ECLI:NL:RBAMS:2020:5098

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
13/078828-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man tot 10 jaar gevangenisstraf voor poging tot moord en wapenbezit in Amsterdam

Op 23 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een 33-jarige man veroordeeld tot 10 jaar gevangenisstraf voor poging tot moord op 10 januari 2019 in Amsterdam-Zuidoost. De man had op die dag, ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf, meerdere malen op een slachtoffer geschoten met een vuurwapen. Het slachtoffer raakte ernstig gewond, maar overleefde de aanslag. Daarnaast werd de man ook veroordeeld voor het in bezit hebben van een vuurwapen en patronen op 1 april 2019. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de man de schutter was, onder andere door getuigenverklaringen, camerabeelden en DNA-onderzoek. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank besloot de straf te matigen. De man moet ook een schadevergoeding van 25.455 euro aan het slachtoffer betalen. De rechtbank benadrukte de ernst van het delict en de impact op de samenleving, vooral gezien de context van geweld in het drugscircuit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/078828-19 (Promis)
Datum uitspraak: 23 oktober 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Leuven en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S.Ph.Chr. Wester naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 10 januari 2019 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg) , meerdere malen, althans eenmaal met een vuurwapen, in de rug, in elk geval in (de richting van) het lichaam, van die [slachtoffer] heeft geschoten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 januari 2019 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk (en met voorbedachten rade) zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in de rug en/of een uitschotwond in de buik en/of letsel aan de nier en/of maag en/of lever heeft toegebracht door
met dat opzet meerdere malen, althans eenmaal, met een vuurwapen, in de rug, in elk geval, in (de richting van) het lichaam van die [slachtoffer] te schieten;
2
hij op of omstreeks 1 april 2019 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk FN-Herstall, type 1910, kaliber 7,65 mm en/of een magazijn met 4 patronen voorhanden heeft gehad;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op 10 januari 2019 is [slachtoffer] (verder: [slachtoffer] ) in de avond gaan sporten in de sportschool Fit For Free (verder: FFF), gevestigd aan de [adres] . Rond sluitingstijd vertrok hij naar zijn auto die in de naastgelegen parkeergarage geparkeerd stond. In die parkeergarage, onderweg naar zijn auto, werd hij in zijn rug geschoten. Hij liep terug naar FFF voor hulp en zakte bij de balie in elkaar. Ter plaatse aangekomen verbalisanten troffen hem aan in stabiele zijligging. Op de vraag wie hem had neergeschoten antwoordde hij: “Hij heet [verdachte] , dit is zijn voornaam. Hij woont op [adres] ”.
Het onderzoek, bestaande onder andere uit bestudering van zendmastgegevens en tapgesprekken, leidde naar verdachte. Uit het onderzoek rees tevens het vermoeden dat de schutter er door medeverdachte [medeverdachte] op was geattendeerd dat het slachtoffer aanwezig was in FFF. Ook is uit onderzoek gebleken dat de moeder van verdachte op [adres] woont; de woning bevindt zich op de 8e etage.
Op 1 april 2019 is verdachte aangehouden. Hij was in het bezit van een tasje waarin zich de telefoon bevond die aan de schutter werd toegeschreven, alsmede een vuurwapen. Verdachte ontkent iedere betrokkenheid bij de schietpartij. Het tasje dat hij bij zich droeg had hij eerder die ochtend in bewaring gekregen van een man die hij kent als ‘ [naam] ’, zo verklaarde hij. De aangetroffen telefoon is ook van deze [naam] , verdachte gebruikt deze wel eens. Nadere informatie over [naam] heeft verdachte niet verstrekt.
De rechtbank ziet zich aldus voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat verdachte degene is die het slachtoffer in de rug heeft geschoten.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen. Hij heeft daartoe gewezen op de verklaring van het slachtoffer, vlak nadat deze was neergeschoten, het aanstralen van de telefoon van verdachte ten tijde van de schietpartij in de buurt van de parkeergarage waar het schietincident plaatsvond en het feit dat de ter plaatse aangetroffen hulzen zeer waarschijnlijk zijn afgeschoten met het vuurwapen dat verdachte ten tijde van zijn aanhouding bij zich droeg en waarop zijn DNA is aangetroffen. De officier van justitie meent dat sprake is van een gerichte actie. In dit kader heeft hij gerefereerd aan het telefoonverkeer van verdachte en [medeverdachte] en camerabeelden van de sportschool waar het slachtoffer voorafgaand aan de schietpartij aan het trainen was. Daaruit blijkt dat medeverdachte [medeverdachte] , die eveneens in de sportschool aanwezig was, veel aandacht had voor het slachtoffer. Hij was tevens veelvuldig aan het beeldbellen, waarbij hij zijn telefoon ook op het slachtoffer richtte. Voorts heeft de officier van justitie gerefereerd aan tapgesprekken tussen verdachte en [medeverdachte] daags na het schietincident en vertrouwelijke gespreksopnamen van [medeverdachte] en diens zus en vriendin waarvan de inhoud, zo stelt de officier van justitie, steun vindt in de overige inhoud van het dossier. Een en ander in onderlinge samenhang bezien brengt de officier van justitie tot de conclusie dat verdachte de schutter was.
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer. In dat verband heeft hij gewezen op de genoemde gesprekken tussen [medeverdachte] en zijn zus en vriendin, de genoemde tapgesprekken en de resultaten van onderzoek aan de telefoon van verdachte.
De voorbedachte raad acht de officier van justitie eveneens bewezen. Uit het dossier blijkt dat verdachte al langer de bedoeling had het slachtoffer om te brengen en hij had daartoe eerder al een poging ondernomen. Hij was in afwachting van het juiste moment en [medeverdachte] heeft hem daarbij geholpen, aldus de officier van justitie. Verdachte had na de tip van [medeverdachte] nog voldoende tijd om zich te bedenken, maar koos er in plaats daarvan voor om gewapend naar de sportschool te gaan en het slachtoffer daar op te wachten.
De officier van justitie acht ook feit 2 bewezen, nu het vuurwapen met toebehoren bij verdachte is aangetroffen op het moment van zijn aanhouding.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] – die kort samengevat in zijn verklaringen bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij verdachte op de aanwezigheid van het slachtoffer bij de FFF heeft geattendeerd maar iedere verdere betrokkenheid bij het schietincident ontkent - betwist nu deze wisselend heeft verklaard. De raadsman heeft gesteld dat de verklaringen zijn aangepast aan de hand van kennis van de inhoud van het dossier. De raadsman heeft in dit verband tevens gewezen op de verklaringen van vrienden van medeverdachte [medeverdachte] die zijn verklaringen bestrijden. Hij heeft gesteld dat de verklaringen van [medeverdachte] van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
Voorts heeft de raadsman opgemerkt dat het onderzoek was toegespitst op verdachte nadat het slachtoffer zijn naam heeft genoemd. Dit terwijl uit het onderzoek naar voren komt dat het slachtoffer meerdere personen kent met dezelfde voornaam. Daarbij komt, zo stelt de raadsman, dat het slachtoffer heeft ontkend een conflict met verdachte te hebben en heeft verklaard dat hij niet heeft gezien dat verdachte degene was die hem heeft beschoten.
Met betrekking tot het aanstralen van zendmasten heeft de raadsman aangevoerd dat deze een zeer groot bereik hebben en het feit dat de telefoon van verdachte een zendmast in de buurt van de garage heeft aangestraald, niet perse betekent dat verdachte zich daadwerkelijk in die garage bevond.
Ten aanzien van het DNA van verdachte dat op het vuurwapen is aangetroffen heeft de raadsman erop gewezen dat dit vuurwapen enkele maanden na het schietincident onder verdachte in beslag is genomen. Een en ander betekent dat die DNA-sporen niet zonder meer zijn aan te merken als dadersporen, zeker niet nu verdachte het wapen in ontvangst heeft genomen van een ander.
De raadsman heeft geconcludeerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat uit de inhoud van het onderhavige dossier niet blijkt dat de schutter het vooropgezette plan had het slachtoffer van het leven te beroven, nu mishandeling als doel op zich kan worden beschouwd. Verdachte stond, zo blijkt uit telefoongesprekken waaraan verdachte beweerdelijk deelnam, in
defence mode, niet in
attack mode. Het vuurwapen zou kunnen zijn meegenomen uit zelfbescherming, aldus de raadsman, die de mogelijkheid heeft geopperd dat pas ter plekke is geopteerd om te schieten. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot moord.
Tot slot heeft de raadsman, refererend aan jurisprudentie, bestreden dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer. De plek waar het slachtoffer is geraakt kan weliswaar een aanmerkelijke kans op de dood opleveren, maar uit het dossier volgt niet dat verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Voor de beoordeling of verdachte de schutter is geweest is het volgende van belang.
Het telefoontoestel dat bij verdachte is aangetroffen had kort voor het schietincident contact met dat van de medeverdachte. Daarbij straalde het toestel aan op een zendmast die, zo blijkt uit een netwerkmeting, kan worden aangestraald vanaf de locatie van het schietincident.
Het vuurwapen dat bij verdachte is aangetroffen is bemonsterd voor onderzoek naar eventuele DNA-sporen. In de bemonstering van de ruwe delen van het vuurwapen ( [nummer] ) is een DNA-mengprofiel gevonden van minimaal twee personen. Het hoofdprofiel daarvan matcht met het referentiemonster van verdachte, waarbij de matchkans kleiner is dan 1 op 1 miljard. In de bemonstering van de bovenzijde van het patroonmagazijn (de plek waar de patronen in het magazijn worden geplaatst; [nummer] ) is eveneens een mengprofiel van minimaal twee personen gevonden. Volgens het NFI is het verkregen mengprofiel meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 (de bemonstering bevat DNA van verdachte en één willekeurige persoon) waar is, dan wanneer hypothese 2 (de bemonstering bevat DNA van twee willekeurige personen) waar is. Deze onderzoeksresultaten maken het naar het oordeel van de rechtbank niet alleen zeer waarschijnlijk dat verdachte het vuurwapen in handen heeft gehad, maar ook dat hij het geladen heeft.
In de parkeergarage zijn na het schietincident twee hulzen aangetroffen. Het NFI heeft vergelijkend onderzoek gedaan naar systeemsporen op deze aangetroffen hulzen en proefhulzen, verschoten met het vuurwapen dat onder verdachte is aangetroffen. Volgens het NFI zijn de resultaten van dat vergelijkend onderzoek extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 (de hulzen zijn verschoten met het onder verdachte aangetroffen vuurwapen) waar is, dan wanneer hypothese 2 (de hulzen zijn verschoten met een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als dat vuurwapen) waar is.
Verdachte heeft verklaard dat het tasje waarin het vuurwapen en de telefoon zich bevonden toebehoorden aan een persoon die hij [naam] noemt en dat dat tasje kort voor zijn aanhouding van deze [naam] in bewaring had gekregen. Over deze [naam] heeft verdachte geen nadere gegevens kunnen of willen verstrekken. Daardoor heeft de politie geen nader onderzoek naar hem kunnen verrichten en is de verklaring van verdachte niet aannemelijk geworden.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier genoegzaam blijkt dat de telefoon aan verdachte toebehoort. Er staan afbeeldingen en video’s op waarop verdachte te zien is en er is niets aangetroffen van de beweerdelijke [naam] . De rechtbank wijst in dit verband ook nog op een verwijderd bericht uit deze telefoon waaruit blijkt dat de gebruiker ervan enkele uren voor het schietincident openbaar vervoer informatie heeft opgevraagd van de woning van de moeder van verdachte ( [adres] ) naar zijn eigen (post)adres Dit, terwijl verdachte ter terechtzitting nog heeft verklaard dat deze [naam] niet weet waar zijn moeder woont.
De politie heeft (uitzonderlijk scherpe) camerabeelden van FFF veiliggesteld, onder meer opgenomen in de parkeergarage waar het schietincident heeft plaatsgevonden. Alhoewel op de beelden het schietincident zelf niet is te zien, is wel te zien dat een man met een op een vuurwapen gelijkend voorwapen vrijwel direct na het schietincident de parkeergarage uitrent. De politie concludeert, na onderzoek van de camerabeelden en de toegangsmogelijkheden van de parkeergarage, dat het zeer aannemelijk is dat deze wegrennende man de schutter is geweest. Verbalisant [verbalisant] , die verdachte voorafgaande aan zijn aanhouding op 1 april 2019 heeft geobserveerd, ziet overeenkomsten (grote bouw, baard en huidskleur) tussen verdachte en de rennende man op de camerabeelden.
