In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 mei 2020 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Aachen op 6 maart 2020. De opgeëiste persoon, geboren in 1989 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, is op dat moment gedetineerd in een Justitieel Complex in Nederland. De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. M. Jonk, heeft zijn standpunt per e-mail ingediend, en de officier van justitie heeft hierop gereageerd. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van het recht om gehoord te worden door de rechtbank.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De raadsman heeft betoogd dat er geen weigeringsgronden van toepassing zijn. Het EAB vermeldt een arrestatiebevel van 26 februari 2020 en betreft strafbare feiten die naar Duits recht zijn gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn, en dat de opgeëiste persoon kan worden overgeleverd, mits er een garantie is dat hij zijn straf in Nederland zal ondergaan.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de garantie van de Duitse autoriteiten voldoende is en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toe te staan, conform de eisen van de Overleveringswet. De uitspraak is gedaan door mr. C. Klomp, voorzitter, en mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en C. Huizing-Bruil, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. H.L. van Loon.