ECLI:NL:RBAMS:2020:5217

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
13/108494-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor plofkraak met toepassing adolescentenstrafrecht

Op 29 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een plofkraak op 19 april 2020. De rechtbank heeft de verdachte, geboren in 2001, veroordeeld tot 2 jaar jeugddetentie en heeft het adolescentenstrafrecht toegepast. Tijdens de zitting op 15 oktober 2020 heeft de verdachte bekend dat hij samen met een medeverdachte de plofkraak heeft gepleegd, met als doel geld te stelen uit een geldautomaat van de Rabobank in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk een ontploffing heeft veroorzaakt, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht, maar heeft niet bewezen geacht dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was, aangezien de ontploffing plaatsvond in de vroege ochtenduren zonder dat er mensen in de nabijheid waren.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten meegewogen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder justitieel bekend was en te maken had met schulden en een licht verstandelijke beperking. De rechtbank heeft besloten om het jeugdstrafrecht toe te passen, omdat de verdachte op een belangrijk kruispunt in zijn leven staat, net vader is geworden en mogelijkheden voor rehabilitatie aanwezig zijn. De vordering van de benadeelde partij, de Coöperatieve Rabobank U.A., tot schadevergoeding van € 9.953,06 is toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/108494-20
Datum uitspraak: 29 oktober 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [locatie ] ” te [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.B. Schmidt, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 19 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in of bij een afstortautomaat/geldautomaat van de Rabobank aan het [straat] , door explosief materiaal op/aan die afstortautomaat/geldautomaat aan te brengen of te bevestigen en/of dat explosieve materiaal tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die afstortautomaat/geldautomaat en/of het gebouw waarin die afstortautomaat/geldautomaat zich bevond en/of voor naastgelegen en/of tegenovergelegen panden en/of straatmeubilair, te duchten was en/of terwijl daarvan levensgevaar voor een ander of anderen, te weten zich in de omgeving bevindende personen, en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten zich in de omgeving bevinden personen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 19 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een afstortautomaat/geldautomaat van de Rabobank aan het [straat] weg te nemen (een hoeveelheid) geld, geheel of ten dele toebehorende aan de Rabobank Nederland, in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte en/of zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot die afstortautomaat/geldautomaat en/of dat geld te verschaffen en/of dat geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, naar die /afstortautomaat/geldautomaat is/zijn toegegaan, waarna hij, verdachte en/of zijn mededaders explosief materiaal op/aan die afstortautomaat/geldautomaat heeft/hebben aangebracht/bevestigd en/of een ontstekingsmechanisme heeft/hebben klaargemaakt en/of het explosieve materiaal tot ontploffing heeft/hebben gebracht.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Het onder 1 ten laste gelegde veroorzaken van een ontploffing en de onder 2 ten laste gelegde poging tot diefstal door middel van een ontploffing zien op een zogenoemde plofkraak, gepleegd in de nacht van 19 april 2020 bij een afstortautomaat van de Rabobank op het [straat] in Amsterdam.
Het dossier bevat onder meer de resultaten van technisch onderzoek, verklaringen van getuigen, (beschrijvingen van) camerabeelden en bevindingen van ter plaatse gekomen politieagenten.
Verdachte heeft tijdens het onderzoek eerst gezwegen en op de zitting van 15 oktober 2020 verklaard de plofkraak samen met medeverdachte [medeverdachte] te hebben gepleegd en dat het de bedoeling was geld buit te maken, maar dat dit niet is gelukt. Hij heeft ontkend dat er sprake was van gevaar voor personen.
4.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten, waarbij zij bij het onder 1 ten laste gelegde ook bewezen acht dat sprake was van levensgevaar voor personen.
4.3
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank over de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het onder 1 ten laste gelegde ‘te duchten levensgevaar voor een ander of anderen, te weten zich in de omgeving bevindende personen, en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten zich in de omgeving bevinden personen’. Van dit onderdeel moet verdachte volgens de raadsman namelijk worden vrijgesproken.