Gelet op het voorgaande, alsmede de op de bijlage genoemde bewijsmiddelen, tezamen en in onderlinge samenhang bezien, heeft de rechtbank de overtuiging dat verdachte degene was die op 10 januari 2019 [slachtoffer] in zijn rug heeft geschoten. Uit de uiterlijke verschijningsvorm, het schieten op romphoogte, leidt de rechtbank af dat verdachte daarbij het opzet op de dood van het slachtoffer had.
De rechtbank acht eveneens de voorbedachte raad bewezen, waartoe het volgende redengevend is. Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de rechter-commissaris (zowel in deze zaak als getuige als in zijn eigen zaak als verdachte) verklaard dat hij verdachte er voorafgaande aan de schietpartij van op de hoogte heeft gebracht dat het slachtoffer in de FFF aanwezig was. Zijn verklaring wordt in zoverre ondersteund door overige bevindingen in het dossier. Uit telecomgegevens blijkt dat de telefoon van verdachte op de avond van de schietpartij tussen 21.19 uur en 00.37 uur verschillende malen contact maakte met die van medeverdachte [medeverdachte] . Op camerabeelden van de fitnessruimte in FFF is te zien dat [medeverdachte] het slachtoffer lijkt op te nemen met de camera van zijn telefoon, terwijl hij aan het videobellen is met een man die, zo lijkt het, kaal is en een baard heeft. Uit zendmastgegevens blijkt dat (de telefoon van) verdachte zich voorafgaande aan het schietincident in de richting van de FFF begeeft. Verdachte had gedurende deze periode voldoende tijd om te kunnen nadenken over de betekenis en de gevolgen van zijn daad. Er is geen aanwijzing dat verdachte handelde in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, en evenmin zijn er andere contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de aan dit vonnis als bijlage gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
op 10 januari 2019 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen in de rug van die [slachtoffer] heeft geschoten;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 1 april 2019 te Amsterdam een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk FN, en een magazijn met 4 patronen voorhanden heeft gehad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 13 jaren, met aftrek van voorarrest. Hij heeft daartoe aangevoerd dat is gepoogd het slachtoffer te doden en dat van geluk mag worden gesproken dat dit niet is gelukt. De officier van justitie spreekt van een ordinaire liquidatiepoging in het drugscircuit. Dit veroorzaakt een groot gevoel van onveiligheid in de samenleving die om zwaardere straffen vraagt. Het is, zo besluit de officier van justitie, belangrijk dat de op te leggen straf een afschrikwekkend effect heeft.
Ter vergelijking heeft de officier van justitie in zijn schriftelijk requisitoir enkele uitspraken van deze rechtbank opgenomen waarin tot 14 jaar gevangenisstraf is opgelegd voor poging tot moord.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het in beslaggenomen vuurwapen en de in beslaggenomen patroon worden onttrokken aan het verkeer. De vordering van de benadeelde partij zou moeten worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft in geval van een veroordeling verzocht om een straf gelijk aan de duur die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Hij heeft voorts in zijn pleitnota enkele uitspraken in vergelijkbare zaken opgenomen met een strafmaat van ongeveer 8 jaren dat ‘passend bij het delict’ wordt genoemd. Tot slot heeft de raadsman erop gewezen dat verdachte geen delict-specifieke recidive heeft.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord. Na een tip van de medeverdachte heeft hij zich begeven naar de sportschool waar het slachtoffer aan het sporten was en heeft hem daar opgewacht om hem vervolgens in zijn rug te schieten. De kogel is daarbij dwars door het lichaam gegaan en heeft schade toegebracht aan zijn maag, lever en nieren. Verdachte heeft daarmee de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op ernstige wijze geschonden. Het is niet aan verdachte te danken dat het slachtoffer deze aanslag heeft overleefd. Integendeel, uit tapgesprekken komt naar voren dat het spijtig gevonden werd dat het slachtoffer niet dood is. Het motief ligt waarschijnlijk in een conflict over verdovende middelen.
