ECLI:NL:RBAMS:2020:5135

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
13/026632-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging moord, bewezen poging doodslag met gevangenisstraf

Op 29 september 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord en poging doodslag. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 25 januari 2020 in Amsterdam, waarbij de verdachte met een pistool op het slachtoffer [slachtoffer 1] schoot, wat resulteerde in ernstige verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op dat moment aanwezig was in een uitgaansgelegenheid en na een conflict met beveiligers besloot om een wapen te halen. Tijdens de zitting zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder de officier van justitie en de raadsman van de verdachte. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de getuigen zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met voorbedachte rade handelde, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot moord, maar bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag en vernieling van de auto van [slachtoffer 2]. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/026632-20 (Promis)
Datum uitspraak: 29 september 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende op het adres [adres] , [plaats 1] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex [locatie] te [plaats 2] .
Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 mei 2020, 15 juli 2020 en 15 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.E.P.M. Kersten en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.J.A. van den Munckhof naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook kennis genomen van de vordering van het slachtoffer [slachtoffer 1] , vertegenwoordigd door mr. L.A. Korfker en van de vordering van het slachtoffer [slachtoffer 2] .

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt kort gezegd beschuldigd van

1. poging moord / poging doodslag van [slachtoffer 1] op 25 januari 2020 te Amsterdam

2. vernieling en beschadiging van de auto van [slachtoffer 2] op 25 januari 2020 te Amsterdam

De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 25 januari 2020 heeft verdachte met een pistool twee hagelpatronen afgevuurd, waardoor aangever [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) is geraakt. Verdachte en [slachtoffer 1] stonden op dat moment ongeveer 5 meter van elkaar af. Bij [slachtoffer 1] zijn zeventien kogeltjes in zijn lichaam terecht gekomen. Een aantal daarvan is in zijn wervelkanaal terechtgekomen dichtbij zijn ruggenmerg en dichtbij grote vaten richting de hersenen. [slachtoffer 1] is in zijn nek, hoog op de rug, achterhoofd en rechts naast zijn wervelkolom geraakt.
Voorafgaand aan het schietincident was verdachte in uitgaansgelegenheid [uitgaansgelegenheid] . Hij is door beveiligers, waaronder [slachtoffer 1] , uit [uitgaansgelegenheid] gezet. Omdat hij terugkwam is hij in de ophoudruimte geplaatst en er daarna nogmaals uitgezet. Verdachte is vervolgens naar huis gegaan om een wapen te halen. Verdachte is vanaf zijn huis op zijn scooter teruggereden naar [uitgaansgelegenheid] waar hij heeft staan wachten totdat de beveiligers naar buiten kwamen. Toen [slachtoffer 1] zijn auto had gepakt en naar huis reed zag hij een jongen op een scooter bij een hek staan. Toen hij dichterbij kwam om te vragen wat hij aan het doen was herkende hij verdachte. [slachtoffer 1] draaide zich om en op dat moment heeft verdachte twee keer geschoten. Naast [slachtoffer 1] is ook de auto van aangeefster [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) geraakt. Verdachte is weggereden en heeft gezegd dat hij het wapen heeft weggegooid. Het wapen is niet gevonden.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat allebei de feiten bewezen kunnen worden. Verdachte is op 25 januari 2020 vanuit [uitgaansgelegenheid] naar huis gegaan om een wapen te halen. Hij had daarvoor al meermalen tegen verschillende beveiligers gezegd dat hij terug zou komen om de beveiligers af te maken. Nadat hij het wapen thuis heeft opgehaald, is hij op zijn scooter terug naar [uitgaansgelegenheid] gereden. Hier heeft hij gewacht totdat de beveiligers naar buiten kwamen. Verdachte is zelfs nog op een andere plek gaan staan toen er een politieauto voorbij kwam rijden. Verdachte wilde dus duidelijk uit het zicht blijven en heeft doelbewust gewacht op zijn latere slachtoffer [slachtoffer 1] . Toen [slachtoffer 1] uit [uitgaansgelegenheid] kwam en verdachte op een vreemde plek zag staan, is hij uit zijn auto gestapt en op verdachte afgelopen. Op enig moment zag [slachtoffer 1] dat verdachte iets tussen zijn benen vast had. [slachtoffer 1] is hier bang van geworden en toen hij zich omdraaide, heeft verdachte [slachtoffer 1] beschoten. De afstand tussen verdachte en [slachtoffer 1] was volgens beiden 5 meter. Verdachte heeft verklaard dat hij niet gezien heeft dat hij [slachtoffer 1] heeft geraakt. Dit acht de officier van justitie ongeloofwaardig gelet op de beelden van het incident en de afstand die er tussen hen beiden was. Door met het wapen met hagelpatronen erin op korte afstand van het slachtoffer te schieten, heeft verdachte op z’n minst voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer gehad. Verdachte heeft bewust het wapen opgehaald en meegenomen. Hij heeft gedurende de heenweg naar huis, thuis en op de terugweg naar [uitgaansgelegenheid] steeds de mogelijkheid gehad en veel tijd gehad om zich te beraden op zijn voorgenomen besluit. Omdat verdachte zich op diverse momenten had kunnen beraden en dat niet heeft gedaan en ook niet is gebleken van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, is de officier van justitie van mening dat sprake is van voorbedachte rade. De tenlastegelegde poging tot moord acht de officier van justitie bewezen.
Ook vindt de officier van justitie dat de vernieling van de auto kan worden bewezen, omdat deze auto is beschadigd door het schieten van verdachte.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte van allebei de feiten moet worden vrijgesproken.
Verdachte is door een misverstand bij de bar hardhandig door de beveiligers [uitgaansgelegenheid] uitgegooid. De jas en één van zijn drie telefoons lagen echter nog in zijn kluis. Toen verdachte dit bij de beveiliging kenbaar maakte, werd een andere telefoon van verdachte afgepakt en werd hij afgevoerd naar de ophoudruimte. Hier is verdachte door één van de beveiligers aangevallen en geslagen. De laatste telefoon van verdachte viel toen op de grond. Een andere beveiliger heeft die telefoon opgepakt en in tweeën gebroken. Verdachte is vervolgens voor de tweede keer [uitgaansgelegenheid] uitgegooid. Deze gehele situatie maakte verdachte boos en machteloos. Verdachte was onder invloed van alcohol, waardoor het gevoel van machteloosheid het van de ratio overnam. Verdachte is vervolgens het wapen gaan halen om terug te komen naar [uitgaansgelegenheid] om de beveiligers bang te maken en ze te laten inzien dat ze verkeerd hadden gehandeld. De hoofdreden van verdachte om terug te gaan, was echter om zijn achtergebleven telefoon op te halen. Verdachte had het wapen meegenomen omdat hij bang was dat de beveiligers hem opnieuw zouden aanvallen. Dat verdachte wellicht tegen de beveiligers zou hebben geroepen ‘jullie gaan zien’ is te weinig concreet om er de conclusie aan te verbinden dat hij het wapen had meegenomen met als doel ermee te schieten. Verdachte heeft twee keer in de lucht, schuin omhoog, geschoten in een mix van zelfbescherming en machtsvertoon. Hij heeft niet gericht geschoten. Verdachte verkeerde daarbij in de veronderstelling dat hij met kogels schoot en wist niet dat er hagelpatronen in het vuurwapen zaten. Verdachte was zich tot aan het politieverhoor niet bewust van het feit dat het slachtoffer was geraakt.
Verdachte dient geloofd te worden in zijn verklaring dat hij omhoog heeft geschoten. Volgens het onderzoek van het NFI blijkt één hagelpatroon maar liefst 262 projectielen te bevatten. Omdat twee patronen zijn gebruikt, zijn in totaal ongeveer 524 hageldeeltjes afgevuurd. Hiervan is het slachtoffer door slechts 16 deeltjes geraakt. Het NFI heeft gesteld dat het overgrote deel van de hageldeeltjes binnen een bepaalde cirkeldiameter viel en een klein deel daarbuiten. Aangenomen mag worden dat de hageldeeltjes die het slachtoffer hebben geraakt buiten de cirkeldiameter terecht zijn gekomen. Het NFI is ook van een grotere afstand uitgegaan tussen verdachte en het slachtoffer. Wanneer iemand een ander wil verwonden met een met hagel geladen wapen, met bijbehorende verspreiding van de hageldeeltjes, op een zo korte afstand van 4 of 5 meter staat, dan is het heel makkelijk om de andere persoon vol te raken, maar dat is hier niet gebeurd. Verdachte heeft in de lucht geschoten om het slachtoffer bang te maken.
Verdachte had niet de intentie de beveiliger te verwonden. Hij had evenmin de intentie de in de buurt geparkeerde auto te raken. Het opzet daartoe ontbrak. Ook van voorwaardelijk opzet is geen sprake, omdat verdachte er niet aan twijfelde dat de patronen kogels bevatten. Hij aanvaardde niet bewust enige kans op verwonding of vernieling. Verdachte had ook niet het vooropgezette plan om het slachtoffer of iemand anders te doden. Hij is met zijn scooter in een hoekje tientallen meters verwijderd van de toegangsdeuren van [uitgaansgelegenheid] gaan staan. Toen er iemand naar buiten kwam, reed verdachte niet op hem af. Ook niet toen er iemand langs reed. Het slachtoffer kwam naar hem toe. Verdachte heeft ook niets naar hem geroepen of gezwaaid om de aandacht te trekken. Pas toen het slachtoffer hem dicht genaderd was, kwam de scooter van verdachte in beweging en loste verdachte de schoten. Het initiatief kwam vanuit het slachtoffer om verdachte te benaderen en niet andersom.
Verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden van beide feiten.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat [slachtoffer 1] is geraakt door hagel en dat verdachte deze hagel met zijn pistool heeft afgeschoten. De rechtbank moet de vraag beantwoorden hoe dit feitelijk handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd.
Verdachte heeft verklaard dat hij schuin omhoog heeft geschoten. Deze verklaring is echter in strijd met de bevindingen uit het NFI-rapport van 6 mei 2020 in combinatie met de plekken waar de hagel terecht is gekomen.
Het NFI heeft onderzoek gedaan naar de spreiding van de hagel van het type waarmee verdachte heeft geschoten. Er zijn door het NFI vier soortgelijke patronen verschoten met een hagelgeweer zonder choke. Hierbij viel de overgrote meerderheid van de hagelkorrels bij een schietafstand van 10 meter binnen cirkels met diameters tussen de 51 en 62 centimeter. De spreiding is echter kleiner op een kortere afstand, zoals blijkt uit onderstaande figuur die door het NFI in het rapport is opgenomen:
Verdachte en [slachtoffer 1] hebben beiden verklaard dat er ongeveer 5 meter afstand tussen hen beiden was toen verdachte op [slachtoffer 1] schoot. De redenering dat de loop van het wapen mogelijk korter was, waardoor de spreiding groter was dan door het NFI beschreven, schuift de rechtbank terzijde. Door verdachte is dit aangevoerd om zijn stelling te onderbouwen dat hij niet gericht schoot. Het NFI rapport maakt melding van een iets grotere spreiding als de loop van een hagelgeweer ingekort is, maar in dit geval was de schietafstand beduidend korter dan de 10 meter waarvan het NFI is uitgegaan. Bij een kortere afstand is de spreiding kleiner. Daarnaast is het wapen niet gevonden, zodat een specifiek onderzoek met het gebruikte wapen niet mogelijk is. De rechtbank zal daarom uitgaan van de spreiding zoals in het NFI-rapport is berekend.
[slachtoffer 1] is geraakt bij zijn nek, hoog op de rug, achterhoofd en rechts naast zijn wervelkolom. Daarnaast zijn er op de foto’s bij de vordering benadeelde partij van [slachtoffer 2] meerdere gaatjes in de omlijsting van de voorruit en op de motorkap van de auto van [slachtoffer 2] te zien en had zij schade aan de voorruit van de auto. Gelet op de spreiding die maximaal mogelijk is, namelijk 51 centimeter zoals hiervoor is overwogen, kan het daardoor niet zo zijn dat verdachte schuin omhoog heeft geschoten, maar moet hij gericht in de richting van [slachtoffer 1] hebben geschoten. Daar komt nog bij dat de rechtbank ter zitting heeft waargenomen dat er flitsen te zien zijn voor het vuurwapen en niet boven het vuurwapen. Dit draagt bij aan de overtuiging dat verdachte niet omhoog, maar naar voren richting [slachtoffer 1] heeft geschoten.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte gericht op [slachtoffer 1] heeft geschoten.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte opzet heeft gehad op de mogelijke dood van [slachtoffer 1] . Volgens vaste rechtspraak is sprake van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden en deze kans vervolgens bewust heeft aanvaard. Het op korte afstand schieten in de richting van [slachtoffer 1] was zodanig gevaarzettend dat verdachte minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer 1] heeft aanvaard. Dat verdachte niet wist dat er hagelpatronen in het pistool zaten, maakt dat oordeel niet anders. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet anders kan worden geduid dan als een poging doodslag.
