ECLI:NL:RBAMS:2020:5240

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
13/752275-19 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot meerdere vonnissen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juni 2020 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is veroordeeld tot verschillende vrijheidsstraffen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB onderzocht. Het EAB vermeldt vijf vonnissen van verschillende regionale rechtbanken in Polen, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot in totaal meer dan drie jaar gevangenisstraf.

De rechtbank heeft de procesgang in detail beschreven, inclusief de indiening van standpunten door de raadsman en de officier van justitie, en de behandeling van de zaak op de openbare zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet op alle zittingen aanwezig is geweest, wat heeft geleid tot de vraag of de overlevering kan worden toegestaan op basis van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft de verschillende vonnissen beoordeeld en geconcludeerd dat de overlevering voor sommige vonnissen kan worden toegestaan, terwijl voor andere vonnissen de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan voor de vonnissen II (zaak XIV K 91/14), IV (zaak II K 32/15) en V (XIV K 646/16), maar te weigeren voor vonnis I (zaak II K 13/14) en vonnis III (zaak II K 630/14). De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er is geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752275-19 (EAB I)
RK nummer: 20/1391
Datum uitspraak: 18 juni 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 maart 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 mei 2018 door the District Court in Słupsk, II Criminal Court, Polen, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988
laatst opgegeven adres: [adres] , [woonplaats]
thans gedetineerd in [detentieplaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, heeft per e-mail van 27 mei 2020 zijn schriftelijk standpunt ingediend in de vorm van een pleitnota.
De officier van justitie heeft op 3 juni 2020 zijn standpunt per e-mail ingediend.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 juni 2020. Het verhoor van de opgeëiste persoon heeft via telehoren plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie
mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft via telehoren verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van de navolgende vijf voor tenuitvoerlegging vatbare vonnissen:
I. een vonnis van 23 mei 2014, gewezen door the Regional Court in Kalisz, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en twee maanden.
zaaknummer II K 13/14
II. een vonnis van 1 september 2014, gewezen door the Regional Court in Słupsk, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden, waarvan nog één jaar, vijf maanden en 29 dagen moeten worden uitgezeten.
zaaknummer XIV 91/14
III. een vonnis van 29 januari 2015, gewezen door the Regional Court in Słupsk, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, waarvan nog elf maanden en 28 dagen moeten worden uitgezeten.
zaaknummer II K 630/14
IV. een vonnis van 22 juni 2015, gewezen door the Regional Court in Wreśnia, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf voor de duur van zeven maanden.
zaaknummer II K 32/15
V. een vonnis van 3 februari 2017, gewezen door the Regional Court in Słupsk, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden.
zaaknummer XIV K 646/16.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraffen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, Polen.
De vonnissen betreffen de achttien feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4. Staat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW aan overlevering in de weg?
Vonnis I (zaak II K 13/14)
In het EAB staat het volgende vermeld:
"(…)
In the case II K 13/14 of the Regional Court in Kalisz the sentenced person did not appear at the trial; a judgment was rendered against him in accordance with Article 335 of the Criminal Procedure Code: it was ordered to serve upon him a copy of the judgment. The person did not request a retrial or appeal within the applicable time frame.
(…)"
In de brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 25 mei 2020 staat het volgende vermeld:
"(…)
In the matter II K/13/14 conducted by the Regional Court in Kalisz - the judgment was issued/
announced at a court session on 23rd May, 2014 after examining/reviewing an application of
the Public Prosecutor of the District Prosecutor’s Office in Kalisz filed/lodged in accordance with Article 335 of the Criminal Procedure Code. Mr. [opgeëiste persoon] , the accused, was notified/informed about that date (his presence was not compulsory/obligatory), the correspondence was advised/notified/announced twice (notification left in a mail box with information that the correspondence has to be collected from the local post office). The correspondence with a copy of judgment together with appropriate instructions/guidelines was also advised/notified/announced twice. The accused was not represented by a counsel of defense (lawyer) during the proceedings before the Court.
(…)"
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij de behandeling van zijn zaak terwijl geen van de in artikel 12 onder a tot en met d OLW genoemde gevallen zich heeft voorgedaan.
De rechtbank is met de raadsman en de officier van justitie van oordeel dat de overlevering ten aanzien van dit vonnis moet worden geweigerd.
Vonnis II (zaak XIV K 91/14)
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot vonnis II heeft geleid. De opgeëiste persoon verklaart ook bij de officier van justitie dat hij bij de behandeling van zijn zaak aanwezig is geweest. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW staat daarom niet in de weg aan overlevering ten behoeve van dit vonnis.
Vonnis III (zaak II K 630/14)
In het EAB staat het volgende vermeld:
"(…)
No the person did not appear in person at the trial resulting in the decision in the case II K 630/14.
(…)
the person was not summoned in person but by other means actually received official information of the scheduled date and place of the trial which resulted in the decision, in such a manner that it was unequivocally established that he or she was aware of the scheduled trial, and was informed that a decision may be handed down if he or she does not appear for the trial.
(…)
In the case II K 630/14 of the Regional Court in Słupsk the sentenced person was not present when the judgment was announced: he did not appear for a main trial on the day when the sentence was issued despite he had been notified of the date of trial in a proper manner – by advice note.
(…)"
In de brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 29 mei 2020 staat het volgende vermeld.
"(…)
In respect of the matter conducted before the Regional Court in Slupsk of reference 11 K 630/14 it must be indicated that the files of the matter together with an indictment were received by the Regional Court in Slupsk on 29th September, 2014. The date of first trial/hearing was scheduled for 4th day of November, 2014. Mr. [opgeëiste persoon] , the accused, appeared before the Regional Court in Slupsk in person and he gave thorough explanations while presenting his position in respect of charges presented against him. The Court adjourned (on 4th November, 2014) the trial/hearing till 4th December 2014 where, in presence of the accused persons (including Mr. [opgeëiste persoon] ), the date of next trial/hearing was given. The accused persons accepted/confirmed the information about the next date of trial/hearing announced orally (by the judge). On 3rd day of December, 2014 the referring judge issued an order on change of the date of trial/hearing, on account of important/essential personal reasons, and it was rescheduled for 29 January, 2015. A notification/notice of the new date of trial/hearing was the address provided by Mr. [opgeëiste persoon] , the accused, during preparatory proceedings. The accused had been instructed previously that he was supposed to collect any correspondence sent to him by the prosecution authorities and the Court at the address of his residence (provided by himself), and in case of any change to his whereabouts, he was supposed to provide a new address for delivery of correspondence, otherwise, any letter sent to the last known address, after leaving advise note twice, would be considered as served upon him. Mr. [opgeëiste persoon] did not collect the notice of the date of hearing/trial scheduled for the 29'" day of January, 2015, sent by the Court. So, according to the above, the letter was considered as served upon him. The trial/hearing of 29th January, 2015 was held and Mr. [opgeëiste persoon] was not present at that time.
On 29th January, 2015 the judgment in the matter of reference Il K 630/14 was announced.
The judgment has not been served upon the accused.
Mr. [opgeëiste persoon] was not represented by a professional lawyer in the matter of reference
II K 630/14 before the Regional Court in Slupsk.
(…)"
- In de brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 29 mei 2020 is het volgende vermeld:
"(…)
- the date of September 29, 2014 indicated as the date of the decision in case II K 630/14 in the letter of May 25, 2020 is a clear topographic (mechanical) error; the judgment in this case was delivered on 29 January 2015;
- answering the second question asked in the letter of 27 May 2020 we state that during the court hearing on 29 January 2015, when Mr [opgeëiste persoon] , the sentenced person, did not appear, the judgment was announced, as well as motives of the decision were presented orally; during that hearing one witness was heard, too. At the hearing of November 4, 2014, when Mr [opgeëiste persoon] was present in person, the court/judicial proceedings were opened, the indictment in respect of this case was read out, in consequence of which the substance/essence and subject of this case were presented and accused in this case were heard and their testimonies concerning circumstances of the subject of proceedings (substance/essence of the matter) were obtained. (…)"
Standpunt verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de overlevering ten aanzien van dit vonnis dient te worden geweigerd nu niet op ondubbelzinnige wijze is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon in kennis is gesteld van de zitting van 29 januari 2015 en dat niet aan hem bekend is gemaakt dat op die datum vonnis zou worden gewezen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering voor dit vonnis kan worden toegestaan aangezien de opgeëiste persoon aanwezig is geweest op de zitting waarop de zaak ten gronde is behandeld waardoor de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten voldoende heeft kunnen uitoefenen en heeft uitgeoefend.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank leidt uit de verstrekte informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit af dat de opgeëiste persoon is verschenen op de zitting van 4 november 2014 en dat hij op die zitting een verklaring heeft afgegeven nadat de aanklachten aan hem zijn voorgehouden. Verder zijn de relevante processtukken aan hem voorgehouden. Twee andere verdachten zijn ook op die zitting gehoord. De zitting zou worden voortgezet op 4 december 2014 maar is op
3 december 2014 door de rechter verdaagd naar de zitting van 29 januari 2015. De opgeëiste persoon is niet in persoon op de hoogte gebracht van deze nieuwe zittingsdatum. Op de zitting van 29 januari 2019 is een getuige gehoord en is het vonnis uitgesproken.
De rechtbank leidt hieruit af dat ook op de laatstgenoemde zitting, waar een getuige is gehoord, de zaak ten gronde is behandeld. Weliswaar is voor de toets van art. 12 OLW niet noodzakelijk dat de opgeëiste persoon op alle zittingen in zijn zaak aanwezig is geweest, maar het aanwezigheidsrecht dat aan dit artikel ten grondslag ligt, strekt zich in ieder geval uit tot alle zittingen waarbij de zaak ten gronde is behandeld. Nu ten aanzien van de zitting van 29 januari 2019 niet is gebleken dat aan de vereisten van art. 12 OLW is voldaan, zal de overlevering voor het vonnis van deze datum worden geweigerd.
Vonnis IV (zaak II K 32/15)
In het EAB staat het volgende vermeld:
"(...)
No the person did not appear in person at the trial resulting in the decision in the case II K 630/14.
(…)
The person was not summoned in person but by other means actually received official information of the scheduled date and place of the trial which resulted in the decision, in such a manner that it was unequivocally established that he or she was aware of the scheduled trial, and was informed that a decision may be handed down if he or she does not appear for the trial.
(…)
In the case II K 32/15 of the Regional Court in Słupsk the sentenced person was absent at the time of judgment announcement: he did not appear for a main trial on the day when the judgment was announced despite he had been properly summoned – through the Police on 12th February 2015.
(…)"
In de brief van 31 maart 2020 van de uitvaardigende justitiële autoriteit staat het volgende vermeld.
1.The sentenced person was notified in person of the date of trial/hearing scheduled for 22nd June, 2015 which resulted in the decision (imposing the penalty of imprisonment), and the correspondence with a notification of the date of trial was served upon him by the Police officers of the Police Station in Kobylnica on 7th May, 2015.
2. In the matter Il K 32/15 the sentenced person appeared in person and did not have an appointed defense counsel (lawyer).
3. A copy of the default judgment in the matter Il K 32/15 was served, together with instructions concerning a way of lodging objection and appeal, upon the sentenced person (he collected it in person) on 27th June, 2015, what he confirmed by putting his signature, and from that date any periods of time (time limits) to lodge any appeals started to exist.
4. The default Judgment rendered in the matter Il K 32/15 has been final/valid since 6th July, 2015.
Standpunt van de verdediging
De raadsman acht de inhoud van de brief van 31 maart 2020 in strijd met de in het EAB gegeven informatie. Op die grond dient de behandeling van de zaak te worden aangehouden om de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid te stellen om aan te geven van welke informatie moet worden uitgegaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de informatie in het EAB ziet op de aanwezigheid van de opgeëiste persoon op de zitting waarop het vonnis is uitgesproken.
De informatie in de brief van 31 maart 2020 gaat over de inhoudelijke behandeling van de zaak en de uitreiking van het vonnis aan de opgeëiste persoon. Nu ondubbelzinnig vaststaat dat de opgeëiste persoon het vonnis heeft ontvangen en geïnformeerd is over de beroepstermijn is voldaan aan de vereisten van artikel 12 OLW. De overlevering kan dan ook worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft, met de raadsman en de officier van justitie, opgemerkt dat in het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon niet is verschenen op de zitting die heeft geleid tot het vonnis terwijl in de brief van 31 maart 2020 staat vermeld dat hij wel op de zitting van de rechtbank is verschenen. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding tot het stellen van nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. De rechtbank gaat er vanuit dat de mededeling in het EAB enkel ziet op de zitting van de uitspraak, terwijl de informatie die nadien werd verstrekt, ziet op de zitting(en) waarbij de zaak inhoudelijk (ten gronde) is behandeld. Daarbij blijkt uit de verstrekte informatie dat de opgeëiste persoon het tegen hem gewezen vonnis in persoon heeft ontvangen en is geïnstrueerd over de beroepstermijn. Nu voldaan is aan het bepaalde in artikel 12 aanhef en onder c OLW staat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet in de weg aan overlevering ten behoeve van dit vonnis. Het verweer wordt daarom verworpen.
Vonnis V (XIV K 646/16)
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon
nietin persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot vonnis V heeft geleid. In het EAB staat vermeld dat het tijdstip en de datum van de behandeling van zijn zaak in persoon aan de opgeëiste persoon is meegedeeld. De opgeëiste persoon heeft ook bij de officier van justitie verklaard dat hij in persoon is opgeroepen voor de zitting. Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank daarom van oordeel dat de overlevering voor dit vonnis kan worden toegestaan nu de situatie zoals bedoeld in artikel 12 aanhef en onder a OLW zich voordoet.

5.Strafbaarheid

5.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten, omschreven in onderdeel e) vonnis IV q, waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit deze strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting
5.2
Feiten waarvoor de toets van dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de overige feiten (II n en V r) niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Deze feiten leveren naar Nederlands recht op:
Vonnis II onder n:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Vonnis V onder r:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

6.Slotsom

Nu ten aanzien van vonnis II (zaak XIV K 91/14); vonnis IV (zaak II K 32/15) en
vonnis V (XIV K 646/16) is vastgesteld dat het EAB aan de eisen van artikel 2 OLW voldoet en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Ten aanzien van vonnis I (zaak II 13/14) en vonnis III (zaak II K 630/14) moet de overlevering worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 311 Wetboek van Strafrecht, 3 en 11 Opiumwet en de artikelen 2, 5, 7 en 12 Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan the District Court in Słupsk, II Criminal Court (Polen) ten aanzien van vonnis II (zaak XIV K 91/14); vonnis IV (zaak II K 32/15) en vonnis V (XIV K 646/16).
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op vonnis I (zaak II 13/14) en vonnis III (zaak II K 630/14).
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. C. Huizing-Bruil en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 juni 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.