8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord. Na een tip van de medeverdachte heeft hij zich begeven naar de sportschool waar het slachtoffer aan het sporten was en heeft hem daar opgewacht om hem vervolgens in zijn rug te schieten. De kogel is daarbij dwars door het lichaam gegaan en heeft schade toegebracht aan zijn maag, lever en nieren. Verdachte heeft daarmee de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op ernstige wijze geschonden. Het is niet aan verdachte te danken dat het slachtoffer deze aanslag heeft overleefd. Integendeel, uit tapgesprekken komt naar voren dat het spijtig gevonden werd dat het slachtoffer niet dood is. Het motief ligt waarschijnlijk in een conflict over verdovende middelen.
Door zijn handelen draagt verdachte bij aan in de samenleving heersende gevoelens van onrust en onveiligheid. Het kennelijke gemak waarmee in het drugscircuit liquidaties plaatsvinden vereist een stevige reactie en dient zwaar bestraft te worden.
Slachtoffers van feiten als de onderhavige ondervinden daarvan doorgaans langere tijd psychisch ongemak. Dit blijkt in deze zaak temeer uit de verklaring die het slachtoffer ter terechtzitting heeft afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij geen rust heeft voordat deze strafzaak is afgedaan. Hij slikt al anderhalf jaar medicatie om te slapen. Hij zal nooit meer dezelfde worden. Hij komt niet meer op plekken waar hij normaal altijd kwam. Daarnaast ontbloot hij liever niet zijn bovenlijf in bijzijn van zijn kind omdat het dan met de littekens geconfronteerd wordt. Tot slot heeft het slachtoffer verklaard dat hij nog steeds angst heeft dat het inwendige letsel weer gaat opspelen.
Voorts had verdachte op 1 april 2019 een vuurwapen en patronen voorhanden. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke voorwerpen is naar zijn aard gevaarlijk voor iedere burger die met het gebruik ervan zou kunnen worden geconfronteerd. Het voorhanden hebben van vuurwapens bevordert het gebruik ervan, zoals in de onderhavige zaak nog eens pijnlijk duidelijk is geworden, en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de samenleving en daarom dient daartegen uit oogpunt van generale preventie streng te worden opgetreden.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 mei 2019 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder ter zake soortgelijke misdrijven is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd in die zin dat zij de op te leggen straf enigszins zal matigen.
Onder verdachte zijn onder meer de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- een vuurwapen;
- een patroon.
Onttrekking aan het verkeer
Nu met behulp van deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 455,-- aan vergoeding van materiële schade en € 85.000,-- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2020 (de rechtbank begrijpt: 2019) en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is betwist omdat deze niet is onderbouwd.
De vordering tot materiële schadevergoeding zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat bij medische behandeling het eigen risico in rekening wordt gebracht. Dit eigen risico is wettelijk vastgesteld op 385 euro. Nu de benadeelde partij verder als gevolg van feit 1 primair het vest dat hij toen droeg niet meer kan dragen, is het evident dat hij een nieuw vest zal moeten aanschaffen. Een bedrag van 70 euro komt de rechtbank daarbij niet onredelijk voor.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien
- de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
- de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit op andere wijze in de persoon is aangetast doordat hij geestelijk letsel heeft opgelopen. In dit geval is sprake van meer dan een enkel psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. De benadeelde partij heeft voldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan, waaronder een verklaring van een psycholoog.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Daartoe is aangevoerd dat twee van de drie aangehaalde zaken een benadeelde betreft die als gevolg van het feit een dwarslaesie heeft opgelopen, hetgeen in de onderhavige zaak niet aan de orde is.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 25.000,--. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op het feit dat thans niet vaststaat dat het feit naast het reeds vastgestelde letsel nog extra gevolgen voor de benadeelde partij zal hebben.
De toegekende posten in de vordering dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2019 tot de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 primair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 25.455,-- (vijfentwintig duizend, vierhonderd en vijfenvijftig euro). De rechtbank bepaalt dat gijzeling kan worden toegepast als verdachte het verschuldigde bedrag niet betaalt.