Geen voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar aan contra-indicaties kan een zwaarder gewicht worden toegekend. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift hebben plaatsgevonden, dat sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit is ontstaan.
Verdachte heeft tijd gehad om na te denken over wat hij zou gaan doen. Hij is namelijk vanuit [uitgaansgelegenheid] met een snorder naar zijn woning gegaan, heeft daar een vuurwapen gepakt en is vervolgens met zijn scooter weer teruggereden naar [uitgaansgelegenheid] , waar hij bij een hek heeft staan wachten op de beveiliger. Uit zijn verklaring volgt echter dat hij het wapen bij zich had om ermee te dreigen en de beveiligers bang te maken. Zijn bedoeling was niet een beveiliger dood te schieten. De rechtbank kan niet uit het dossier afleiden dat verdachte het plan had om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het bestanddeel voorbedachte raad.
Concluderend acht de rechtbank de poging tot doodslag bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit
De rechtbank komt ook tot een bewezenverklaring van de vernieling. Verdachte heeft op straat met een hagelpistool geschoten. Door op de openbare weg te schieten, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij ook iets anders dan het slachtoffer [slachtoffer 1] zou raken. De auto van [slachtoffer 2] is ook door de hagelkogels van verdachte geraakt en als gevolg daarvan beschadigd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte
1.
op 25 januari 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met een vuurwapen meerdere kogels/hagel heeft afgevuurd op en in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 25 januari 2020 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk de A-stijl en voorruit van een auto (merk Nissan, type Micra), toebehorende aan [slachtoffer 2] , heeft vernield en beschadigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde ontoerekeningsvatbaar was. Verdachte was onder invloed van alcohol en kon daardoor de gevolgen van zijn handelen niet overzien. Pas toen verdachte in beschonken toestand was geraakt, een toestand die emoties als woede, verontwaardiging en een gevoel van machteloosheid zal kunnen hebben versterkt, besloot hij, in en door die omstandigheden, het wapen te gaan halen en later te gebruiken. Het onderzoek van de deskundigen is onvolledig, doordat de tijdelijke psychische stoornis door intoxicatie niet binnen het kader van vermindering van de toerekeningsvatbaarheid is onderzocht. Verdachte bevond zich ten tijde van het schieten onder invloed van een psychische stoornis die hem niet kan worden toegerekend, omdat hij buiten redelijke schuld om in een situatie terecht is gekomen waaruit het strafbare feit is voortgevloeid. Verdachte dient om die reden te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Meer subsidiair doet de verdediging een beroep op afwezigheid van alle schuld.
Nog meer subsidiair doet de raadsman een beroep op noodweer en noodweerexces, al dan niet in putatieve vorm. [slachtoffer 1] kwam op een dreigende manier op verdachte af. Daarbij komt dat [slachtoffer 1] verdachte bij hun laatste ontmoeting niet bepaald zachtzinnig had behandeld. Verdachte had dan ook goede reden om de dreiging serieus te nemen.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
Het verweer dat de deskundigen onvolledig onderzoek hebben gedaan omdat er geen tijdelijke intoxicatie is onderzocht, dient te worden verworpen. De deskundigen hebben verdachte uitgebreid gesproken en zij hebben geconcludeerd dat er geen sprake is van een stoornis bij verdachte. Verdachte heeft er zelf voor gekozen om alcohol te drinken. Hij weet dat het in zijn geval wel eens tot problematische situaties heeft geleid. De deskundigen hebben beschreven dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar was en daar moet bij worden aangesloten.
Het verweer van de verdediging dat er sprake is van noodweer(exces) dient verworpen te worden, nu van een noodweersituatie geen sprake was.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Toerekeningsvatbaar
De rechtbank houdt bij de beoordeling of verdachte volledig toerekeningsvatbaar was rekening met de rapportages van de deskundigen. Verdachte is in het kader van deze strafzaak door twee deskundigen onderzocht. In tegenstelling tot wat de raadsman naar voren heeft gebracht, hebben zij wel onderzocht of sprake was van een psychische stoornis ten tijde van het begaan van het tenlastegelegde.
De psycholoog concludeert dat het tenlastegelegde volledig aan verdachte kan worden toegerekend. De psychiater stelt dat op basis van de beschikbare informatie en de verklaringen van verdachte een advies tot het in verminderde mate toerekenen van het tenlastegelegde niet kan worden onderbouwd. Zowel de psychiater als psycholoog kunnen geen ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens vaststellen. Dit kan evenmin worden aangetoond ten tijde van het tenlastegelegde. Daarbij hebben de deskundigen in hun rapportages ook aandacht besteed aan het alcoholgebruik van de verdachte. De rechtbank neemt dit advies van de psycholoog en de psychiater over en is daarom van oordeel dat dat de feiten volledig aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Omdat geen sprake is van ontoerekeningsvatbaarheid komt de rechtbank niet toe aan de vraag of verdachte zichzelf – door het drinken van alcohol – in de situatie heeft gebracht dat hij ontoerekeningsvatbaar werd.
Afwezigheid van alle schuld
Gelet op voornoemd oordeel van de rechtbank kan het subsidiaire beroep op afwezigheid van alle schuld (in de zin van verontschuldigbare onmacht) evenmin slagen, zodat ook dat verweer wordt verworpen.
Noodweer/noodweerexces
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) allereerst moet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed waartegen verdediging noodzakelijk was. De rechtbank acht, gelet op de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting, niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte of een ander of van een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Verdachte stond buiten [uitgaansgelegenheid] gewapend te wachten totdat één van de beveiligers naar buiten kwam. Uit het dossier blijkt niet dat [slachtoffer 1] verdachte aanviel. [slachtoffer 1] is buiten op verdachte afgestapt en daarna terug gerend naar zijn auto. Als er al een dreiging was geweest, was die op dat moment al afgelopen en kan er dus geen noodzaak geweest zijn om zich te verdedigen. De rechtbank zal het beroep op noodweer om die reden afwijzen.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces ook niet slaagt.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat er sprake was van putatief noodweer is de rechtbank van oordeel dat daarvoor onvoldoende is aangevoerd en dit bovendien niet is gebleken. Vaststaat dat verdachte pas heeft geschoten nadat [slachtoffer 1] zich had omgedraaid en van de verdachte wegliep. In redelijkheid heeft verdachte toen ook niet meer kunnen denken dat er van een onmiddellijke dreiging sprake was. Ook dit verweer wordt verworpen.
Er is ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor beide feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte mist zijn kinderen en hij wil er weer voor hen zijn. Hij wil ook graag geld verdienen om hen financieel te ondersteunen. Verdachte heeft in grote mate al geboet voor wat hij heeft gedaan. Hij is vanaf het begin eerlijk geweest, heeft volledige medewerking verleend aan het onderzoek en hij heeft laten zien dat er meer kanten aan één verhaal zitten. De raadsman verzoekt dan ook om een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest, mogelijk met een aanvullende voorwaardelijke straf.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. Bij het opleggen van de straf heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende meegewogen.
In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met het strafblad van 29 augustus 2020 van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 1 april 2020. Hieruit komt naar voren dat het (zeer) beperkte agressieregulatie vermogen van verdachte zorgelijk is. Tevens zijn er zorgen om zijn middelengebruik. Om die reden vindt de reclassering het noodzakelijk dat verdachte een behandeling gaat volgen die gericht is op het verbeteren van zijn agressieregulatie en waar zijn middelengebruik ook de aandacht heeft.
De rechtbank acht een vrijheidsbenemende straf passend en geboden. Deze straf dient ter normbevestiging, vergelding en preventie, zowel voor verdachte als voor de samenleving. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en een vernieling. Hij heeft het slachtoffer [slachtoffer 1] neergeschoten met een hagelgeweer, enkel en alleen omdat hij zich benadeeld voelde. [slachtoffer 1] was met zijn werk bezig. Dat werk hield in om mensen een plezierige avond te kunnen laten hebben in een club. Verdachte heeft overlast veroorzaakt door zijn dronken gedrag wat is uitgelopen op uitgaansgeweld van de ergste soort. Het naar huis gaan om een wapen te halen om verhaal te halen en daarmee op iemand te schieten gaat alle perken te buiten. Verdachte heeft het slachtoffer in zijn schouders en nek geraakt. Uit de vordering van het slachtoffer [slachtoffer 1] blijkt hoeveel impact dit feit heeft gehad. De artsen hebben slechts één van de kogeltjes kunnen verwijderen. De overige kogeltjes zitten nog in het lichaam van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] moet nu leren leven met de wetenschap dat er kogeltjes in zijn lichaam zitten waarvan onzeker is of deze nog verder schade zullen aanrichten. Verdachte heeft hem onherstelbaar leed aangedaan. Wat verdachte heeft gedaan heeft niet alleen impact op de slachtoffers, maar ook op collega’s en (toekomstige) gasten van de club. Verdachte heeft daarmee bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Door het schieten met het hagelgeweer heeft verdachte ook een geparkeerde auto geraakt waardoor de eigenaresse van de auto schade heeft ondervonden. Verdachte heeft door zijn gedrag laten zien geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen.
De rechtbank zal een gevangenisstraf opleggen van 4 jaren. De rechtbank legt een lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank anders dan de officier van justitie een poging tot doodslag, maar geen moord, bewezen acht. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen ruimte voor een lagere gevangenisstraf zoals bepleit door de raadsman. De aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde zou door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend worden. Een deels voorwaardelijke straf vindt de rechtbank om die reden ook niet passend. Indien behandeling na de gevangenisstraf noodzakelijk blijkt kan die aan verdachte eventueel worden opgelegd in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
2 1 STK Huls (Omschrijving: kunststof koker van hagelpatroon (prop), 5871592)
3 1 STK Huls (Omschrijving: kunststof koker van hagelpatroon (stop), 5871594)
4 1 STK Patroon (Omschrijving: hagel uit jas slo, 5871603)
8 1330 EUR 1330 (Omschrijving: G5877263 1x100 11x50 25x20 13x10 10x5, 5877263)
9 1 STK Horloge 4000 (Omschrijving: G5877265, Breitling, chassisnr: [nummer] )
10 1 STK Bromfiets 3200 (Omschrijving: G5804814, Piaggio)
8.1
Onttrekking aan het verkeer
Nu met behulp van de voorwerpen onder 2,3 en 4 het bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
8.2
Teruggave
Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen onder 8, 9 en 10 zal een last worden gegeven tot teruggave aan de beslagenen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 4.358,95 aan vergoeding van materiële schade en € 25.000,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij is onderbouwd met stukken en rechtspraak. De raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. L.A. Korfker, heeft de vordering op de zittingen van 13 mei 2020 en 15 september nader toegelicht.
9.1.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel voor toewijzing vatbaar is. De schadeposten zijn uitgebreid onderbouwd met stukken en ter zitting verder besproken.
9.1.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat vrijspraak is bepleit. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat behandeling van de vordering zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. Niet kan worden gesteld, dat het slachtoffer met zekerheid géén invloed heeft gehad op het plaats hebben van het schietincident. Als er al sprake is ven een gedeelte eigen schuld zal dit moeten worden uitgezocht alvorens de schadevergoedingsvordering goed kan worden beoordeeld. Om die reden dient de vordering dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de raadsman bepleit dat niet is aangetoond dat de arbeidsovereenkomst van het slachtoffer beëindigd is doordat hij niet kon werken. Uit de bijlage blijkt slechts dat de werkgever zonder redengeving de overeenkomst heeft beëindigd. Het is daarom niet uit te sluiten dat er (mede) een andere reden voor ontslag was. Wegens niet gebleken causaal verband dient het slachtoffer niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de raadsman van mening dat dit een onevenredige belasting van het strafgeding zou impliceren. De schade is bovendien onvoldoende onderbouwd.
Meest subsidiair verzoekt de raadsman bij het schatten van de schadehoogte aansluiting te zoeken bij de namens het slachtoffer aangehaalde uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 21 juni 2016.
9.1.3.
Oordeel van de rechtbank
9.1.3.1 Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door de poging tot doodslag rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Het standpunt dat [slachtoffer 1] zelf schade zou hebben veroorzaakt is op geen enkele wijze onderbouwd. Bovendien valt een eventuele bijdrage van [slachtoffer 1] aan het ontstaan van het incident in het niet tegenover de gedragingen van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering voldoende onderbouwd is. De benadeelde partij heeft zijn arbeidsovereenkomst bijgevoegd en het bericht van zijn werkgever dat de overeenkomst is beëindigd. De benadeelde partij kon na het schietincident niet werken, waarna de werkgever de arbeidsovereenkomst binnen de proeftijd beëindigd heeft. De rechtbank acht voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij daardoor inkomsten heeft misgelopen.. De rechtbank zal de gevorderde materiële schade dan ook toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2020.
9.1.3.2 Immateriële schade
Ook staat vast dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 15.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2020. De vordering van de benadeelde partij zal voor het overige worden afgewezen.
9.1.3.3 Proceskosten
Kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 592a Wetboek van Strafvordering (Sv). Een redelijke uitleg van artikel 532 Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De rechtbank zal de kosten aan de hand van het liquidatietarief (
begroot conform het ‘Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven’), uitgaande van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding, bepalen op € 1.447,50 (2,5 punten à € 579,- , waarvan één voor het opstellen en indienen van het voegingsformulier en anderhalf voor het bijwonen van de zittingen).
9.1.3.4 Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 19.358,95 (negentienduizend driehonderdachtenvijftig euro en vijfennegentig eurocent).
9.2
De benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 547,91 aan vergoeding van materiële schade en € 750,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de kosten voor reizen en parkeren kan worden toegewezen. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Uit de stukken blijkt niet dat de benadeelde partij de schade van € 450,- heeft betaald. Ook de kosten voor expertise zijn onduidelijk wat dat betreft. De gevorderde immateriële schade is niet passend in deze situatie.
9.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter zitting aangesloten bij hetgeen de officier van justitie heeft gesteld.
9.2.3
Het oordeel van de rechtbank
9.2.3.1 Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door de vernieling rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Anders dan de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de vordering genoegzaam is onderbouwd. Een offerte tot het herstel van schade is voldoende om de geleden schade te kunnen vaststellen. Daarom zal de schade worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2020.
9.2.3.2 Immateriële schade
De vordering tot immateriële schadevergoeding zal worden afgewezen omdat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek niet in aanmerking komt voor deze vergoeding. Het feit dat de auto emotionele waarde had, levert geen grond voor vergoeding op.
9.2.3.3 Proceskosten
De verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
9.2.3.4 Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 547,91 (vijfhonderdzevenenveertig euro en eenennegentig eurocent).

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 57, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.

poging tot doodslag

2.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
2. 1 STK Huls (omschrijving: kunststof koker van hagelpatroon (prop), 5871592)
3. 1 STK Huls (omschrijving: kunststof koker van hagelpatroon (stop), 5871594)
4. 1 STK Patroon (omschrijving: hagel uit jas slo, 5871603)
Gelast de teruggave aan de beslagene van:
8. 1330 EUR 1330 (omschrijving: G5877263 1x100 11x50 25x20 13x10 10x5 5877263)
9. 1 STK Horloge 4000 (omschrijving: G5877265, Breitling, chassisnr: [nummer] )
10. 1 STK Bromfiets 3200 (omschrijving: G5804814, Piaggio)
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot een bedrag van
€ 4.358,95(
vierduizend driehonderdachtenvijftig euro en vijfennegentig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en
€ 15.000(
vijftienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 januari 2020 tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[slachtoffer 1]voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 1.447,50 (veertienhonderdzevenveertig euro en vijftig eurocent).
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[slachtoffer 1]aan de Staat
€ 19.358,95(
negentienduizend driehonderdachtenvijftig euro en vijfennegentig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 januari 2020 tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
131 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot een bedrag van
€ 547,91(
vijfhonderdzevenenveertig euro en eenennegentig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 januari 2020 tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[slachtoffer 2]voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[slachtoffer 2]aan de Staat
€ 547,91(
vijfhonderdzevenenveertig euro en eenennegentig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 januari 2020 tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
10 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 september 2020.