ECLI:NL:RBAMS:2020:5102

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
13-062695-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging van demonstrante van Extinction Rebellion

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de demonstraties van Extinction Rebellion (XR) in Amsterdam op 12 oktober 2019. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk niet voldoen aan een bevel van een verbalisant, in strijd met de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Amsterdam. Tijdens de zitting op 8 oktober 2020 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden in de vervolging, omdat de vervolgingsbeslissing onevenredig was. De officier van justitie stelde daarentegen dat de strafvervolging noodzakelijk was voor normbevestiging en om de grenzen van het actierepertoire van XR te bepalen.

De kantonrechter oordeelde dat de vrijheid om te demonstreren een fundamenteel recht is, beschermd door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De Wet Openbare Manifestaties (WOM) biedt de mogelijkheid om dit recht te beperken, maar de burgemeester had in dit geval de demonstratie van XR onterecht als een 'dwangmiddel' gekarakteriseerd. De kantonrechter concludeerde dat de vervolging van de verdachte niet in overeenstemming was met de beginselen van een goede procesorde, omdat er geen proces-verbaal van aanhouding was en de verdachte niet op de juiste wijze was behandeld. Hierdoor was er onvoldoende bewijs om de verdachte te koppelen aan de tenlastelegging.

Uiteindelijk verklaarde de kantonrechter het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte, omdat de schending van de proces-verbaal verplichtingen de rechtsgang ernstig had aangetast. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van zorgvuldige procesvoering en de bescherming van fundamentele rechten in het kader van demonstraties.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13-062695-20
Datum uitspraak: 22 oktober 2020
op tegenspraak
VONNIS
Van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboortegegevens] 1984
wonende te [adres]
voor wie als raadsman optreedt mr. W.H. Jebbink

1.Onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op donderdag 8 oktober 2020. Verdachte is ter zitting verschenen, daarbij is de cautie gegeven. De raadsman van de verdachte is eveneens ter zitting verschenen. De kantonrechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman namens de verdachte ter zitting naar voren is gebracht. Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de kantonrechter bepaald dat schriftelijk vonnis wordt gewezen.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat zij, op of omstreeks 12 oktober 2019 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 2.2. lid 3 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Amsterdam, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door verbalisant [verbalisant] (dienstdoende als inspecteur bij de politie Eenheid Amsterdam), die was belast met de uitoefening van enig toezicht en/of die was belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar haar, verdachte, had bevolen, althans van haar, verdachte, had gevorderd om zich niet (meer) op de Blauwbrug op te houden en/of om richting het Jonas Daniel Meijerplein te gaan/bewegen, geen gevolg gegeven aan dit bevel of aan die vordering;
(art. 2.2 lid 3 Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam 2008)
(…)

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard dient te worden in de vervolging van verdachte, omdat de vervolgingsbeslissing apert onevenredig dient te worden beoordeeld.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de strafvervolging van de verdachte dient als normbevestiging en mede tot doel heeft de grenzen van het actierepertoire van Extinction Rebellion (XR) te bepalen.
3.3
Het oordeel van de kantonrechter
De kantonrechter stelt voorop dat de vrijheid om te demonstreren een fundamenteel recht is. Dat recht wordt gewaarborgd in de artikelen 10 en 11 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM). Uit deze bepalingen volgt dat de vrijheid om te demonstreren mag worden onderworpen aan beperkingen of sancties die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van (onder meer) de openbare veiligheid en het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten.
De Wet Openbare Manifestaties (WOM), een wet in formele zin, behelst de wettelijke bepalingen betreffende het recht tot vergadering en betoging. In artikel 2 van de WOM is bepaald in welke gevallen dat recht kan worden beperkt. De bevoegdheid tot beperking kan slechts worden aangewend ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Ingevolge het bepaalde in artikel 5 van de WOM kan de burgemeester – naar aanleiding van een kennisgeving – voorschriften en beperkingen stellen.
In artikel 7 van de WOM is bepaald dat de burgemeester de opdracht kan geven een demonstratie terstond te beëindigen onder meer indien in strijd wordt gehandeld met een voorschrift of beperking.
Artikel 11 WOM behelst de strafbepaling. In het eerste lid, aanhef en onder b, is onder meer bepaald dat handelen in strijd met een voorschrift of beperking als bedoeld in artikel 5 wordt gestraft met hechtenis of een geldboete.
Op basis van de stukken in het dossier kan het volgende worden vastgesteld.
Op 1 augustus 2019 heeft XR het voornemen kenbaar gemaakt om vanaf 7 oktober 2019 voor onbepaalde tijd te demonstreren op de Stadhouderskade, nabij de Museumbrug te Amsterdam. Daarbij is medegedeeld dat opgeroepen is om geweldloos te demonstreren, maar wel het kruispunt bij de Museumbrug / Stadhouderskade te bezetten, waardoor Amsterdam ontwricht zou raken.
Bij brief van 3 oktober 2019 (hierna: de WOM-brief) [1] heeft de burgemeester aan XR medegedeeld dat zij in samenspraak met Hoofdofficier van justitie en de Hoofdcommissaris van politie heeft vastgesteld dat het initiatief van XR op voorgenomen moment een “dwangmiddel” is en daarmee geen grondwettelijke bescherming verdient. Daartoe heeft de burgemeester onder meer gesteld dat uitvoering van het voornemen volgens concrete informatie van de politie tot ernstige vrees voor wanordelijkheden leidt, omdat XR zich met gebruik van bepaalde middelen prepareert om weerstand te bieden bij eventueel overheidsoptreden. Ook raakt uitvoering van het voornemen de belangen van het verkeer en de gezondheid, omdat dit tot stremming leidt van de doorgang van het verkeer rondom het Rijksmuseum, waaronder de nooduitgangen. Bovendien is de Stadhouderskade een calamiteitenroute en kunnen de aanrijtijden van nood- en hulpdiensten door de actie van XR worden vertraagd.
In de WOM-brief heeft de burgemeester ter bescherming van het grondrecht om te demonstreren het Museumplein aan XR aangewezen als de aangewezen locatie om een samenzijn te organiseren en de gemeenschappelijke gedachten uit dragen. Daarbij is een aantal voorschriften gesteld, waaronder de instructie dat de demonstratie niet mag leiden tot blokkades van (vaar)wegen buiten een daartoe bijgevoegd kaartje.
Gelet op de hiervoor verkort weergegeven inhoud van de WOM-brief heeft de burgemeester het recht van XR om te demonstreren op de bij de wet voorgeschreven wijze, te weten artikel 5 van de WOM, beperkt en heeft zij deze beperking noodzakelijk geacht in verband met de belangen genoemd in artikel 2 van de WOM.
De verdediging heeft terecht kanttekeningen gezet bij de tegenstrijdigheid tussen de redenering van de burgemeester dat de voorgenomen actie van XR in de vorm van blokkades geen demonstratie is, terwijl de vervolging van het openbaar ministerie is gestoeld op het standpunt dat wel sprake is geweest van een demonstratie. Immers, slechts in dat geval komt de burgemeester de bevoegdheid ex artikel 7 WOM toe, en kan sprake zijn van verdenking van handelen in strijd met deze bepaling, voor welke overtreding de verdachte is vervolgd.
Wat hiervan verder zij, aan deze constatering kan niet de gevolgtrekking worden verbonden dat het openbaar ministerie niet in redelijkheid tot vervolging van de verdachte niet heeft kunnen overgaan. Daartoe is redengevend dat de WOM-brief duidelijk de strekking heeft om in overeenstemming met de artikelen 10 en 11 van het EVRM de vrijheid om te demonstreren te beperken op een wijze die bij de wet (de WOM) is voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van (onder meer) de openbare veiligheid en het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten. Dat het protest op 12 oktober 2019 vreedzaam en geweldloos is verlopen doet aan het voorgaande niet af.
Uit het dossier blijkt in voldoende mate dat XR op 12 oktober 2019 op een plaats en op een manier is gaan demonstreren die niet overeenkomt met de door de burgemeester in de WOM-brief gestelde voorschriften. Waargenomen is dat een groep van ongeveer 500 personen met armen en benen in elkaar gehaakt een linie hebben gevormd waardoor de Blauwbrug te Amsterdam was geblokkeerd en geen mensen, fietsers, voertuigen en of hulpdiensten er door heen konden. Omstreeks 09:10 kreeg de verbalisant van het Hoofd Ordehandhaving de opdracht bij eventuele vordering tot beëindiging van de blokkade de demonstranten naar het Jonas Daniel Meijerplein te verwijzen. Omstreeks 09:20 zijn enkele demonstranten met een boot door de ME linie gereden [2] . Naar aanleiding daarvan heeft de Hoofd Ordehandhaving aan verbalisant [verbalisant] de opdracht gegeven om de aanwezige demonstranten te vorderen om de blokkade op te heffen en naar het Jonas Daniel Meijerplein te begeven om daar de demonstratie voort te zetten. Deze vordering is meerdere keren herhaald zonder dat hieraan gehoor is gegeven, waarna de op de Blauwbrug aanwezige demonstranten zijn aangehouden [3] .
In zoverre kan de kantonrechter volgen dat in zijn algemeenheid strafvervolging van een op
12 oktober 2019 op de Blauwbrug aangehouden demonstrant noodzakelijk wordt geacht ten behoeve van de door officier van justitie gestelde normbevestiging.
Ten aanzien van de verdachte is de kantonrechter echter van oordeel dat het voortzetten van een strafrechtelijke vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde, omdat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met voortzetting van de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Daartoe geldt het volgende.
In het dossier ontbreekt een proces-verbaal van aanhouding van de verdachte. Overigens zijn er in het dossier geen bewijsmiddelen die de verdachte koppelen aan het feit waarvan zij wordt verdacht en zelfs maar aan de locatie van de Blauwbrug.
Daarbij komt nog het volgende.
Op het voorblad van het proces-verbaal is een geeltje gekopieerd met handgeschreven informatie over - zo heeft de officier van justitie ter zitting verklaard - de duur dat de verdachte is opgehouden voor onderzoek. Ook staat op het voorblad datum en tijdstippen van aanhouding, voorgeleiding, ophouden voor onderzoek en heenzending. Deze informatie kan niet worden geverifieerd omdat hiervan geen proces-verbaal is opgemaakt. Klaarblijkelijk is de verdachte pas ruim vijf uur na haar aanhouding voorgeleid. De officier van justitie heeft ter zitting verklaard dat de politie lijsten heeft opgesteld waarop de tijdstippen van heenzending van aangehouden verdachten zijn genoteerd. Een dergelijke lijst bevindt zich niet in het dossier.
Gelet op het voorgaande is de verbaliseringsplicht in ernstige mate geschonden. Er is er geen proces-verbaal opgemaakt waarin de gang van zaken tot uitdrukking komt met betrekking tot de opsporing van de verdachte en de toegepaste dwangmiddelen. Hierdoor is de kantonrechter ieder zicht op de feiten ontnomen.
De kantonrechter is daarom van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
BESLISSING
De kantonrechter:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. Lourens, kantonrechter te Amsterdam, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 oktober 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Brief Burgemeester F. Halsema d.d. 3 oktober 2019
2.Proces-verbaal van bevindingen op 12 oktober 2019 op ambtseed opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant] ;
3.Proces-verbaal van bevindingen op 14 oktober 2019 op ambtseed opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant]