ECLI:NL:RBAMS:2020:5218

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
13/108505-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor plofkraak met explosief bij geldautomaat

Op 29 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een plofkraak op 19 april 2020. De verdachte, geboren in 1997, werd beschuldigd van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing bij een geldautomaat van de Rabobank in Amsterdam, waarbij explosief materiaal werd gebruikt. Tijdens de zitting op 15 oktober 2020 heeft de verdachte bekend dat hij samen met een medeverdachte de plofkraak heeft gepleegd, met de intentie om geld te stelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er gemeen gevaar voor goederen was, maar heeft niet bewezen geacht dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was, aangezien de ontploffing om 03:30 uur plaatsvond en er geen mensen in de nabijheid waren.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, het gebruik van explosieven en de schade die is aangericht. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank vond de omstandigheden waaronder de plofkraak was gepleegd en het feit dat er geen slachtoffers zijn gevallen, aanleiding om af te wijken van de eis. De benadeelde partij, de Coöperatieve Rabobank U.A., heeft een schadevergoeding van € 9.953,06 toegewezen gekregen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/108505-20
Datum uitspraak: 29 oktober 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [locatie] ” te [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Rijser, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 19 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in of bij een afstortautomaat/geldautomaat van de Rabobank aan het [straat] , door explosief materiaal op/aan die afstortautomaat/geldautomaat aan te brengen of te bevestigen en/of dat explosieve materiaal tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die afstortautomaat/geldautomaat en/of het gebouw waarin die afstortautomaat/geldautomaat zich bevond en/of naast gelegen en/of tegenovergelegen panden en/of straatmeubilair, te duchten was en/of terwijl daarvan levensgevaar voor een ander of anderen, te weten zich in de omgeving bevindende personen, en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten zich in de omgeving bevinden personen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 19 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een afstortautomaat/geldautomaat van de Rabobank aan het [straat] weg te nemen (een hoeveelheid) geld, geheel of ten dele toebehorende aan de Rabobank Nederland, in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte en/of zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot die afstortautomaat/geldautomaat en/of dat geld te verschaffen en/of dat geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, naar die /afstortautomaat/geldautomaat is/zijn toegegaan, waarna hij, verdachte en/of zijn mededaders explosief materiaal op/aan die afstortautomaat/geldautomaat heeft/hebben aangebracht/bevestigd en/of een ontstekingsmechanisme heeft/hebben klaargemaakt en/of het explosieve materiaal tot ontploffing heeft/hebben gebracht.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Het onder 1 ten laste gelegde veroorzaken van een ontploffing en de onder 2 ten laste gelegde poging tot diefstal door middel van een ontploffing zien op een zogenoemde plofkraak, gepleegd in de nacht van 19 april 2020 bij een afstortautomaat van de Rabobank op het [straat] in Amsterdam.
Het dossier bevat onder meer de resultaten van technisch onderzoek, verklaringen van getuigen, (beschrijvingen van) camerabeelden en bevindingen van ter plaatse gekomen politieagenten.
Verdachte heeft tijdens het onderzoek eerst gezwegen en op de zitting van 15 oktober 2020 verklaard de plofkraak samen met medeverdachte [medeverdachte] te hebben gepleegd en dat het de bedoeling was geld buit te maken, maar dat dit niet is gelukt. Hij heeft ontkend dat er sprake was van gevaar voor personen.
4.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten, waarbij zij bij het onder 1 ten laste gelegde ook bewezen acht dat sprake was van levensgevaar voor personen.
4.3
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank over de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het onder 1 ten laste gelegde ‘te duchten levensgevaar voor een ander of anderen, te weten zich in de omgeving bevindende personen, en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten zich in de omgeving bevinden personen’. Van dit onderdeel moet verdachte volgens de raadsvrouw namelijk worden vrijgesproken.
4.4
Oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 19 april 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht bij een afstortautomaat van de Rabobank aan het [straat] , door explosief materiaal aan die afstortautomaat te bevestigen en dat explosieve materiaal tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die afstortautomaat en het gebouw waarin die afstortautomaat zich bevond en naast gelegen en tegenovergelegen panden en straatmeubilair, te duchten was;
2.
op 19 april 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een afstortautomaat van de Rabobank aan het [straat] weg te nemen een hoeveelheid geld, toebehorende aan de Rabobank Nederland en zich daarbij de toegang tot die afstortautomaat te verschaffen en dat geld onder hun bereik te brengen door middel van braak, naar die afstortautomaat is toegegaan, waarna hij, verdachte en zijn mededader explosief materiaal aan die afstortautomaat hebben bevestigd en een ontstekingsmechanisme hebben klaargemaakt en het explosieve materiaal tot ontploffing hebben gebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Vrijspraak ‘levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten’ (feit 1)
Met de raadsvrouw en anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank niet bewezen dat bij de plofkraak levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat dergelijk gevaar ten tijde van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was. Volgens het rapport van het Nationaal Forensisch Instituut van 14 oktober 2020 had een persoon op enkele meters afstand van de ontploffing dodelijk of zeer ernstig lichamelijk letsel kunnen oplopen. Voor personen die wat verder van de ontploffing waren, bestond er een kans op ernstig tot zeer ernstig lichamelijk letsel door rondvliegende scherven en brokstukken. De kans om geraakt te worden, is afhankelijk van waar iemand zich precies bevindt ten opzichte van de ontploffing. De ernst van het letsel is vervolgens afhankelijk van waar die persoon door welke rondvliegende scherf geraakt wordt.
De ontploffing vond echter plaats om 03:30 uur. Er waren geen mensen in de nabijheid en dat was op dat tijdstip ook niet voorzienbaar. Bovendien heeft verdachte verklaard dat het explosief niet tot ontploffing zou worden gebracht als er mensen in de buurt zouden zijn geweest. Dat er in de nabijheid van de ontploffing woningen waren, maakt evenmin levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen voorzienbaar. Uit het dossier kan namelijk niet worden opgemaakt dat de ontploffing woningen in de buurt zodanig zou kunnen beschadigen, dat daardoor gevaar op zwaar lichamelijk letsel of levensgevaar voor personen in die woningen zou kunnen ontstaan. Hierbij merkt de rechtbank op dat er direct boven en naast de geld afstortautomaat geen woningen waren en de eerste woningen in de omgeving op een flinke afstand van de Rabobank liggen.

5.Bewijs

Redengevende feiten en omstandigheden in bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hieronder weergegeven bewijsmiddelen zijn vervat.
  • De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 15 oktober 2020 heeft afgelegd zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting (ongenummerd);
  • Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020081441-28 van 19 april 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] (doorgenummerde pag. 78 e.v.);
  • Een proces-verbaal aangifte met nummer PL1300-2020081441-1 van 20 april 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2] (doorgenummerde pag. 101 e.v.);
  • Een proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict met nummer PL1300-2020081441-15 van 30 april 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 3] , [opsporingsambtenaar 4] en [opsporingsambtenaar 5] (doorgenummerde pag. 153 e.v.);
  • Een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut (Vergelijkend glasonderzoek), van 9 juli 2020, zaaknummer 2020.04.20.060, opgemaakt door dr. P.D. Zoon op de door hem als vast gerechtelijk deskundige afgelegde eed/belofte (doorgenummerde pag. 261 e.v.);
  • Een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut (Explosievenonderzoek), van 14 oktober 2020, zaaknummer 2020.04.20.060, opgemaakt door dr. ir. A.W.C. Hulsbergen op de door hem als vast gerechtelijk deskundige afgelegde eed/belofte (ongenummerd).
Nadere bewijsoverweging over medeplegen/medepleger(s)
Zoals hiervoor in rubriek 4.4 weergegeven acht de rechtbank bewezen dat verdachte beide ten laste gelegde feiten heeft gepleegd met één medepleger, te weten medeverdachte [medeverdachte] . Dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] de feiten in nauwe en bewuste samenwerking hebben gepleegd, volgt zonder meer uit de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van verdachte.
Verdachte heeft ook verklaard dat hij de plofkraak in opdracht van en met hulp van anderen dan medeverdachte [medeverdachte] heeft gepleegd. De rechtbank acht echter niet bewezen dat ook anderen dan medeverdachte [medeverdachte] als medeplegers bij de feiten betrokken waren. De verklaring van verdachte vindt namelijk geen steun in het dossier. Verder heeft verdachte de verklaring pas op de zitting van 15 oktober 2020 afgelegd en daarbij geen namen genoemd van de andere betrokkenen. Nader onderzoek was niet meer mogelijk en de verklaring is niet te verifiëren. Dat doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaring.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft gewezen op de ernst van de feiten, in het bijzonder de omstandigheid dat gebruik is gemaakt van een soort bom, dat veel schade is aangericht en dat er gevaar voor goederen en personen is veroorzaakt. Verdachte heeft gewetenloos gehandeld en was slechts uit op financieel gewin. Zijn bekennende verklaring is gelet op het vele belastende bewijsmateriaal berekenend en afgelegd om milder te worden gestraft. De feiten zijn vergelijkbaar met de beschieting van de rechtbank Amsterdam, in welke zaak vijf jaar gevangenisstraf is opgelegd. Verdachte staat volgens de reclassering niet echt open voor begeleiding. Een eerder opgelegd toezicht is negatief beëindigd. Verdachte wil alleen hulp bij praktische zaken en weigert over delicten te praten. Sinds 2014 zijn er zorgen over zijn houding, hij heeft zijn school niet afgemaakt en gaat om met mensen die een negatieve invloed op hem hebben. Verdachte is eerder veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Alleen een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan verdachte tot inkeer brengen, aldus de officier van justitie.
8.2
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft, uitgaande van bewezenverklaring van de feiten met uitzondering van het ‘te duchten gevaar voor leven/letsel voor personen’, de rechtbank verzocht verdachte een gevangenisstraf met een groot voorwaardelijk strafdeel en een taakstraf op te leggen.
De door de officier van justitie geëiste strafoplegging berust op de strafoplegging in een met deze zaak onvergelijkbare zaak, getuigt van een negatieve insteek en is mogelijk ook ingegeven door aanwezigheid van pers en politie in de zittingszaal. Verdachte heeft uitleg gegeven zo goed als hij kon. Hij is geen prater, waardoor hij zich moeilijk kan uitdrukken en wellicht een verkeerde indruk wekt. Over het psychosociaal functioneren van verdachte is weinig bekend, zoals de reclassering ook heeft opgemerkt. Het zou juist goed zijn verdachte hulp aan te bieden en met hem in gesprek te gaan, een en ander in het kader van strenge bijzondere voorwaarden. Verdachte zou eigenlijk, net als de jongere medeverdachte [medeverdachte] , nog als adolescent moeten worden aangemerkt. Verder is van belang dat verdachte schulden heeft en nog thuis woont, aldus de raadsvrouw.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt oplegging van een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met na te noemen bijzondere voorwaarden, in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit, te weten een plofkraak. De kracht van de explosie was groot; de ontploffing heeft veel schade veroorzaakt. De luide knal heeft bewoners in de omgeving opgeschrikt. Het is algemeen bekend dat plofkraken voor gevoelens van angst en verontwaardiging zorgen. Er worden zelfs geld(afstort)automaten weggehaald, omdat de mogelijkheid van een plofkraak momenteel zo reëel wordt geacht dat gevaarlijke situaties moeten worden voorkomen. Verdachte heeft er met het plegen van de plofkraak toe bijgedragen dat het zover is gekomen. Verdachte heeft enkel gedacht aan zijn eigen financieel gewin. Hij heeft gewetenloos gehandeld. Hij moet immers hebben nagedacht over wat hij zou gaan doen. Een plofkraak pleeg je namelijk niet zomaar. Het is een feit dat goed moet worden voorbereid. Voor deze plofkraak is uiteraard een explosief mechanisme voorbereid, maar ook de kleding (inclusief hoofdlampje) en het vervoermiddel zijn zorgvuldig uitgekozen. De gebruikte scooter bleek te zijn gestolen. Volgens verdachte hebben anderen dan medeverdachte [medeverdachte] opdracht gegeven tot het plegen van de plofkraak en de voorbereiding voor hun rekening genomen. Als verdachte wordt gevolgd in die verklaring onderstreept dat het georganiseerde verband waarin verdachte zijn bijdrage heeft geleverd. Het maakt het handelen van verdachte in ieder geval niet minder ernstig. Verdachte is er gelukkig niet in geslaagd geld buit te maken.
Verdachte heeft, nadat hij zich eerst gedurende het onderzoek op zijn zwijgrecht had beroepen, op de zitting van 15 oktober 2020 bekend dat hij de plofkraak heeft gepleegd. De rechtbank vindt het positief dat verdachte zijn bijdrage heeft bekend. Daarmee werd het mogelijk met verdachte in gesprek te gaan over wat hij heeft gedaan. De rechtbank ziet de bekentenis echter ook in het licht van het dossier. Het dossier bevat veel voor verdachte belastend bewijsmateriaal. Ook zonder de bekennende verklaring van verdachte zou de rechtbank tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten zijn gekomen. De mogelijkheid om met verdachte in gesprek te gaan, was bovendien beperkt. Verdachte heeft direct duidelijk gemaakt dat hij de plofkraak bekent, maar er verder eigenlijk niet over wil praten. Dat is ook gebleken op de zitting. Volgens de raadsvrouw zou verdachte geen prater zijn en zich moeilijk kunnen uitdrukken. De reclassering heeft ook een opmerking gemaakt over het intellectuele niveau van verdachte. Mogelijk is verdachte inderdaad beperkt in staat zich te uiten. De rechtbank kan zich echter niet aan de indruk onttrekken dat het ook een bewuste keuze van verdachte is; hij wil niet praten en probeert het evenmin. Dat verdachte niet echt spijt heeft betuigd en niet heeft laten zien zich bewust te zijn van alle ellende die hij heeft aangericht, weegt de rechtbank dan ook wel mee bij het bepalen van de strafoplegging.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het strafblad van verdachte. Het baart de rechtbank zorgen dat verdachte zich eerder, ook al in een wat verder verleden, schuldig heeft gemaakt aan vermogensdelicten. Eerdere veroordelingen hebben hem er niet van weerhouden de plofkraak te plegen. De meest recente veroordeling door het Gerechtshof in Amsterdam in 2017 weegt de rechtbank mee als strafverzwarend. Verdachte liep overigens ook in een proeftijd toen hij de plofkraak pleegde. Dat duidt er op dat het plegen van strafbare feiten door verdachte een vrij hardnekkig karakter heeft.
