3.3Het oordeel van de kantonrechter
De kantonrechter stelt voorop dat de vrijheid om te demonstreren een fundamenteel recht is. Dat recht wordt gewaarborgd in de artikelen 10 en 11 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM). Uit deze bepalingen volgt dat de vrijheid om te demonstreren mag worden onderworpen aan beperkingen of sancties die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van (onder meer) de openbare veiligheid en het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten.
De Wet Openbare Manifestaties (WOM), een wet in formele zin, behelst de wettelijke bepalingen betreffende het recht tot vergadering en betoging. In artikel 2 van de WOM is bepaald in welke gevallen dat recht kan worden beperkt. De bevoegdheid tot beperking kan slechts worden aangewend ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Ingevolge het bepaalde in artikel 5 van de WOM kan de burgemeester – naar aanleiding van een kennisgeving – voorschriften en beperkingen stellen.
In artikel 7 van de WOM is bepaald dat de burgemeester de opdracht kan geven een demonstratie terstond te beëindigen onder meer indien in strijd wordt gehandeld met een voorschrift of beperking.
Artikel 11 WOM behelst de strafbepaling. In het eerste lid, aanhef en onder b, is onder meer bepaald dat handelen in strijd met een voorschrift of beperking als bedoeld in artikel 5 wordt gestraft met hechtenis of een geldboete.
Op basis van de stukken in het dossier kan het volgende worden vastgesteld.
Op 1 augustus 2019 heeft XR het voornemen kenbaar gemaakt om vanaf 7 oktober 2019 voor onbepaalde tijd te demonstreren op de Stadhouderskade, nabij de Museumbrug te Amsterdam. Daarbij is medegedeeld dat opgeroepen is om geweldloos te demonstreren, maar wel het kruispunt bij de Museumbrug / Stadhouderskade te bezetten, waardoor Amsterdam ontwricht zou raken.
Bij brief van 3 oktober 2019 (hierna: de WOM-brief)heeft de burgemeester aan XR medegedeeld dat zij in samenspraak met Hoofdofficier van justitie en de Hoofdcommissaris van politie heeft vastgesteld dat het initiatief van XR op voorgenomen moment een “dwangmiddel” is en daarmee geen grondwettelijke bescherming verdient. Daartoe heeft de burgemeester onder meer gesteld dat uitvoering van het voornemen volgens concrete informatie van de politie tot ernstige vrees voor wanordelijkheden leidt, omdat XR zich met gebruik van bepaalde middelen prepareert om weerstand te bieden bij eventueel overheidsoptreden. Ook raakt uitvoering van het voornemen de belangen van het verkeer en de gezondheid, omdat dit tot stremming leidt van de doorgang van het verkeer rondom het Rijksmuseum, waaronder de nooduitgangen. Bovendien is de Stadhouderskade een calamiteitenroute en kunnen de aanrijtijden van nood- en hulpdiensten door de actie van XR worden vertraagd.
In de WOM-brief heeft de burgemeester ter bescherming van het grondrecht om te demonstreren het Museumplein aan XR aangewezen als de aangewezen locatie om een samenzijn te organiseren en de gemeenschappelijke gedachten uit dragen. Daarbij is een aantal voorschriften gesteld, waaronder de instructie dat de demonstratie niet mag leiden tot blokkades van (vaar)wegen buiten een daartoe bijgevoegd kaartje.
Gelet op de hiervoor verkort weergegeven inhoud van de WOM-brief heeft de burgemeester het recht van XR om te demonstreren op de bij de wet voorgeschreven wijze, te weten artikel 5 van de WOM, beperkt en heeft zij deze beperking noodzakelijk geacht in verband met de belangen genoemd in artikel 2 van de WOM.
De verdediging heeft terecht kanttekeningen gezet bij de tegenstrijdigheid tussen de redenering van de burgemeester dat de voorgenomen actie van XR in de vorm van blokkades geen demonstratie is, terwijl de vervolging van het openbaar ministerie is gestoeld op het standpunt dat wel sprake is geweest van een demonstratie. Immers, slechts in dat geval komt de burgemeester de bevoegdheid ex artikel 7 WOM toe, en kan sprake zijn van verdenking van handelen in strijd met deze bepaling, voor welke overtreding de verdachte is vervolgd.
Wat hiervan verder zij, aan deze constatering kan niet de gevolgtrekking worden verbonden dat het openbaar ministerie niet in redelijkheid tot vervolging van de verdachte niet heeft kunnen overgaan. Daartoe is redengevend dat de WOM-brief duidelijk de strekking heeft om in overeenstemming met de artikelen 10 en 11 van het EVRM de vrijheid om te demonstreren te beperken op een wijze die bij de wet (de WOM) is voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van (onder meer) de openbare veiligheid en het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten. Dat het protest op 8 oktober 2019 vreedzaam en geweldloos is verlopen doet aan het voorgaande niet af.
Uit het dossier blijkt in voldoende mate dat XR op 8 oktober 2019 op een plaats en op een manier is gaan demonstreren die niet overeenkomt met de door de burgemeester in de WOM-brief gestelde voorschriften. Gerelateerd is dat door sympathisanten van de beweging XR een blokkade werd gerealiseerd voor de ingang van het hoofdkantoor van de ABN AMRO bank aan de Gustav Mahlerlaan te Amsterdam. Ook blijkt uit dat proces-verbaal dat op 8 oktober 2019 te 15.37 uur aan de groep personen een aanwijzing als bedoeld in de WOM is gegeven om de blokkade op te heffen, maar dat de groep daaraan geen gehoor heeft gegeven.
De verdachte heeft bij zijn voorgeleiding verklaard dat hij heeft meegedaan aan de demonstratie. In zoverre kan de kantonrechter volgen dat strafvervolging van de verdachte noodzakelijk wordt geacht ten behoeve van de door officier van justitie gestelde normbevestiging. De strafvervolging valt overigens binnen het opportuniteitsbeginsel van het openbaar ministerie. Voor zover de verdediging anders heeft betoogd faalt dat.