Oordeel van de rechtbank
Toepassing adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 18 jaar oud en dus meerderjarig. Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan de rechtbank – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar niet die van 23 jaren heeft bereikt – recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg Sr, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De persoonlijkheid van verdachte is echter ook van belang met het oog op eventuele toepassing van het adolescentenstrafrecht. De reclassering heeft in de rapportage van 14 oktober 2020 onder meer het volgende over verdachte opgemerkt:
“De heer [verdachte] is sinds 2016 justitieel bekend. Hij werd eerder veroordeeld wegens onder andere het plegen van vermogensdelicten, al dan niet in vereniging. Indien het in de huidige zaak tot een veroordeling komt, is er sprake van een toename in ernst van delictgedrag. Er is in het verleden sprake geweest van toezicht vanuit de jeugdreclassering (William Schrikker Groep). Op advies van de jeugdreclassering werd de voorwaardelijke straf ten uitvoer gelegd vanwege het onvoldoende houden aan de voorwaarden. Geadviseerd werd het traject naar de volwassenreclassering over te dragen.
Uit het huidige onderzoek blijkt dat er naast onderhavige verdenking diverse problemen zijn in het leven van de heer [verdachte] . Praktische zaken zijn niet op orde. Het ontbreekt al geruime tijd aan een zinvolle dagbesteding en een inkomen. Er is sprake van schuldenproblematiek. Nog niet voor alle schulden zijn betalingsregelingen getroffen. Onlangs is de heer [verdachte] vader geworden. Dit kwam voor hem onverwacht en als een schok. Daarbij heeft hij nog veel last van het overlijden van zijn eigen vader (2015). Al met al heeft hij veel op zijn bordje. In het verleden werd bij hem een licht verstandelijke beperking en ADHD gediagnosticeerd. Er is sprake van een tekort aan vaardigheden.
Naast eerder genoemde zijn er zorgen over (de invloed vanuit) het netwerk. Tot slot was er voor de huidige preventieve hechtenis tevens sprake van frequent softdrugsgebruik.
De inzet van interventies wordt geïndiceerd geacht. Betrokkene staat hiervoor open. Hij maakte de indruk zijn leven op orde te willen krijgen. De toekomst zal moeten uitwijzen hoe hij met eventuele voorwaarden zal omgaan.”
De rechtbank leidt uit de reclasseringsrapportage af dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking en ADHD en dat hij een gebrek aan vaardigheden heeft. Een en ander duidt erop dat het ontwikkelingsniveau van verdachte lager ligt dan het niveau dat zou passen bij zijn leeftijd. Dit is ook de indruk die de rechtbank van verdachte heeft gekregen bij de behandeling ter terechtzitting. Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting volgt enerzijds dat hij een bewuste keuze heeft gemaakt om de plofkraak te plegen. Het is ook een feit dat je niet zomaar pleegt. Het vraagt de nodige voorbereiding en organisatie. Anderzijds heeft verdachte ook verklaard dat hij het zonder nadenken heeft gedaan en dat hij is aangestuurd. Dit is ook illustratief voor de persoonlijkheid van verdachte. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in de persoonlijkheid dan wel het ontwikkelingsniveau van verdachte, die ten tijde van het plegen van de plofkraak nog maar net enkele maanden 18 jaar was, dan ook aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. Met het oog op het voorkomen van recidive vindt de rechtbank dat bij het bepalen van de strafoplegging het belang van verdachte centraal moet worden gesteld ten opzichte van de vergelding die in het volwassenenstrafrecht voorop staat. Verdachte is op een belangrijk kruispunt in zijn leven beland. Hij is net vader geworden, wil de zorg voor zijn kind op zich gaan nemen en wil er ook alles aan doen de relatie met de moeder van zijn kind op orde te krijgen. De rechtbank acht het van belang dat het (criminele) gedrag van verdachte bijgestuurd wordt en ziet daartoe ook mogelijkheden gelet op de ter terechtzitting gebleken motivatie bij verdachte.
De rechtbank wijkt bij de strafoplegging dus af van de vordering van de officier van justitie, die is gebaseerd op het volwassenenstrafrecht. Ook wijkt de rechtbank af van het advies van de reclassering het volwassenenstrafrecht toe te passen. Dit advies is, zo stelt de rechtbank met de raadsman vast, slechts gegrond op het niet slagen van een eerder traject bij de jeugdreclassering (William Schrikker Groep). Daarbij is onvoldoende ingegaan op de persoonlijkheid van verdachte en zijn ontwikkelingsniveau.
Oplegging jeugddetentie voor de duur van twee jaarDe rechtbank acht oplegging van jeugddetentie voor de duur van twee jaar in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit, te weten een plofkraak. De kracht van de explosie was groot; de ontploffing heeft veel schade veroorzaakt. De luide knal heeft bewoners in de omgeving opgeschrikt. Het is algemeen bekend dat plofkraken voor gevoelens van angst en verontwaardiging zorgen. Er worden zelfs geld(afstort)automaten weggehaald, omdat de mogelijkheid van een plofkraak momenteel zo reëel wordt geacht dat gevaarlijke situaties moeten worden voorkomen. Verdachte heeft er met het plegen van de plofkraak toe bijgedragen dat het zover is gekomen. Verdachte heeft enkel gedacht aan zijn eigen financieel gewin. Verdachte is er gelukkig niet in geslaagd geld buit te maken.
De rechtbank heeft als strafverzwarende omstandigheid meegewogen dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Verdachte heeft, nadat hij zich eerst gedurende het onderzoek op zijn zwijgrecht had beroepen, op de zitting van 15 oktober 2020 bekend dat hij de plofkraak heeft gepleegd. De rechtbank vindt het positief dat verdachte zijn bijdrage heeft bekend. Daarmee werd het mogelijk met verdachte in gesprek te gaan over wat hij heeft gedaan. De rechtbank ziet de bekentenis echter ook in het licht van het dossier. Het dossier bevat veel voor verdachte belastend bewijsmateriaal. Ook zonder de bekennende verklaring van verdachte zou de rechtbank tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten zijn gekomen. Verder heeft verdachte wel spijt betuigd, maar zich daarbij vooral op zichzelf gericht. Hij heeft erkend dat hij een foute keuze heeft gemaakt. Dat verdachte ook spijt heeft van alle ellende die hij bij anderen heeft aangericht, is de rechtbank niet gebleken.