ECLI:NL:RBAMS:2020:5104

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
13-070750-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in verband met demonstraties van Extinction Rebellion in Amsterdam

In de zaak tegen de verdachte, die betrokken was bij de demonstraties van Extinction Rebellion (XR) in Amsterdam op 7 oktober 2019, heeft de kantonrechter op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het niet opvolgen van een opdracht van de burgemeester op basis van de Wet Openbare Manifestaties. Tijdens de openbare terechtzitting op 8 oktober 2020 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard moest worden in de vervolging, omdat de vervolgingsbeslissing onevenredig was. De officier van justitie stelde echter dat de strafvervolging noodzakelijk was voor normbevestiging en om de grenzen van het actierepertoire van XR te bepalen.

De kantonrechter benadrukte dat de vrijheid om te demonstreren een fundamenteel recht is, beschermd door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De burgemeester had op basis van de WOM beperkingen opgelegd aan de demonstratie van XR, die volgens de burgemeester leidde tot ernstige vrees voor wanordelijkheden. De verdediging stelde dat de burgemeester de demonstratie ten onrechte als een niet-gereguleerde actie had gekarakteriseerd, terwijl de vervolging was gebaseerd op het idee dat er wel sprake was van een demonstratie.

Uiteindelijk oordeelde de kantonrechter dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het ten laste gelegde feit. De verdachte werd vrijgesproken, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij deel uitmaakte van de groep demonstranten die de burgemeester had opgedragen om de blokkade op te heffen. De beslissing van de kantonrechter werd genomen in het licht van de waarborgen van de rechtsstaat en de noodzaak om de vrijheid van demonstratie te respecteren, zelfs in het geval van overtredingen van de opgelegde beperkingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13-070750-20
Datum uitspraak: 22 oktober 2020
op tegenspraak
VONNIS
Van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboortegegevens] 1993
wonende te [adres]
voor wie als raadsman optreedt mr. W.H. Jebbink

1.Onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op donderdag 8 oktober 2020. Verdachte is ter zitting verschenen, daarbij is de cautie gegeven. De raadsman van de verdachte is eveneens ter zitting verschenen. De kantonrechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman namens de verdachte ter zitting naar voren is gebracht. Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de kantonrechter bepaald dat schriftelijk vonnis wordt gewezen.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij, op of omstreeks 7 oktober 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, opzettelijk niet heeft voldaan aan een opdracht krachtens artikel 7 van de Wet op de Openbare Manifestaties, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, gegeven door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met uitoefening van enig toezicht belast), immers heeft hij, verdachte toen en aldaar zich niet verwijderd van de voorzijde van het Rijksmuseum en/of de Stadhouderskade ter hoogte van de Museumbrug en zich niet begeven in de richting van het Museumplein nadat dit was gevorderd door de politie, terwijl voornoemde opdracht inhield dat hij, verdachte, zich moest verplaatsen naar het Museumplein om daar te demonstreren;
(art. 11 lid 1 aanhef en sub a Wet openbare manifestaties)
(…)

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard dient te worden in de vervolging van verdachte, omdat de vervolgingsbeslissing apert onevenredig dient te worden beoordeeld.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de strafvervolging van de verdachte dient als normbevestiging en mede tot doel heeft de grenzen van het actierepertoire van Extinction Rebellion (XR) te bepalen.
3.3
Het oordeel van de kantonrechter
De kantonrechter stelt voorop dat de vrijheid om te demonstreren een fundamenteel recht is. Dat recht wordt gewaarborgd in de artikelen 10 en 11 van Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM). Uit deze bepalingen volgt dat de vrijheid om te demonstreren mag worden onderworpen aan beperkingen of sancties die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van (onder meer) de openbare veiligheid en het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten.
De Wet Openbare Manifestaties (WOM), een wet in formele zin, behelst de wettelijke bepalingen betreffende het recht tot vergadering en betoging. In artikel 2 van de WOM is bepaald in welke gevallen dat recht kan worden beperkt. De bevoegdheid tot beperking kan slechts worden aangewend ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Ingevolge het bepaalde in artikel 5 van de WOM kan de burgemeester – naar aanleiding van een kennisgeving – voorschriften en beperkingen stellen.
In artikel 7 van de WOM is bepaald dat de burgemeester de opdracht kan geven een demonstratie terstond te beëindigen onder meer indien in strijd wordt gehandeld met een voorschrift of beperking.
Artikel 11 WOM behelst de strafbepaling. In het eerste lid, aanhef en onder b, is onder meer bepaald dat handelen in strijd met een voorschrift of beperking als bedoeld in artikel 5 wordt gestraft met hechtenis of een geldboete.
Op basis van de stukken in het dossier kan het volgende worden vastgesteld.
Op 1 augustus 2019 heeft XR het voornemen kenbaar gemaakt om vanaf 7 oktober 2019 voor onbepaalde tijd te demonstreren op de Stadhouderskade, nabij de Museumbrug te Amsterdam. Daarbij is medegedeeld dat opgeroepen is om geweldloos te demonstreren, maar wel het kruispunt bij de Museumbrug / Stadhouderskade te bezetten, waardoor Amsterdam ontwricht zou raken.
Bij brief van 3 oktober 2019 (hierna: de WOM-brief) [1] heeft de burgemeester aan XR medegedeeld dat zij in samenspraak met Hoofdofficier van justitie en de Hoofdcommissaris van politie heeft vastgesteld dat het initiatief van XR een “dwangmiddel” is en daarmee geen grondwettelijke bescherming verdient. Daartoe heeft de burgemeester onder meer gesteld dat uitvoering van het voornemen volgens concrete informatie van de politie tot ernstige vrees voor wanordelijkheden leidt, omdat XR zich met gebruik van bepaalde middelen prepareert om weerstand te bieden bij eventueel overheidsoptreden. Ook raakt uitvoering van het voornemen de belangen van het verkeer en de gezondheid, omdat dit tot stremming leidt van de doorgang van het verkeer rondom het Rijksmuseum, waaronder de nooduitgangen. Bovendien is de Stadhouderskade een calamiteitenroute en kunnen de aanrijtijden van nood- en hulpdiensten door de actie van XR worden vertraagd.
In de WOM-brief heeft de burgemeester ter bescherming van het grondrecht om te demonstreren het Museumplein aan XR aangewezen als de aangewezen locatie om een samenzijn te organiseren en de gemeenschappelijke gedachten uit dragen. Daarbij is een aantal voorschriften gesteld, waaronder de instructie dat de demonstratie niet mag leiden tot blokkades van (vaar)wegen buiten een daartoe bijgevoegd kaartje.
Gelet op de hiervoor verkort weergegeven inhoud van de WOM-brief heeft de burgemeester het recht van XR om te demonstreren op de bij de wet voorgeschreven wijze, te weten artikel 5 van de WOM, beperkt en heeft zij deze beperking noodzakelijk geacht in verband met de belangen genoemd in artikel 2 van de WOM.
De verdediging heeft terecht kanttekeningen gezet bij de tegenstrijdigheid tussen de redenering van de burgemeester dat de voorgenomen actie van XR in de vorm van blokkades geen demonstratie is, terwijl de vervolging van het openbaar ministerie is gestoeld op het standpunt dat wel sprake is geweest van een demonstratie. Immers, slechts in dat geval komt de burgemeester de bevoegdheid ex artikel 7 WOM toe, en kan sprake zijn van verdenking van handelen in strijd met deze bepaling, voor welke overtreding de verdachte is vervolgd.
Wat hiervan verder zij, aan deze constatering kan niet de gevolgtrekking worden verbonden dat het openbaar ministerie niet in redelijkheid tot vervolging van de verdachte niet heeft kunnen overgaan. Daartoe is redengevend dat de WOM-brief duidelijk de strekking heeft om in overeenstemming met de artikelen 10 en 11 van het EVRM de vrijheid om te demonstreren te beperken op een wijze die bij de wet (de WOM) is voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van (onder meer) de openbare veiligheid en het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten. Dat het protest op 7 oktober 2019 vreedzaam en geweldloos is verlopen doet aan het voorgaande niet af.
Uit het dossier blijkt in voldoende mate dat XR op de vroege ochtend van 7 oktober 2019 op een plaats en op een manier is gaan demonstreren die niet overeenkomt met de door de burgemeester in de Wom-brief gestelde voorschriften. Immers, waargenomen is dat omstreeks 6.10 uur op de westzijde van de Museumbrug op de Stadhouderskade een groep demonstranten bestaande uit ongeveer 1000 personen aanwezig waren, tentjes werden opgezet op de rijbaan van de Stadhouderskade en de aanwezige demonstranten een menselijke blokkade vormden. Ook blijkt uit het dossier dat is gezien dat een groep demonstranten aanwezig bleef op de Stadhouderskade, en dat de blokkade niet is opgeheven, ondanks herhaalde aanwijzing om de blokkade op te heffen, nadat de burgemeester daartoe opdracht heeft gegeven. [2]
Volgens de aanhoudingskaart is de verdachte op 7 oktober 2019 om 9.35 uur aangehouden op de Stadhouderskade en is waargenomen dat de verdachte deelnam aan een verboden demonstratie. In zoverre volgt de kantonrechter dat strafvervolging van de verdachte noodzakelijk wordt geacht ten behoeve van de door officier van justitie gestelde normbevestiging. De strafvervolging valt overigens binnen het opportuniteitsbeginsel van het openbaar ministerie. Voor zover de verdediging anders heeft betoogt faalt dat.
Ook overigens zijn er geen gronden om te oordelen dat officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard. Weliswaar is sprake geweest van een groot aantal vormverzuimen. Echter niet kan worden gezegd dat sprake is van een zodanig ernstige schending van de beginselen van behoorlijke procesorde dat het openbaar ministerie haar recht tot vervolging in deze zaak heeft verspeeld.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het aan de verdachte ten laste gelegde feit.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld, dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit.
4.3
Oordeel van de kantonrechter
De kantonrechter is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd. De verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.
Daartoe wordt het volgende overwogen.
In het proces-verbaal van bevindingen van 7 november 2019 heeft verbalisant [verbalisant] gerelateerd dat aan de aanwezige demonstranten via de dakmegafoon is medegedeeld dat de demonstratie op last van de burgemeester is verboden aan de voorzijde van het Rijksmuseum. Niet duidelijk is hoe en wanneer de burgemeester daartoe aan verbalisant [verbalisant] opdracht heeft gegeven, omdat hierover niets is gerelateerd.
In de brief van de burgemeester aan de gemeenteraad van 8 oktober 2019 schrijft de burgemeester dat de politie om 5.45 uur meldde dat een grote groep en masse een blokkade gevormd had voor het Rijksmuseum zij om 6.00 uur in de ochtend de politie heeft opdracht heeft gegeven om de blokkade te doen eindigen. Aan wie de burgemeester de opdracht heeft gegeven en welke afweging zij daarbij heeft gemaakt met het oog op het bepaalde in artikel 2 WOM wordt niet duidelijk.
Verder kan uit voornoemd proces-verbaal van bevindingen niet worden afgeleid dat de verdachte behoorde tot de groep van demonstranten aan wie verbalisant [verbalisant] de mededeling heeft gericht en of hij die mededeling heeft kunnen horen. Evenmin valt vast te stellen dat de verdachte behoorde tot de groep van “ongeveer 80 personen” die tussen 9.00 uur en 10.30 uur zijn aangehouden. Hetgeen op de aanhoudingskaart van de verdachte is genoteerd levert daartoe onvoldoende bewijs.
Op de aanhoudingskaart van de verdachte is bij “locatie en plaats delict” handgeschreven genoteerd “Stadhouderskade te Amsterdam”. Als waarneming is genoteerd: “verdachte nam deel aan een verboden demonstratie”.
Gelet op het voorgaande leveren de in het dossier bevindende bewijsmiddelen, ook in onderling verband en samenhang bezien, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs op dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het hem ten laste gelegde feit.
BESLISSING
De kantonrechter:
spreekt de verdachte vrij van het hem ten laste gelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. Lourens, kantonrechter te Amsterdam, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 oktober 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Brief Burgemeester F. Halsema d.d. 3 oktober 2019
2.Proces-verbaal van bevindingen, op 7 november 2019 op ambtseed opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant]