Op 20 mei 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 3 april 2020. De opgeëiste persoon, geboren in 1980 en met de Nederlandse nationaliteit, was gedetineerd in België. Tijdens de openbare zitting op 7 mei 2020 heeft de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. B.J. Polman, zijn standpunt ingediend, evenals de officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van het recht om gehoord te worden.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er weigeringsgronden voor de overlevering bestonden. De raadsman stelde dat, gezien de toezegging van de Belgische autoriteiten over de detentieomstandigheden, er geen weigeringsgronden meer van toepassing waren. Het EAB vermeldde dat de opgeëiste persoon zich schuldig had gemaakt aan strafbare feiten volgens Belgisch recht, waaronder deelname aan een criminele organisatie en georganiseerde diefstal. De rechtbank oordeelde dat de overlevering alleen kon worden toegestaan als er een garantie was dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zou ondergaan.
De Procureur des Konings in Antwerpen heeft op 24 april 2020 een garantie verstrekt voor de terugkeer van de opgeëiste persoon naar Nederland na een veroordeling in België. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, met inachtneming van de toepasselijke wetsartikelen.