Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Tenlastelegging
2.Voorvragen
3.Waardering van het bewijs
4.Het bewijs
5.De strafbaarheid van het feit
6.De strafbaarheid van verdachte
7.Motivering van de straf
8.Toepasselijke wettelijk voorschriften
Beslissing
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 april 2020 in Amsterdam in strijd met de Noodverordening COVID-19 heeft gehandeld. De verdachte bevond zich op het water van de Amstel, een gebied waar een vaarverbod gold. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de politie niet verplicht was om eerst te waarschuwen voordat een boete werd opgelegd. Dit oordeel is gebaseerd op de interpretatie van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en de verklaringen van de minister van Justitie en Veiligheid, die benadrukte dat handhavend optreden niet per se betekent dat er altijd eerst gewaarschuwd moet worden.
De kantonrechter heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vordering bevestigd en oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de overtreding van de noodverordening. De rechter heeft de bewijsvoering beoordeeld, waarbij de verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van de hoofdagent zijn meegenomen. De kantonrechter concludeerde dat de verdachte wel degelijk in een verboden gebied heeft gevaren, ongeacht zijn intentie om het gebied snel te verlaten.
De rechter heeft ook de strafbaarheid van de verdachte beoordeeld en vastgesteld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 95,-, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 1 dag bij niet-betaling. De uitspraak is gedaan op basis van de relevante wetgeving, waaronder het Wetboek van Strafrecht en de Noodverordening COVID-19 van de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland.