Op 20 mei 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg te West-Vlaanderen, afdeling Ieper. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1989, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De officier van justitie diende op 22 april 2020 een vordering in op basis van artikel 23 van de Overleveringswet (OLW) om de overlevering van de opgeëiste persoon aan België te verzoeken. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak, en zijn raadsvrouw is niet ter zitting verschenen.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconcludeerd dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat er geen weigeringsgronden zijn, behalve het ontbreken van een terugkeergarantie op het moment van haar standpunt. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft de garantie van de Belgische autoriteiten als voldoende beoordeeld, die waarborgt dat de opgeëiste persoon na zijn veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren om zijn straf daar uit te zitten.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden zijn en het EAB voldoet aan de wettelijke vereisten. De uitspraak is gedaan door mr. C. Klomp, voorzitter, en mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en C. Huizing-Bruil, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. H.L. van Loon. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.