4.4
Oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 19 april 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht bij een afstortautomaat van de Rabobank aan het [straat] , door explosief materiaal aan die afstortautomaat te bevestigen en dat explosieve materiaal tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die afstortautomaat en het gebouw waarin die afstortautomaat zich bevond en naast gelegen en tegenovergelegen panden en straatmeubilair, te duchten was;
2.
op 19 april 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een afstortautomaat van de Rabobank aan het [straat] weg te nemen een hoeveelheid geld, toebehorende aan de Rabobank Nederland en zich daarbij de toegang tot die afstortautomaat te verschaffen en dat geld onder hun bereik te brengen door middel van braak, naar die afstortautomaat is toegegaan, waarna hij, verdachte en zijn mededader explosief materiaal aan die afstortautomaat hebben bevestigd en een ontstekingsmechanisme hebben klaargemaakt en het explosieve materiaal tot ontploffing hebben gebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Vrijspraak ‘levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten’ (feit 1)
Met de raadsman en anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank niet bewezen dat bij de plofkraak levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat dergelijk gevaar ten tijde van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was. Volgens het rapport van het Nationaal Forensisch Instituut van 14 oktober 2020 had een persoon op enkele meters afstand van de ontploffing dodelijk of zeer ernstig lichamelijk letsel kunnen oplopen. Voor personen die wat verder van de ontploffing waren, bestond er een kans op ernstig tot zeer ernstig lichamelijk letsel door rondvliegende scherven en brokstukken. De kans om geraakt te worden, is afhankelijk van waar iemand zich precies bevindt ten opzichte van de ontploffing. De ernst van het letsel is vervolgens afhankelijk van waar die persoon door welke rondvliegende scherf geraakt wordt.
De ontploffing vond echter plaats om 03:30 uur. Er waren geen mensen in de nabijheid en dat was op dat tijdstip ook niet voorzienbaar. Bovendien heeft verdachte verklaard dat het explosief niet tot ontploffing zou worden gebracht als er mensen in de buurt zouden zijn geweest. Dat er in de nabijheid van de ontploffing woningen waren, maakt evenmin levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen voorzienbaar. Uit het dossier kan namelijk niet worden opgemaakt dat de ontploffing woningen in de buurt zodanig zou kunnen beschadigen, dat daardoor gevaar op zwaar lichamelijk letsel of levensgevaar voor personen in die woningen zou kunnen ontstaan. Hierbij merkt de rechtbank op dat er direct boven en naast de geld afstortautomaat geen woningen waren en de eerste woningen in de omgeving op een flinke afstand van de Rabobank liggen.

5.Bewijs

Redengevende feiten en omstandigheden in bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hieronder weergegeven bewijsmiddelen zijn vervat.
  • De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 15 oktober 2020 heeft afgelegd zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting (ongenummerd);
  • Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020081441-28 van 19 april 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] (doorgenummerde pag. 78 e.v.);
  • Een proces-verbaal aangifte met nummer PL1300-2020081441-1 van 20 april 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2] (doorgenummerde pag. 101 e.v.);
  • Een proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict met nummer PL1300-2020081441-15 van 30 april 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 3] , [opsporingsambtenaar 4] en [opsporingsambtenaar 5] (doorgenummerde pag. 153 e.v.);
  • Een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut (Vergelijkend glasonderzoek), van 9 juli 2020, zaaknummer 2020.04.20.060, opgemaakt door dr. P.D. Zoon op de door hem als vast gerechtelijk deskundige afgelegde eed/belofte (doorgenummerde pag. 261 e.v.);
  • Een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut (Explosievenonderzoek), van 14 oktober 2020, zaaknummer 2020.04.20.060, opgemaakt door dr. ir. A.W.C. Hulsbergen op de door hem als vast gerechtelijk deskundige afgelegde eed/belofte (ongenummerd).
Nadere bewijsoverweging over medeplegen/medepleger(s)
Zoals hiervoor in rubriek 4.4 weergegeven acht de rechtbank bewezen dat verdachte beide ten laste gelegde feiten heeft gepleegd met één medepleger, te weten medeverdachte [medeverdachte] . Dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] de feiten in nauwe en bewuste samenwerking hebben gepleegd, volgt zonder meer uit de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van verdachte.
Verdachte heeft ook verklaard dat hij de plofkraak in opdracht van en met hulp van anderen dan medeverdachte [medeverdachte] heeft gepleegd. De rechtbank acht echter niet bewezen dat ook anderen dan medeverdachte [medeverdachte] als medeplegers bij de feiten betrokken waren. De verklaring van verdachte vindt namelijk geen steun in het dossier. Verder heeft verdachte de verklaring pas op de zitting van 15 oktober 2020 afgelegd en daarbij geen namen genoemd van de andere betrokkenen. Nader onderzoek was niet meer mogelijk en de verklaring is niet te verifiëren. Dat doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaring.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft gewezen op de ernst van de feiten, in het bijzonder de omstandigheid dat gebruik is gemaakt van een soort bom, dat veel schade is aangericht en dat er gevaar voor goederen en personen is veroorzaakt. Verdachte heeft gewetenloos gehandeld en was slechts uit op financieel gewin. Zijn bekennende verklaring is gelet op het vele belastende bewijsmateriaal berekenend en afgelegd om milder te worden gestraft. De feiten zijn vergelijkbaar met de beschieting van de rechtbank Amsterdam, in welke zaak vijf jaar gevangenisstraf is opgelegd. Volgens de reclassering staat verdachte niet echt open voor begeleiding, althans daarover bestaat ernstige twijfel. Hij heeft geen dagbesteding, heeft criminele vrienden en schulden. De reclassering wil eventueel meewerken aan begeleiding, maar heeft er geen zicht op of verdachte zich gaat houden aan voorwaarden. Verdachte is eerder veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Alleen een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan verdachte tot inkeer brengen, aldus de officier van justitie.
8.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft, uitgaande van bewezenverklaring van de feiten met uitzondering van het ‘te duchten gevaar voor leven/letsel voor personen’, het volgende aangevoerd.
De door de officier van justitie geëiste strafoplegging berust op de strafoplegging in een met deze zaak onvergelijkbare zaak en getuigt van een cynische insteek.
Verdachte is 19 jaar en dus adolescent. Het is spijtig dat de reclassering heeft geadviseerd niet het adolescentenstrafrecht toe te passen. Op grond van leeftijd en persoonlijkheid van verdachte zou kunnen worden aangenomen dat verdachte emotioneel functioneert als een minderjarige. De reclassering merkt op dat sprake is van een gebrek aan vaardigheden, vindt dat interventies nodig zijn en merkt op dat verdachte daar open voor staat. De reden om toepassing van het volwassenenstrafrecht te adviseren, is eigenlijk alleen gelegen in het mislukken van een traject bij de William Schrikkergroep.
Uitgaande van toepassing van het volwassenenstrafrecht heeft de raadsman de rechtbank verzocht tot strafoplegging te komen die het mogelijk maakt dat verdachte per 30 oktober 2020 onder Elektronisch toezicht wordt gesteld. Het elektronisch toezicht en de overige door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden vormen volgens de raadsman een intensief pakket en zijn sterk vrijheidbeperkend van aard. Daarom heeft de raadsman de rechtbank verzocht de proeftijd te beperken tot één jaar. De raadsman heeft ook opgemerkt dat oplegging van een taakstraf tot de mogelijkheden behoort.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Toepassing adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 18 jaar oud en dus meerderjarig. Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan de rechtbank – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar niet die van 23 jaren heeft bereikt – recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg Sr, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Wat betreft de omstandigheden waaronder het feit is begaan, heeft verdachte ter terechtzitting van 15 oktober 2020 onder meer verklaard dat hij was gevraagd om een “klusje” te doen en dat het zijn keuze was daarop in te gaan. Hij zou er 2.000 euro voor krijgen en het hebben gedaan omdat hij schulden had. Verdachte heeft de plofkraak uitgevoerd met een medeverdachte die ten tijde van het plegen van het feit 23 jaar was. Volgens verdachte waren ook anderen bij de plofkraak betrokken. Hij zou de plofkraak in hun opdracht hebben uitgevoerd en deze personen zouden de plofkraak hebben voorbereid. Verdachte heeft verder niets willen verklaren over deze personen. Als verdachte wordt gevolgd in zijn verklaring, duidt dat er op dat hij bij het plegen van de plofkraak heeft geopereerd in een georganiseerd crimineel verband. De omstandigheden waaronder verdachte de plofkraak heeft gepleegd, zoals hiervoor omschreven, geven de rechtbank niet direct aanleiding het adolescentenstrafrecht toe te passen.
De persoonlijkheid van verdachte is echter ook van belang met het oog op eventuele toepassing van het adolescentenstrafrecht. De reclassering heeft in de rapportage van 14 oktober 2020 onder meer het volgende over verdachte opgemerkt:
“De heer [verdachte] is sinds 2016 justitieel bekend. Hij werd eerder veroordeeld wegens onder andere het plegen van vermogensdelicten, al dan niet in vereniging. Indien het in de huidige zaak tot een veroordeling komt, is er sprake van een toename in ernst van delictgedrag. Er is in het verleden sprake geweest van toezicht vanuit de jeugdreclassering (William Schrikker Groep). Op advies van de jeugdreclassering werd de voorwaardelijke straf ten uitvoer gelegd vanwege het onvoldoende houden aan de voorwaarden. Geadviseerd werd het traject naar de volwassenreclassering over te dragen.
Uit het huidige onderzoek blijkt dat er naast onderhavige verdenking diverse problemen zijn in het leven van de heer [verdachte] . Praktische zaken zijn niet op orde. Het ontbreekt al geruime tijd aan een zinvolle dagbesteding en een inkomen. Er is sprake van schuldenproblematiek. Nog niet voor alle schulden zijn betalingsregelingen getroffen. Onlangs is de heer [verdachte] vader geworden. Dit kwam voor hem onverwacht en als een schok. Daarbij heeft hij nog veel last van het overlijden van zijn eigen vader (2015). Al met al heeft hij veel op zijn bordje. In het verleden werd bij hem een licht verstandelijke beperking en ADHD gediagnosticeerd. Er is sprake van een tekort aan vaardigheden.
Naast eerder genoemde zijn er zorgen over (de invloed vanuit) het netwerk. Tot slot was er voor de huidige preventieve hechtenis tevens sprake van frequent softdrugsgebruik.
De inzet van interventies wordt geïndiceerd geacht. Betrokkene staat hiervoor open. Hij maakte de indruk zijn leven op orde te willen krijgen. De toekomst zal moeten uitwijzen hoe hij met eventuele voorwaarden zal omgaan.”
De rechtbank leidt uit de reclasseringsrapportage af dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking en ADHD en dat hij een gebrek aan vaardigheden heeft. Een en ander duidt erop dat het ontwikkelingsniveau van verdachte lager ligt dan het niveau dat zou passen bij zijn leeftijd. Dit is ook de indruk die de rechtbank van verdachte heeft gekregen bij de behandeling ter terechtzitting. Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting volgt enerzijds dat hij een bewuste keuze heeft gemaakt om de plofkraak te plegen. Het is ook een feit dat je niet zomaar pleegt. Het vraagt de nodige voorbereiding en organisatie. Anderzijds heeft verdachte ook verklaard dat hij het zonder nadenken heeft gedaan en dat hij is aangestuurd. Dit is ook illustratief voor de persoonlijkheid van verdachte. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in de persoonlijkheid dan wel het ontwikkelingsniveau van verdachte, die ten tijde van het plegen van de plofkraak nog maar net enkele maanden 18 jaar was, dan ook aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. Met het oog op het voorkomen van recidive vindt de rechtbank dat bij het bepalen van de strafoplegging het belang van verdachte centraal moet worden gesteld ten opzichte van de vergelding die in het volwassenenstrafrecht voorop staat. Verdachte is op een belangrijk kruispunt in zijn leven beland. Hij is net vader geworden, wil de zorg voor zijn kind op zich gaan nemen en wil er ook alles aan doen de relatie met de moeder van zijn kind op orde te krijgen. De rechtbank acht het van belang dat het (criminele) gedrag van verdachte bijgestuurd wordt en ziet daartoe ook mogelijkheden gelet op de ter terechtzitting gebleken motivatie bij verdachte.