Door zijn handelen draagt verdachte bij aan in de samenleving heersende gevoelens van onrust en onveiligheid. Het kennelijke gemak waarmee in het drugscircuit liquidaties plaatsvinden vereist een stevige reactie en dient zwaar bestraft te worden.
Slachtoffers van feiten als de onderhavige ondervinden daarvan doorgaans langere tijd psychisch ongemak. Dit blijkt in deze zaak temeer uit de verklaring die het slachtoffer ter terechtzitting heeft afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij geen rust heeft voordat deze strafzaak is afgedaan. Hij slikt al anderhalf jaar medicatie om te slapen. Hij zal nooit meer dezelfde worden. Hij komt niet meer op plekken waar hij normaal altijd kwam. Daarnaast ontbloot hij liever niet zijn bovenlijf in bijzijn van zijn kind omdat het dan met de littekens geconfronteerd wordt. Tot slot heeft het slachtoffer verklaard dat hij nog steeds angst heeft dat het inwendige letsel weer gaat opspelen.
Voorts had verdachte op 1 april 2019 een vuurwapen en patronen voorhanden. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke voorwerpen is naar zijn aard gevaarlijk voor iedere burger die met het gebruik ervan zou kunnen worden geconfronteerd. Het voorhanden hebben van vuurwapens bevordert het gebruik ervan, zoals in de onderhavige zaak nog eens pijnlijk duidelijk is geworden, en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de samenleving en daarom dient daartegen uit oogpunt van generale preventie streng te worden opgetreden.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 mei 2019 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder ter zake soortgelijke misdrijven is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd in die zin dat zij de op te leggen straf enigszins zal matigen.
Beslag
Onder verdachte zijn onder meer de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • een vuurwapen;
  • een patroon.
Onttrekking aan het verkeer
Nu met behulp van deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 455,-- aan vergoeding van materiële schade en € 85.000,-- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2020 (de rechtbank begrijpt: 2019) en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is betwist omdat deze niet is onderbouwd.
De vordering tot materiële schadevergoeding zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat bij medische behandeling het eigen risico in rekening wordt gebracht. Dit eigen risico is wettelijk vastgesteld op 385 euro. Nu de benadeelde partij verder als gevolg van feit 1 primair het vest dat hij toen droeg niet meer kan dragen, is het evident dat hij een nieuw vest zal moeten aanschaffen. Een bedrag van 70 euro komt de rechtbank daarbij niet onredelijk voor.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien
  • de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
  • de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit op andere wijze in de persoon is aangetast doordat hij geestelijk letsel heeft opgelopen. In dit geval is sprake van meer dan een enkel psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. De benadeelde partij heeft voldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan, waaronder een verklaring van een psycholoog.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Daartoe is aangevoerd dat twee van de drie aangehaalde zaken een benadeelde betreft die als gevolg van het feit een dwarslaesie heeft opgelopen, hetgeen in de onderhavige zaak niet aan de orde is.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 25.000,--. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op het feit dat thans niet vaststaat dat het feit naast het reeds vastgestelde letsel nog extra gevolgen voor de benadeelde partij zal hebben.
De toegekende posten in de vordering dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2019 tot de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 primair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 25.455,-- (vijfentwintig duizend, vierhonderd en vijfenvijftig euro). De rechtbank bepaalt dat gijzeling kan worden toegepast als verdachte het verschuldigde bedrag niet betaalt.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
poging tot moord;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
10 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: een vuurwapen (5730297) en een patroon (5730328).
Gelast de teruggave aan verdachte van: een shirt (5691728), 2 jassen (5691730 en 5691732), een tas (5691733), een zakdoek (5691745), een telefoon (5730316) en twee sleutels (5731803).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 25.000,-- (vijfentwintig duizend euro) aan vergoeding van immateriële schade en € 455,-- (vierhonderd en vijfenvijftig euro) aan vergoeding van materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 10 januari 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 25.455,-- (vijfentwintig duizend, vierhonderd en vijfenvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 10 januari 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 162 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte en/of zijn mededader aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en M.E. Grijsen, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 oktober 2020.