3.4Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat [slachtoffer 1] is geraakt door hagel en dat verdachte deze hagel met zijn pistool heeft afgeschoten. De rechtbank moet de vraag beantwoorden hoe dit feitelijk handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd.
Verdachte heeft verklaard dat hij schuin omhoog heeft geschoten. Deze verklaring is echter in strijd met de bevindingen uit het NFI-rapport van 6 mei 2020 in combinatie met de plekken waar de hagel terecht is gekomen.
Het NFI heeft onderzoek gedaan naar de spreiding van de hagel van het type waarmee verdachte heeft geschoten. Er zijn door het NFI vier soortgelijke patronen verschoten met een hagelgeweer zonder choke. Hierbij viel de overgrote meerderheid van de hagelkorrels bij een schietafstand van 10 meter binnen cirkels met diameters tussen de 51 en 62 centimeter. De spreiding is echter kleiner op een kortere afstand, zoals blijkt uit onderstaande figuur die door het NFI in het rapport is opgenomen:
Verdachte en [slachtoffer 1] hebben beiden verklaard dat er ongeveer 5 meter afstand tussen hen beiden was toen verdachte op [slachtoffer 1] schoot. De redenering dat de loop van het wapen mogelijk korter was, waardoor de spreiding groter was dan door het NFI beschreven, schuift de rechtbank terzijde. Door verdachte is dit aangevoerd om zijn stelling te onderbouwen dat hij niet gericht schoot. Het NFI rapport maakt melding van een iets grotere spreiding als de loop van een hagelgeweer ingekort is, maar in dit geval was de schietafstand beduidend korter dan de 10 meter waarvan het NFI is uitgegaan. Bij een kortere afstand is de spreiding kleiner. Daarnaast is het wapen niet gevonden, zodat een specifiek onderzoek met het gebruikte wapen niet mogelijk is. De rechtbank zal daarom uitgaan van de spreiding zoals in het NFI-rapport is berekend.
[slachtoffer 1] is geraakt bij zijn nek, hoog op de rug, achterhoofd en rechts naast zijn wervelkolom. Daarnaast zijn er op de foto’s bij de vordering benadeelde partij van [slachtoffer 2] meerdere gaatjes in de omlijsting van de voorruit en op de motorkap van de auto van [slachtoffer 2] te zien en had zij schade aan de voorruit van de auto. Gelet op de spreiding die maximaal mogelijk is, namelijk 51 centimeter zoals hiervoor is overwogen, kan het daardoor niet zo zijn dat verdachte schuin omhoog heeft geschoten, maar moet hij gericht in de richting van [slachtoffer 1] hebben geschoten. Daar komt nog bij dat de rechtbank ter zitting heeft waargenomen dat er flitsen te zien zijn voor het vuurwapen en niet boven het vuurwapen. Dit draagt bij aan de overtuiging dat verdachte niet omhoog, maar naar voren richting [slachtoffer 1] heeft geschoten.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte gericht op [slachtoffer 1] heeft geschoten.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte opzet heeft gehad op de mogelijke dood van [slachtoffer 1] . Volgens vaste rechtspraak is sprake van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden en deze kans vervolgens bewust heeft aanvaard. Het op korte afstand schieten in de richting van [slachtoffer 1] was zodanig gevaarzettend dat verdachte minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer 1] heeft aanvaard. Dat verdachte niet wist dat er hagelpatronen in het pistool zaten, maakt dat oordeel niet anders. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet anders kan worden geduid dan als een poging doodslag.
Geen voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar aan contra-indicaties kan een zwaarder gewicht worden toegekend. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift hebben plaatsgevonden, dat sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit is ontstaan.
Verdachte heeft tijd gehad om na te denken over wat hij zou gaan doen. Hij is namelijk vanuit [uitgaansgelegenheid] met een snorder naar zijn woning gegaan, heeft daar een vuurwapen gepakt en is vervolgens met zijn scooter weer teruggereden naar [uitgaansgelegenheid] , waar hij bij een hek heeft staan wachten op de beveiliger. Uit zijn verklaring volgt echter dat hij het wapen bij zich had om ermee te dreigen en de beveiligers bang te maken. Zijn bedoeling was niet een beveiliger dood te schieten. De rechtbank kan niet uit het dossier afleiden dat verdachte het plan had om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het bestanddeel voorbedachte raad.
Concluderend acht de rechtbank de poging tot doodslag bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit
De rechtbank komt ook tot een bewezenverklaring van de vernieling. Verdachte heeft op straat met een hagelpistool geschoten. Door op de openbare weg te schieten, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij ook iets anders dan het slachtoffer [slachtoffer 1] zou raken. De auto van [slachtoffer 2] is ook door de hagelkogels van verdachte geraakt en als gevolg daarvan beschadigd.