ECLI:NL:RBAMS:2020:5133

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2020
Publicatiedatum
24 oktober 2020
Zaaknummer
13-112857-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval na achtervolging door politie met zwaar letsel als gevolg

Op 23 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 januari 2018 betrokken was bij een verkeersongeval te Amsterdam. De verdachte, die op de vlucht was voor de politie, negeerde een stopteken en reed met een snelheid van ongeveer 107 km/uur, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 50 km/uur was. Door zijn roekeloze rijgedrag heeft hij een aanrijding veroorzaakt waarbij een medepassagier, genaamd [persoon 1], zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een gebroken been en andere verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig heeft gedragen en dat zijn handelen direct heeft geleid tot het ongeval. De officier van justitie had een taakstraf van 120 uren geëist, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een taakstraf van 160 uren opgelegd, met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van twee jaar. De benadeelde partij, [persoon 1], werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij een ander lichamelijk letsel is toegebracht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13-112857-19
Datum uitspraak: 23 oktober 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.J. Nierop, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is
primairten laste gelegd dat,
hij op of omstreeks 1 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de Ookmeerweg, zich zodanig, te weten roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
waardoor een ander, genaamd [persoon 1], zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken been, een gebroken heup, een gekneusde schouder en/of gekneusde longen, werd toegebracht, in elk geval zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Ookmeerweg, komende uit de richting van de Rijksweg A9, en gaande in de richting van de Osdorper Ban,
- terwijl het donker was,
- terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was,
- terwijl verdachte reed met een snelheid die (veel) hoger was dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur, in elk geval met een snelheid die (veel) te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse,
- terwijl verdachte een stopteken als bedoeld in artikel 83 van Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 had genegeerd,
verdachte heeft, gekomen bij de kruising van de Ookmeerweg met de Alpen, geen, althans onvoldoende snelheid geminderd voor het veilig oversteken van het kruispunt ter plaatse,
verdachte is (vervolgens), voornoemde kruising overgestoken,
verdachte heeft zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat dat kruispunt vrij was van enig (kruisend) verkeer,
verdachte heeft (vervolgens) [persoon 2], die doende was voornoemd kruispunt over te steken, komende uit de richting van de Baden Powellweg en gaande in de richting van de Etnastraat, niet voor laten gaan en/of heeft verdachte (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor deze verkeersdeelnemer,
verdachte is (vervolgens) tegen (het voertuig van) voornoemde [persoon 2] aangereden en en/of aangebotst,
ten gevolge waarvan voornoemde [persoon 1] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl verdachte (ongeveer) 1,2 seconden voor de aanrijding/botsing (ongeveer) 107 kilometer per uur had gereden.
Subsidiair,
hij op of omstreeks 1 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de Ookmeerweg, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Ookmeerweg, komende uit de richting van de Rijksweg A9, en gaande in de richting van de Osdorper Ban,
- terwijl het donker was,
- terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was,
- terwijl verdachte reed met een snelheid die (veel) hoger was dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur, in elk geval met een snelheid die (veel) te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse,
- terwijl verdachte een stopteken als bedoeld in artikel 83 van Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 had genegeerd,
verdachte heeft, gekomen bij de kruising van de Ookmeerweg met de Alpen, geen, althans onvoldoende snelheid geminderd voor het veilig oversteken van het kruispunt ter plaatse,
verdachte is (vervolgens), voornoemde kruising overgestoken,
verdachte heeft zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat dat kruispunt vrij was van enig (kruisend) verkeer,
verdachte heeft (vervolgens) [persoon 2], die doende was voornoemd kruispunt over te steken, komende uit de richting van de Baden Powellweg en gaande in de richting van de Etnastraat, niet voor laten gaan en/of heeft verdachte (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor deze verkeersdeelnemer,
verdachte is (vervolgens) tegen (het voertuig van) voornoemde [persoon 2] aangereden en en/of aangebotst,
terwijl verdachte (ongeveer) 1,2 seconden voor de aanrijding/botsing (ongeveer) 107 kilometer
per uur had gereden.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat kan worden bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt, terwijl hij op de vlucht was voor de politie. Hij heeft aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld door een stopteken van de politie te negeren en gedurende de achtervolging door de politie veel harder te rijden dan ter plaatse was toegestaan. De bestuurder van de Dodge, [persoon 2], heeft wellicht door de enorme snelheid van de auto van verdachte een inschattingsfout gemaakt door geen voorrang te verlenen op de bewuste kruising, maar dat neemt niet weg dat verdachte schuld heeft aan het ongeval.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd, onder verwijzing naar zijn pleitnota, dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Schuld aan het primair ten laste gelegde
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals primair is ten laste gelegd, komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en overweegt daartoe het volgende.
In de nacht van 1 januari 2018 omstreeks 03:35 uur te Hoofddorp heeft een brigadier van politie Eenheid Noord-Holland gezien dat de bestuurder van een grijze Renault met hoge snelheid door rood licht is gereden op een kruising van de N205 in de richting van Haarlem. De verbalisant was voornemens de bestuurder staande te houden en deze een beschikking te geven voor het negeren van rood licht. De verbalisant heeft de rode transparant met de tekst “Politie – Volgen” aangezet, en daarna de tekst “Politie – Stop”, maar op een gegeven moment is de bestuurder van de Renault met hoge snelheid weggereden in de richting van Haarlem. Hierop heeft de verbalisant tijdens de achtervolging de optische en geluidsignalen aangezet.
De bestuurder van de Renault reed vervolgens met een (zeer) hoge snelheid naar de A9 in de richting van Amsterdam. De bestuurder reed de A9 op en bleef met hoge snelheid rijden tot de afslag S106, Amsterdamse Baan. Ook op de afslag S106 bleef de Renault met hoge snelheid doorrijden. Wel zag de verbalisant enige malen de remlichten van de Renault oplichten en de auto slingerende bewegingen maken. Na een flauwe bocht op de Ookmeerweg, alwaar de verbalisant enkele seconden geen zicht heeft gehad op de Renault, zag hij dat op het kruispunt een aanrijding had plaatsgevonden.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het stopteken van de politieauto bewust heeft genegeerd. Verdachte wist dat hij door rood was gereden. Hij is doorgereden omdat hij geen rijbewijs en identiteitsbewijs bij zich had. Hoewel verdachte wist dat hij werd achtervolgd door de politie, en ook de sirenes van de politieauto hoorde, heeft hij de keuze gemaakt om door te rijden en met een flinke snelheid van de politieauto weg te rijden.
Op de Ookmeerweg, komende uit de richting van de A9 en gaande in de richting van de Osdorper Ban, is de verdachte op 1 januari 2018 omstreeks 03:45 uur ter hoogte van het kruispunt met De Alpen tegen de voor hem van rechts komende Dodge van bestuurder [persoon 2] aangereden.
De kruising Ookmeerweg met De Alpen is een kruising binnen de bebouwde kom van Amsterdam. De wettelijk toegestane maximum snelheid op beide wegen is ter plaatse 50 kilometer per uur. De Ookmeerweg bestond ter plaatse uit vier rijstroken. Een rijstrook was bestemd voor het rechts afslaande verkeer richting de Alpen. Twee rijstroken waren bestemd voor het recht doorgaande verkeer en een rijstrook bestemd voor het links afslaande verkeer richting de Etnastraat. De Alpen bestond, gezien vanuit de rijrichting van de bestuurder van de Dodge uit drie rijstroken. Twee rijstroken waren bestemd voor het links afslaande verkeer richting de Ookmeerweg en een rijstrook voor het recht doorgaande verkeer richting de Etnastraat en rechts afslaande verkeer richting de Ookmeerweg.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, net voordat hij bij de kruising van de Ookmeerweg met De Alpen aan was komen rijden, een beetje heeft afgeremd en op de linkerbaan rechtdoor is gaan rijden. Verdachte heeft op dat moment geen andere auto’s op de kruising gezien, maar als er een auto van de rechterkant aan zou komen rijden dan had de verdachte, naar eigen zeggen, nog de mogelijkheid om uit te wijken.
Uit het onderzoek op de plaats van het ongeval is gebleken dat de bestuurder van de Dodge aan de verdachte voorrang had moeten verlenen, omdat de Ookmeerweg een voorrangsweg is. De snelheid van de auto van verdachte lag echter aanzien aanzienlijk hoger dan de toegestane 50 km/uur. Op 1.2 seconden voor de aanrijding kwam de verdachte aanrijden met een snelheid van ongeveer 107 km/uur, waarna hij vervolgens met een snelheid van ongeveer 92 km/uur met de voorzijde van zijn voertuig tegen de linker flank van de Dodge is aangereden.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sprake is van meerdere verkeersovertredingen. Uit de hiervoor vastgestelde gedragingen en omstandigheden kan worden afgeleid dat het rijgedrag van verdachte zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam is geweest. In het verkeer heeft iedere verkeersdeelnemer de plicht om te reageren op zich aandienende verkeerssituaties en zich te vergewissen van de aanwezigheid van ander verkeer waaraan al dan niet voorrang moet worden verleend. Verkeersdeelnemers moeten op elkaar kunnen vertrouwen als het gaat om het naleven van de verkeersregels die ten behoeve van de veiligheid zijn opgesteld.
