
De bewegende camerabeelden zijn op de zitting bekeken. De rechtbank vindt, op basis van haar eigen waarneming, de camerabeelden en de stills van voldoende kwaliteit en voldoende duidelijk om als basis voor herkenning te dienen. Ten aanzien van NN1, de persoon die door de verbalisanten wordt herkend als verdachte, heeft de rechtbank geconstateerd dat de voorkant van het gezicht goed zichtbaar is, maar dat een deel van het gezicht wordt bedekt door zijn capuchon.
Betrouwbaarheid van de vergelijkingen en herkenningen
In het dossier bevinden zich de volgende twee vergelijkingen (verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 4] ) en drie herkenningen (verbalisanten [naam verbalisant 2] , [naam verbalisant 3] en [naam verbalisant 5] ).
Verbalisant [naam verbalisant 1] heeft naar aanleiding van de TCI-informatie een foto van verdachte vergeleken met de camerabeelden. Hij zag overeenkomstige kenmerken tussen verdachte en NN1 op de camerabeelden, namelijk zijn opvallend spitse neus, smalle mond, haarlijn en lange kin. [naam verbalisant 1] had daardoor sterk het vermoeden dat verdachte NN1 is.
Verbalisant [naam verbalisant 4] heeft op verzoek van haar collega de camerabeelden en een foto van verdachte vergeleken. [naam verbalisant 4] herkent verdachte aan zijn lichte baardgroei/ringbaardje en zijn spitse, recht aflopende neus.
Verbalisant [naam verbalisant 2] heeft in het proces-verbaal van herkenning verklaard dat hij de camerabeelden heeft bekeken, verdachte daarna heeft aangehouden en verhoord en vervolgens heeft herkend aan zijn lichte baardgroei/snorretje en spitse, recht aflopende neus.
Verbalisant [naam verbalisant 3] heeft verdachte gezien tijdens het verhoor. Voorafgaande aan het verhoor heeft zij de camerabeelden bekeken en tijdens het verhoor heeft zij verdachte vergeleken met de stills van de camerabeelden. Zij zag zeer veel overeenkomsten en specifieke gelijkenissen en herkende verdachte aan zijn puntige smalle neus, de ingevallen vorm van zijn ogen en zijn haargrens.
Verbalisant [naam verbalisant 5] kreeg via een e-mail een fotoserie van de inbraak te zien. Hij herkende verdachte als zijnde NN1. [naam verbalisant 5] kent verdachte van meerdere straatcontacten in het werkgebied [werkgebied] in de periode tussen 2010 en 2016. In een aanvullend proces-verbaal heeft [naam verbalisant 5] toegelicht dat hij verdachte herkent aan zijn opvallende rimpels op het voorhoofd, zijn spitse neus, haargroei van de baard en zijn kleine mond met smalle lippen.
Ten aanzien van de vergelijkingen en herkenningen door de verbalisanten overweegt de rechtbank als volgt.
Voor [naam verbalisant 2] , [naam verbalisant 3] , [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 4] geldt dat zij verdachte niet kenden voordat hij in beeld kwam als verdachte in deze zaak.
[naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 4] hebben verdachte aangewezen als NN1 nadat zij een foto van hem hebben vergeleken met de camerabeelden. Daarmee is geen sprake van herkenning maar van een gezichtsvergelijking. De door de verbalisanten genoemde persoonskenmerken zijn naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende onderscheidend. De rechtbank zal de vergelijkingen van [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 4] dan ook als bewijsmiddel terzijde schuiven.
Voor [naam verbalisant 2] en [naam verbalisant 3] geldt dat zij de camerabeelden hebben bekeken en daarna verdachte, voor het eerst, hebben gezien tijdens het verhoor. Vervolgens hebben zij verdachte herkend als de NN1 op de camerabeelden. Die herkenning is dus gedaan in de wetenschap dat verdachte als verdachte van de inbraak was aangemerkt. Zo’n herkenning heeft minder waarde dan wanneer de verbalisanten verdachte spontaan, zonder enige voorkennis, zouden hebben herkend. De rechtbank acht de bewijskracht van de herkenningen door [naam verbalisant 2] en [naam verbalisant 3] om die reden beperkt.
Tenslotte heeft verbalisant [naam verbalisant 5] verdachte zonder voorkennis herkend op de camerabeelden. De rechtbank merkt allereerst op dat het opvallend is dat deze herkenning is gedaan op 26 maart 2020, bijna 11 maanden na de inbraak, en het proces-verbaal pas is opgemaakt op 28 juni 2020, een dag voor de aanhouding van verdachte. Verder blijkt uit het proces-verbaal dat [naam verbalisant 5] verdachte kent uit de periode tussen 2010 en 2016. [naam verbalisant 5] heeft verdachte dus kennelijk al enkele jaren niet gezien. Dit maakt dat naar het oordeel van de rechtbank ook aan de herkenning door [naam verbalisant 5] slechts beperkte bewijskracht toekomt.
Nu aan de herkenningen - bij gebreke van ondersteuning in het overige bewijsmateriaal - niet de kracht en waarde kan worden toegekend die nodig zijn om tot een bewezenverklaring te komen, is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken was bij de inbraak. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken.