3.3.Het oordeel van de rechtbank
Schuld aan het primair ten laste gelegde
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals primair is ten laste gelegd, komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en overweegt daartoe het volgende.
In de nacht van 1 januari 2018 omstreeks 03:35 uur te Hoofddorp heeft een brigadier van politie Eenheid Noord-Holland gezien dat de bestuurder van een grijze Renault met hoge snelheid door rood licht is gereden op een kruising van de N205 in de richting van Haarlem. De verbalisant was voornemens de bestuurder staande te houden en deze een beschikking te geven voor het negeren van rood licht. De verbalisant heeft de rode transparant met de tekst “Politie – Volgen” aangezet, en daarna de tekst “Politie – Stop”, maar op een gegeven moment is de bestuurder van de Renault met hoge snelheid weggereden in de richting van Haarlem. Hierop heeft de verbalisant tijdens de achtervolging de optische en geluidsignalen aangezet.
De bestuurder van de Renault reed vervolgens met een (zeer) hoge snelheid naar de A9 in de richting van Amsterdam. De bestuurder reed de A9 op en bleef met hoge snelheid rijden tot de afslag S106, Amsterdamse Baan. Ook op de afslag S106 bleef de Renault met hoge snelheid doorrijden. Wel zag de verbalisant enige malen de remlichten van de Renault oplichten en de auto slingerende bewegingen maken. Na een flauwe bocht op de Ookmeerweg, alwaar de verbalisant enkele seconden geen zicht heeft gehad op de Renault, zag hij dat op het kruispunt een aanrijding had plaatsgevonden.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het stopteken van de politieauto bewust heeft genegeerd. Verdachte wist dat hij door rood was gereden. Hij is doorgereden omdat hij geen rijbewijs en identiteitsbewijs bij zich had. Hoewel verdachte wist dat hij werd achtervolgd door de politie, en ook de sirenes van de politieauto hoorde, heeft hij de keuze gemaakt om door te rijden en met een flinke snelheid van de politieauto weg te rijden.
Op de Ookmeerweg, komende uit de richting van de A9 en gaande in de richting van de Osdorper Ban, is de verdachte op 1 januari 2018 omstreeks 03:45 uur ter hoogte van het kruispunt met De Alpen tegen de voor hem van rechts komende Dodge van bestuurder [persoon 2] aangereden.
De kruising Ookmeerweg met De Alpen is een kruising binnen de bebouwde kom van Amsterdam. De wettelijk toegestane maximum snelheid op beide wegen is ter plaatse 50 kilometer per uur. De Ookmeerweg bestond ter plaatse uit vier rijstroken. Een rijstrook was bestemd voor het rechts afslaande verkeer richting de Alpen. Twee rijstroken waren bestemd voor het recht doorgaande verkeer en een rijstrook bestemd voor het links afslaande verkeer richting de Etnastraat. De Alpen bestond, gezien vanuit de rijrichting van de bestuurder van de Dodge uit drie rijstroken. Twee rijstroken waren bestemd voor het links afslaande verkeer richting de Ookmeerweg en een rijstrook voor het recht doorgaande verkeer richting de Etnastraat en rechts afslaande verkeer richting de Ookmeerweg.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, net voordat hij bij de kruising van de Ookmeerweg met De Alpen aan was komen rijden, een beetje heeft afgeremd en op de linkerbaan rechtdoor is gaan rijden. Verdachte heeft op dat moment geen andere auto’s op de kruising gezien, maar als er een auto van de rechterkant aan zou komen rijden dan had de verdachte, naar eigen zeggen, nog de mogelijkheid om uit te wijken.
Uit het onderzoek op de plaats van het ongeval is gebleken dat de bestuurder van de Dodge aan de verdachte voorrang had moeten verlenen, omdat de Ookmeerweg een voorrangsweg is. De snelheid van de auto van verdachte lag echter aanzien aanzienlijk hoger dan de toegestane 50 km/uur. Op 1.2 seconden voor de aanrijding kwam de verdachte aanrijden met een snelheid van ongeveer 107 km/uur, waarna hij vervolgens met een snelheid van ongeveer 92 km/uur met de voorzijde van zijn voertuig tegen de linker flank van de Dodge is aangereden.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sprake is van meerdere verkeersovertredingen. Uit de hiervoor vastgestelde gedragingen en omstandigheden kan worden afgeleid dat het rijgedrag van verdachte zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam is geweest. In het verkeer heeft iedere verkeersdeelnemer de plicht om te reageren op zich aandienende verkeerssituaties en zich te vergewissen van de aanwezigheid van ander verkeer waaraan al dan niet voorrang moet worden verleend. Verkeersdeelnemers moeten op elkaar kunnen vertrouwen als het gaat om het naleven van de verkeersregels die ten behoeve van de veiligheid zijn opgesteld.
Uit het vermijdbaarheidsonderzoek kan de conclusie worden getrokken dat de bestuurder van de Dodge enkele seconden voor de aanrijding min of meer stationair naar de kruising kwam aanrijden en dat de hij de aanrijding had kunnen voorkomen als hij tijdig had geremd in plaats van zijn snelheid iets te verhogen. In zoverre kan worden vastgesteld dat het rijgedrag van de bestuurder van de Dodge heeft bijgedragen aan de ernst van het verkeersongeval. Maar vast staat dat als de verdachte zich anders had gedragen het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden. De eigen schuld of medeschuld van de bestuurder van de Dodge kan de schuld aan de zijde van verdachte niet opheffen. Op het moment dat de verdachte, terwijl hij op de vlucht was voor de politie, met een snelheid van ongeveer 107 km/uur de kruising van de Ookmeerweg met De Alpen naderde en op de linker rijstrook ging rijden om eventueel verkeer van rechts te ontwijken, reed verdachte - met alle gevolgen van dien - veel te hard en veel te gevaarzettend voor de daar geldende verkeerssituatie. Een verkeersdeelnemer moet zijn snelheid aanpassen aan de specifieke situatie en aangekomen bij een kruispunt met geel knipperende verkeerslichten, die kruising behoedzaam naderen en daarbij bedacht zijn op andere verkeersdeelnemers.
De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van zeer onvoorzichtig rijgedrag in de zin van artikel 6 WVW 1994 en dat het aan de schuld van verdachte te wijten is dat het ongeval heeft plaatsgevonden.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is van oordeel dat het letsel dat [persoon 1] bij het verkeersongeval heeft opgelopen kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. In dat verband acht de rechtbank het van belang dat het blijkens de letselverklaring van 3 december 2018 om onder meer een gebroken been gaat, waarvoor operatief ingrijpen in het ziekenhuis noodzakelijk was en dat het bot- en functieherstel maanden heeft geduurd.