De rechtbank wijkt bij de strafoplegging dus af van de vordering van de officier van justitie, die is gebaseerd op het volwassenenstrafrecht. Ook wijkt de rechtbank af van het advies van de reclassering het volwassenenstrafrecht toe te passen. Dit advies is, zo stelt de rechtbank met de raadsman vast, slechts gegrond op het niet slagen van een eerder traject bij de jeugdreclassering (William Schrikker Groep). Daarbij is onvoldoende ingegaan op de persoonlijkheid van verdachte en zijn ontwikkelingsniveau.
Oplegging jeugddetentie voor de duur van twee jaarDe rechtbank acht oplegging van jeugddetentie voor de duur van twee jaar in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit, te weten een plofkraak. De kracht van de explosie was groot; de ontploffing heeft veel schade veroorzaakt. De luide knal heeft bewoners in de omgeving opgeschrikt. Het is algemeen bekend dat plofkraken voor gevoelens van angst en verontwaardiging zorgen. Er worden zelfs geld(afstort)automaten weggehaald, omdat de mogelijkheid van een plofkraak momenteel zo reëel wordt geacht dat gevaarlijke situaties moeten worden voorkomen. Verdachte heeft er met het plegen van de plofkraak toe bijgedragen dat het zover is gekomen. Verdachte heeft enkel gedacht aan zijn eigen financieel gewin. Verdachte is er gelukkig niet in geslaagd geld buit te maken.
De rechtbank heeft als strafverzwarende omstandigheid meegewogen dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Verdachte heeft, nadat hij zich eerst gedurende het onderzoek op zijn zwijgrecht had beroepen, op de zitting van 15 oktober 2020 bekend dat hij de plofkraak heeft gepleegd. De rechtbank vindt het positief dat verdachte zijn bijdrage heeft bekend. Daarmee werd het mogelijk met verdachte in gesprek te gaan over wat hij heeft gedaan. De rechtbank ziet de bekentenis echter ook in het licht van het dossier. Het dossier bevat veel voor verdachte belastend bewijsmateriaal. Ook zonder de bekennende verklaring van verdachte zou de rechtbank tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten zijn gekomen. Verder heeft verdachte wel spijt betuigd, maar zich daarbij vooral op zichzelf gericht. Hij heeft erkend dat hij een foute keuze heeft gemaakt. Dat verdachte ook spijt heeft van alle ellende die hij bij anderen heeft aangericht, is de rechtbank niet gebleken.

9.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij Coöperatieve Rabobank U.A. (gemachtigde: [persoon] ) vordert € 9.953,06 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal bepalen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor vergoeding van de schade.
Oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, zoals verzocht door de benadeelde partij en gevorderd door de officier van justitie, vindt de rechtbank niet opportuun. De benadeelde partij is een financieel gezonde professionele onderneming die in staat moet worden geacht zelf tot incasso te kunnen komen en het eventuele risico dat zij daarin niet slaagt zelf te kunnen dragen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 57, 77c, 157 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op meerdaadse samenloop van:
1.
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
2.
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
2 jaar.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
- voorwerpen 1 tot en met 15 op de beslaglijst.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- voorwerpen 16 tot en met 19 op de beslaglijst.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- voorwerpen 20 tot en met 24 op de beslaglijst
Wijst de vordering van de benadeelde partij Coöperatieve Rabobank U.A. toe tot een bedrag van € 9.953,06 (negenduizend negenhonderddrieënvijftig euro en zes cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 april 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening, aan vergoeding van materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan Coöperatieve Rabobank U.A. voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en J.P.W. Helmonds, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 oktober 2020.