Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
de besloten vennootschap [eiseres] , te [plaats] , eiseres(gemachtigde: mr. E. Philippi-Gho),
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder(gemachtigden: mr. W.L.C. Rijk en mr. S.F. Somer).
Procesverloop
Eichhornia crassipes) beëindigt en de planten vernietigt. Bij besluit van 7 maart 2019 (primair besluit II) heeft verweerder geweigerd om eiseres een ontheffing te verlenen voor het houden van deze plantensoort.
Verweerder heeft in zijn brief van 18 november 2019 de rechtbank nadere informatie verstrekt en daartoe stukken ingediend. Hierop heeft eiseres gereageerd in haar brieven van 27 januari 2020 en 24 augustus 2020.
Overwegingen
3.2. De rechtbank volgt eiseres niet in dit standpunt. De gedelegeerde handeling waarop eiseres doelt, is gebaseerd op artikel 5, derde lid, van de Verordening. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 29 januari 2020 [9] heeft geoordeeld, volgt uit de letterlijke tekst van dit artikel dat het vaststellen van de gedelegeerde handeling een bevoegdheid is, en geen verplichting. Volgens de Afdeling wordt dit bevestigd in punt 32 van de preambule. In de Franse, Duitse en Engelse taalversies van de Verordening wijzen de tekst noch de preambule in een andere richting. Wat betreft de resolutie overweegt de rechtbank, in lijn met de uitspraak van de Afdeling, dat de resolutie niet bindend is en dat daarom ook in deze zaak geen doorslaggevend gewicht aan deze resolutie wordt toegekend. Voor zover eiseres nog heeft verwezen naar het arrest Pfizer, volgt de rechtbank overweging 6.4. van de uitspraak van de Afdeling. De kern van deze overweging is dat uit dit arrest niet kan worden afgeleid dat het ontbreken van een gedelegeerde handeling ertoe leidt dat geen deskundig advies kon worden uitgebracht en dat de Unielijst daarom niet had mogen worden vastgesteld.
3.3. Op grond van het voorgaande heeft de rechtbank geen twijfel aan de geldigheid van de Unielijst en ziet de rechtbank geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen.
6.7. Gelet op de rechtsoverwegingen 6.2. tot en met 6.6 van deze uitspraak, faalt het betoog van eiseres dat de plaatsing van de waterhyacint op de Unielijst dusdanig gebrekkig is onderbouwd dat de Commissie moet worden geacht kennelijk buiten haar beoordelingsbevoegdheid te zijn getreden. De rechtbank heeft daarom ook op dit punt evenmin twijfel aan de geldigheid van de Unielijst en ziet geen aanleiding om hierover prejudiciële vragen te stellen.
Bestaat grond om van handhaving af te zien?8.1. De rechtbank begrijpt de aanvraag voor een ontheffing als een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 9 van de Verordening, zoals eiseres ook ter zitting heeft bevestigd. Volgens eiseres is sprake van een uitzonderlijk geval van dwingend algemeen belang van economische aard, als bedoeld in het eerste lid van dit artikel. De impact van de plaatsing van de waterhyacint op de Unielijst is enorm voor de waterplantensector, aldus eiseres. Eiseres benadrukt daarbij dat 90% van de waterhyacinten in Nederland werd gekweekt en dat het voor de sector één van de belangrijkste, zo niet de belangrijkste plant, in het assortiment was.