De reclassering heeft op 7 september 2020 een reclasseringsrapport ten behoeve van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak uitgebracht. De waarde van het advies van de reclassering is beperkt, doordat verdachte zich ten tijde van het voorbereiden en opstellen daarvan nog op zijn zwijgrecht beriep. De reclassering stelt vast dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten en ziet bij een veroordeling in deze zaak een (beginnend) delictpatroon. Daarbij heeft de reclassering opgemerkt ook een zorgelijk patroon van politiemutaties te zien. Ook zijn er bij de reclassering zorgen op het gebied van psychosociaal functioneren en houding van verdachte. De reclassering heeft de rechtbank geadviseerd, mocht zij daar aan toekomen, een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Voor het geval de rechtbank wel een voorwaardelijke straf(deel) zou willen opleggen heeft de reclassering oplegging van een meldplicht, ambulante behandeling en meewerken aan het realiseren van een zinvolle dagbesteding geadviseerd. Daarbij heeft de reclassering opgemerkt dat het de nodige moeite zal kosten om met verdachte in gesprek te gaan over factoren die hebben bijgedragen aan delictgedrag. Hierbij merkt de rechtbank op dat verdachte inmiddels heeft erkend het feit te hebben gepleegd, wat het gesprek met verdachte mogelijk zal vergemakkelijken. Het intellectuele niveau van verdachte speelt volgens de reclassering echter mogelijk ook een belemmerende rol bij het voeren van een dergelijk gesprek.
Alles afwegende vindt de rechtbank – kort samengevat – dat de ernst van het feit en het strafblad van verdachte oplegging van een langdurige gevangenisstraf rechtvaardigen en ziet de rechtbank in de persoon van verdachte en zijn erkenning van het plegen van de plofkraak aanleiding ook een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden op te leggen met als doel hem in de toekomst van het plegen van strafbare feiten af te houden. De rechtbank wijkt bij de straftoemeting aanzienlijk naar beneden af van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Daartoe is van belang dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet bewezen acht dat er gevaar voor personen te duchten was bij de plofkraak. Verder vindt de rechtbank, anders dan de officier van justitie, de beschieting van de rechtbank niet vergelijkbaar met de plofkraak in deze zaak. De beschieting van de rechtbank heeft (nog) meer maatschappelijke impact, was gericht op een instituut van de rechtspraak en is daarmee een ernstiger feit.

9.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij Coöperatieve Rabobank U.A. (gemachtigde: [persoon] ) vordert € 9.953,06 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal bepalen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor vergoeding van de schade.
Oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, zoals verzocht door de benadeelde partij en gevorderd door de officier van justitie, vindt de rechtbank niet opportuun. De benadeelde partij is een financieel gezonde professionele onderneming, die in staat moet worden geacht zelf tot incasso te kunnen komen en het eventuele risico dat zij daarin niet slaagt zelf te kunnen dragen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 47, 57, 157 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op meerdaadse samenloop van:
1.
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
2.
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere en algemene voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht
Veroordeelde meldt zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd bij reclassering Nederland op het adres [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
Ambulante behandeling
Veroordeelde verleent zijn medewerking aan een intake en een diagnostisch onderzoek door een gecontracteerde zorginstelling, te bepalen door de reclassering. Indien een behandeling wordt geadviseerd zal veroordeelde daaraan zijn medewerking verlenen. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
-
Andere voorwaarde het gedrag betreffende
Betrokkene verleent zijn medewerking aan een traject dat tot doel heeft het realiseren van betaald werk en of een opleiding om zijn kans op de arbeidsmarkt te vergroten.
Stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- voorwerpen 1 tot en met 5 op de beslaglijst.
Wijst de vordering van de benadeelde partij Coöperatieve Rabobank U.A. toe tot een bedrag van € 9.953,06 (negenduizend negenhonderddrieënvijftig euro en zes cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 april 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening, aan vergoeding van materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan Coöperatieve Rabobank U.A. voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en J.P.W. Helmonds, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 oktober 2020.