ECLI:NL:RBAMS:2020:5183

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
RK 20/3167
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in strafzaak na sepot

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, uitgesproken op 9 september 2020, is het verzoek van verzoeker om een vergoeding voor de kosten van zijn raadsvrouw toegewezen. Het verzoek is ingediend op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering, na een strafzaak die op 11 juni 2020 onvoorwaardelijk is geseponeerd. Verzoeker had kosten gemaakt in verband met een strafzaak waarin hij werd beschuldigd van vernieling, nadat hij in een opvanghuis voor jongeren een brandalarm had geprobeerd te stoppen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de vernieling en dat de aangifte inmiddels was ingetrokken. De officier van justitie had zich verzet tegen de toekenning van de kosten, maar de rechtbank oordeelde dat de gronden van billijkheid zich niet verzetten tegen de toekenning van een vergoeding. De rechtbank kende verzoeker een vergoeding toe van € 1.513,47 voor de kosten van de raadsvrouw en € 550,- voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel de officier van justitie als verzoeker.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/153160-20
RK: 20/3167
Beschikking op het verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats],
wonend op het adres [adres 1],
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsvrouw,
mr. D.M. Rupert,
[adres 2],
verzoeker.

1.De procesgang

Het verzoekschrift is op 2 juli 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 6 augustus 2020 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 9 september 2020 verzoeker, zijn raadsvrouw en de officier van justitie, mr. P. van Laere, in openbare raadkamer gehoord.

2.De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 1.513,47 voor de kosten van de raadsvrouw en € 550,- voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
De raadsvrouw heeft in het verzoekschrift opgenomen dat verzoeker heeft gewoond in een opvanghuis voor jongeren van Stichting [stichting] Amsterdam (de [stichting]). Op 26 november 2019 is het brandalarm in het huis aan de [adres 3] te Amsterdam afgegaan en heeft verzoeker getracht het brandalarm af te zetten. Hierbij is schade aan de brandkast ontstaan. Verzoeker heeft echter nooit de intentie gehad om de brandkast van de muur te halen en deze te vernielen. Kennelijk zat de brandkast niet goed vast aan de muur. Daarbij is volgens de [stichting] schade ontstaan aan de brandkast. De [stichting] heeft aangifte van vernieling gedaan. Op 22 april is er een klacht ingediend tegen de [stichting] en daarna heeft de advocaat van de [stichting] te kennen gegeven dat de aangifte tot vernieling ingetrokken zou worden indien de klacht tegen de [stichting] werd ingetrokken. Op 25 mei 2020 heeft de [stichting] de aangifte ingetrokken. Verzoeker is een dag later gehoord door de politie. Verzoeker heeft ten behoeve van deze strafzaak noodzakelijke kosten gemaakt, welke kosten het belang van het onderzoek hebben gediend en tot zijn last zijn gekomen. Verzoeker kwam in deze fase van het onderzoek niet in aanmerking voor gefinancierde rechtsbijstand.
In raadkamer heeft de raadsvrouw ter aanvulling op het verzoekschrift en naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Verzoeker en de raadsvrouw zijn van mening dat geen sprake is van een bewijsbare vernielingszaak. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor opzet op de vernieling.
Uit de sepotbrief blijkt verder niet dat bij het sepot rekening is gehouden met de persoonlijke belangen van verzoeker.
Ten aanzien van het punt van de officier van justitie dat de kosten niet aan de belastingbetaler doorberekend moeten worden, heeft de raadsvrouw opgemerkt dat door zo betrokken te zijn geweest als advocaat voor verzoeker (contact met de [stichting], advocaat van de [stichting], moeder verzoeker, verzoeker en de politie), de raadsvrouw er juist voor heeft gezorgd dat er minder belasting hoeft te worden betaald. Er heeft immers geen strafzitting hoeven plaatsvinden, geen getuigenverhoren, afhandeling van klachten bij de [stichting].
Verzoeker heeft in raadkamer verklaard dat hij geen uitleg heeft gekregen over de manier waarop het alarm moest worden stopgezet.

3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – met verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen het toekennen van de kosten van de raadsvrouw, omdat de zaak is geëindigd met een beleidssepot code 72. Het betreft een bewijsbare vernielingszaak. Verzoeker heeft het brandalarm van de muur getrokken. Het is dan niet billijk om aan verzoeker een vergoeding te strekken voor de kosten van de raadsvrouw en de kosten voor het indienen van het verzoek.

4.De beoordeling

De officier van justitie heeft de strafzaak tegen verzoeker onvoorwaardelijk geseponeerd en dat bij brief van 11 juni 2020 aan hem meegedeeld.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan op verzoek van de gewezen verdachte op grond van artikel 530 lid 2 Sv, aan hem, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade, die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
Op grond van artikel 534 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoeker is op 11 juni 2020 onvoorwaardelijk geseponeerd. Een onvoorwaardelijk sepot dient te worden aangemerkt als een ‘einde zaak’ in de zin van artikel 530 Sv.
Het verzoek is tijdig ingediend.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv
In geval van een beleidssepot dient te worden beoordeeld of zich de situatie voordoet dat de zaak onmiskenbaar tot een veroordeling van thans verzoeker zou hebben geleid. Is dat het geval dan ontbreken gronden van billijkheid voor toekenning van een vergoeding en kan een verzoek als het onderhavige worden afgewezen.
De rechtbank constateert dat het in deze zaak ging over het van de muur halen van een brandalarm door verzoeker, waarna er een aangifte is ingediend wegens vernieling. Vervolgens is verzoeker gehoord en heeft hij aangegeven dat het niet zijn bedoeling was om de brandalarm te vernielen. Hij heeft aangegeven alleen het alarm te willen stoppen. De aangifte was inmiddels ingetrokken. De rechtbank kan op basis van de stukken in het dossier – mede in aanmerking genomen de brief van de raadsvrouw van verzoeker waarin is omschreven dat verzoeker Asperger heeft en hoog gevoelig is - niet vaststellen dat de zaak onmiskenbaar zou hebben geleid tot een veroordeling van opzettelijke vernieling van verzoeker.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gronden van billijkheid zich niet verzetten tegen toekenning van een vergoeding op grond van 530 Sv.
De verzochte kosten van rechtsbijstand komen voor vergoeding in aanmerking. De opgegeven kosten worden gestaafd door de overgelegde urenspecificatie en declaratie. De gevraagde vergoeding zal dan ook worden toegekend.
De rechtbank zal ook voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 1.513,47 (duizend vijfhonderddertien euro en zevenenveertig eurocent) voor de kosten van de raadsvrouw.
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 550,- (vijfhonderdvijftig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Deze beslissing is gegeven door
mr. H.E. Hoogendijk, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2020.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open, voor de officier van justitie binnen veertien dagen
en voor verzoeker binnen een maand na betekening van deze beschikking,
in te stellen ter griffie van deze rechtbank.
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 2.063,47 (tweeduizend drieënzestig euro en zevenenveertig eurocent) op IBAN-nummer [nummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Loth Rupert De Boer Advocaten, onder vermelding van vergoeding 530 Sv, inzake: [verzoeker].
Aldus gedaan op 9 september 2020,
door mr. H.E. Hoogendijk, rechter.