Uit het vermijdbaarheidsonderzoek kan de conclusie worden getrokken dat de bestuurder van de Dodge enkele seconden voor de aanrijding min of meer stationair naar de kruising kwam aanrijden en dat de hij de aanrijding had kunnen voorkomen als hij tijdig had geremd in plaats van zijn snelheid iets te verhogen. In zoverre kan worden vastgesteld dat het rijgedrag van de bestuurder van de Dodge heeft bijgedragen aan de ernst van het verkeersongeval. Maar vast staat dat als de verdachte zich anders had gedragen het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden. De eigen schuld of medeschuld van de bestuurder van de Dodge kan de schuld aan de zijde van verdachte niet opheffen. Op het moment dat de verdachte, terwijl hij op de vlucht was voor de politie, met een snelheid van ongeveer 107 km/uur de kruising van de Ookmeerweg met De Alpen naderde en op de linker rijstrook ging rijden om eventueel verkeer van rechts te ontwijken, reed verdachte - met alle gevolgen van dien - veel te hard en veel te gevaarzettend voor de daar geldende verkeerssituatie. Een verkeersdeelnemer moet zijn snelheid aanpassen aan de specifieke situatie en aangekomen bij een kruispunt met geel knipperende verkeerslichten, die kruising behoedzaam naderen en daarbij bedacht zijn op andere verkeersdeelnemers.
De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van zeer onvoorzichtig rijgedrag in de zin van artikel 6 WVW 1994 en dat het aan de schuld van verdachte te wijten is dat het ongeval heeft plaatsgevonden.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is van oordeel dat het letsel dat [persoon 1] bij het verkeersongeval heeft opgelopen kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. In dat verband acht de rechtbank het van belang dat het blijkens de letselverklaring van 3 december 2018 om onder meer een gebroken been gaat, waarvoor operatief ingrijpen in het ziekenhuis noodzakelijk was en dat het bot- en functieherstel maanden heeft geduurd.

4.Bewezen verklaring

De rechtbank acht primair bewezen dat verdachte,
op 1 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, daarmee rijdende over de Ookmeerweg, zich zodanig, te weten zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [persoon 1], zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken been, een gekneusde schouder en gekneusde longen, werd toegebracht,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Ookmeerweg, komende uit de richting van de Rijksweg A9, en gaande in de richting van de Osdorper Ban,
- terwijl het donker was,
- terwijl verdachte ter plaatse bekend was,
- terwijl verdachte reed met een snelheid die veel hoger was dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur,
- terwijl verdachte een stopteken als bedoeld in artikel 83 van Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 had genegeerd,
verdachte heeft, gekomen bij de kruising van de Ookmeerweg met de Alpen, onvoldoende snelheid geminderd voor het veilig oversteken van het kruispunt ter plaatse,
verdachte is vervolgens voornoemde kruising overgestoken, verdachte heeft zich hierbij niet voldoende vergewist dat dat kruispunt vrij was van enig kruisend verkeer,
verdachte heeft vervolgens niet tijdig en voldoende afgeremd en verdachte is niet tijdig en voldoende uitgeweken voor verkeersdeelnemer [persoon 2], die doende was voornoemd kruispunt over te steken,
verdachte is vervolgens tegen het voertuig van voornoemde [persoon 2] aangereden, ten gevolge waarvan voornoemde [persoon 1] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht,
terwijl verdachte ongeveer 1,2 seconden voor de aanrijding ongeveer 107 kilometer per uur had gereden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor het primair bewezen geachte dient te worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, en een onvoorwaardelijk ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 6 maanden.
Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en het overschrijden van de redelijke termijn. Het technisch onderzoek in deze zaak heeft veel tijd inbeslaggenomen en het slachtoffer, [persoon 1], heeft zich pas in november 2018 bij de politie gemeld. De dagvaarding voor een eerder geplande zitting op 3 april 2020 is vanwege het coronavirus ingetrokken. Uit het dossier blijkt verder dat van diefstal afkomstige goederen bij verdachte zijn gevonden en dat niet kan worden uitgesloten dat verdachte en zijn medepassagiers mede daarom zijn gevlucht voor de politie. Het onderzoek in die strafzaak valt onder het parket in Den Haag en die zaak is nog niet behandeld. Mede vanwege de onduidelijk gebleven relatie tussen de verdachte en zijn medepassagiers, waaronder benadeelde partij [persoon 1], is de officier van justitie van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering dient te worden verklaard, nu de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit, onder verwijzing naar zijn pleitnota, dat de straf dient te worden gematigd vanwege de medeschuld van de bestuurder van de Dodge, [persoon 2], en vanwege het overschrijden van de redelijke termijn. Sinds het verkeersongeval op 1 januari 2018 is verdachte niet veroordeeld voor nieuwe strafbare feiten. Verdachte heeft zijn rijbewijs nodig voor zijn werk als verkeersregelaar en voor de zorg van zijn zwangere vrouw. Zij heeft voor deze zwangerschap vier miskramen gehad en er moet met spoed met het ziekenhuis kunnen rijden. Een taakstraf is in deze zaak een passende straf, met eventueel een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen. De benadeelde partij dient niet ontvankelijk in zijn vordering te worden verklaard. De behandeling van deze vordering brengt vanwege de medeschuld van [persoon 2] een onevenredige belasting met zich mee.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij het opleggen van de straf laten meewegen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan zeer onvoorzichtig rijgedrag, door te handelen zoals hiervoor bewezen is verklaard.
Verdachte wilde uit handen van de politie blijven en heeft daarbij enorme risico’s genomen door met heel hoge snelheden te gaan rijden. Uit het feit dat verdachte tijdens de achtervolging ook heeft geremd en het feit dat verdachte zegt op de kruising bewust de linkerbaan te hebben genomen zodat hij eventueel nog kon uitwijken, leidt de rechtbank af dat verdachte niet ‘koste wat het kost’ uit handen van de politie wilde blijven en een poging heeft gedaan om ondanks het harde rijden een ongeluk te voorkomen. Dat neemt niet weg dat verdachtes rijgedrag zeer gevaarlijk is geweest en fatale gevolgen kon hebben. Verdachte heeft met zijn handelen zijn eigen belangen voorop gesteld en daarbij de verkeersveiligheid in ernstige mate in gevaar gebracht. Het gevaarlijke rijgedrag heeft uiteindelijk geresulteerd in een verkeersongeval, waardoor een van de passagiers in de auto van verdachte, slachtoffer [persoon 1], zwaar gewond is geraakt. Het is niet aan het gedrag van verdachte te danken dat de gevolgen van de aanrijding voor de inzittenden van de Dodge beperkt zijn gebleven tot relatief beperkt letsel.
Bij het bepalen van de straffen heeft de rechtbank gelet op de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van ernstige schuld en waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, geldt ingevolge deze oriëntatiepunten als uitgangspunt een taakstraf van 160 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 1 jaar. De rechtbank heeft verder acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie, het strafblad van verdachte van 16 juni 2020, en houdt rekening met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft tenslotte rekening gehouden met de omstandigheid dat het ongeval bijna twee jaar en tien maanden geleden heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet aanleiding om vanwege het tijdsverloop van het uitgangspunt van het LOVS af te wijken. Verdachte heeft zijn rijbewijs nodig voor zijn werk als verkeersregelaar en vanwege de precaire zwangerschap van zijn vrouw. Het voorgaande maakt dat de rechtbank het opleggen van een taakstraf van 160 uren en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen passend en geboden acht. De voorwaardelijke rijontzegging dient als stok achter de deur, om te voorkomen dat verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan het plegen van een strafbaar feit.
8.4.
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [persoon 1], ter zitting bijgestaan door zijn gevolmachtigde raadsman mr. C.J.J. Tuijp, advocaat te Amsterdam, vordert een bedrag van € 1.035,00 aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met het verzoek voor dat bedrag ook de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De vordering is betwist.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu door de raadsman van verdachte met een beroep op de eigen schuld van [persoon 2] is aangevoerd dat voor de vaststelling van de aansprakelijkheid nader onderzoek dient te worden verricht. Hierdoor levert de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
160 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
80 dagen.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
1 jaar.
Beveelt dat deze bijkomende straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
twee jarenvast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart [persoon 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. R.C.J. Hamming en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Struijkenkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 oktober 2020.