ECLI:NL:RBAMS:2020:5093

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2020
Publicatiedatum
22 oktober 2020
Zaaknummer
13-067546-19 (A), 13-155346-18 (B) en 96-234270-17 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een bestuurder voor verkeersongeval onder invloed van alcohol met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg

Op 23 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 32-jarige man, die op 1 juni 2018 als bromfietser een fietser aanreed op de Spaklerweg in Amsterdam. De verdachte was onder invloed van alcohol en had zich aanmerkelijk onvoorzichtig gedragen, wat leidde tot een verkeersongeval waarbij de fietser, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een breuk in de rechterarm en afgescheurde pezen in de schouder. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 1 dag gevangenisstraf, 120 uur taakstraf en een rijontzegging van 9 maanden. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak, en de verdediging door mr. R.J. Portegies. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen de verkeersregels had overtreden door op het fietspad te rijden, maar ook geen voorrang had verleend aan de fietser, wat resulteerde in het ongeval. De rechtbank concludeerde dat de verdachte schuldig was aan de ten laste gelegde feiten en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop sinds de feiten. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 6 en 8 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13-067546-19 (A), 13-155346-18 (B) en 96-234270-17 (TUL)
Datum uitspraak: 23 oktober 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 oktober 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.J. Portegies, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging op de zitting - in
zaak A onder 1 primairten laste gelegd dat,
hij op of omstreeks 1 juni 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een bromfiets, daarmee rijdende over de Spaklerweg, zich aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in de rechterarm en/of afgescheurde pezen in de schouder en/of een gescheurde linker enkelband en/of een open wond in een vinger, werd toegebracht, in elk geval zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over een/het fietspad van de Spaklerweg, komende uit de richting van de Amstelstroomlaan, en gaande in de richting van de Van Marwijk Kooystraat, terwijl
- het donker was,
- verdachte beginnend bestuurder was,
- verdachte onder invloed van alcohol verkeerde,
- sprake was van gewijzigde verkeersomstandigheden,
- verdachte met zijn bromfiets niet op het voornoemde fietspad had mogen rijden,
verdachte is (daarbij), komende uit die richting van de Amstelstroomlaan en gaande in de richting van de Van Marwijk Kooystraat, terwijl voornoemde [slachtoffer] , die op een fiets het fietspad van de Spaklerweg in tegengestelde richting bereed,
onvoldoende rechts gehouden en/of (daarbij) schuin naar links overgestoken om gebruik te maken van de naastgelegen rijbaan en/of heeft (daarbij) geen voorrang verleend aan die tegemoet komende [slachtoffer] althans die niet voor laten gaan en/of heeft verdacht (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of is verdacht niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor deze [slachtoffer] ,
verdachte is (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer] , aangereden en en/of aangebotst en/of over die [slachtoffer] heengereden,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] voren omschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede of derde lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet.
Zaak A onder 1 subsidiair,
hij op of omstreeks 1 juni 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk bestuurder van een bromfiets, daarmee rijdende over de Spaklerweg, zich zodanig heeft
gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over een/het fietspad van de Spaklerweg, komende uit de richting van de Amstelstroomlaan, en gaande in de richting van de Van Marwijk Kooystraat, terwijl
- het donker was,
- verdachte beginnend bestuurder was,
- verdachte onder invloed van alcohol verkeerde,
- sprake was van gewijzigde verkeersomstandigheden,
- verdachte met zijn bromfiets niet op het voornoemde fietspad had mogen rijden,
verdachte is (daarbij), komende uit die richting van de Amstelstroomlaan en gaande in de richting van de Van Marwijk Kooystraat, terwijl voornoemde [slachtoffer] , die op een fiets het fietspad van de Spaklerweg in tegengestelde richting bereed,
onvoldoende rechts gehouden en/of (daarbij) schuin naar links overgestoken om gebruik te maken van de naastgelegen rijbaan en/of heeft (daarbij) geen voorrang verleend aan die tegemoet komende [slachtoffer] althans die niet voor laten gaan en/of heeft verdachte (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor deze [slachtoffer] ,
verdachte is (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer] , aangereden en en/of aangebotst en/of over die [slachtoffer] heengereden.
Zaak A onder 2,
hij op of omstreeks 1 juni 2018 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig, tweewielige bromfiets, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 390 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt, dan wel zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en waarop hem voor het eerst een rijbewijs van categorie B is afgegeven.
Zaak B,
hij te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op of omstreeks 14 april 2018, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, (personenauto voorzien van het kenteken [kenteken] ), toebehorende aan [naam eigenaar] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, (als bestuurder) heeft gebruikt op de weg, Dolingadreef, in elk geval op een weg, waarbij de verdachte en zijn mededader die auto onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat kan worden bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 primair, 2 en in zaak B ten laste gelegde heeft begaan.
Verdachte heeft op 1 juni 2018 een verkeersongeval veroorzaakt, terwijl hij onder invloed was van alcohol. Hij heeft aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld door met zijn bromfiets op het fietspad te rijden, terwijl dat niet was toegestaan en er bovendien sprake was van gewijzigde verkeersomstandigheden. Op het moment dat hij het fietspad schuin wilde oversteken om naar de rijbaan te gaan heeft hij geen voorrang verleend aan de fietser in tegengestelde richting. De fietser, [slachtoffer] , is hierdoor ernstig gewond geraakt. Hoewel uit de stukken niet blijkt of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, is gelet op het ontstane letsel in elk geval sprake van zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Het medeplegen van het joyriden op 14 april 2018 kan ook worden bewezen. Verdachte had geen toestemming om met een ander in deze auto te rijden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft als standpunt naar voren gebracht dat verdachte op 14 april 2018 de auto van zijn vriendin spontaan heeft meegenomen om daar met een vriend in te gaan rijden. Hoewel bij joyriding aan andere dingen kan worden gedacht, kan dit feit worden bewezen. Ten aanzien van het tweede verwijt, het verkeersongeval op 1 juni 2018, dient verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Het subsidiair ten laste gelegde kan wel worden bewezen. Zowel de verdachte als de fietser zijn nabij de kruising met de rijbaan de weg opgereden. De fietser heeft verklaard dat hij bij de kruising naar rechts is uitgeweken. Hij heeft gezien dat de bromfiets daar naar links is uitgeweken, waarna de aanrijding is ontstaan. De omstandigheid dat verdachte alcohol heeft gedronken is niet primair de oorzaak geweest van het ongeval, nu geen sprake is geweest van (bijvoorbeeld) slingerend rijgedrag. De verdachte heeft de fietser niet gezien, omdat de fietser zonder voorlicht op het fietspad reed. Het ongeluk is volgens de raadsman, gelet op de eindposities van de bromfiets en de fiets, niet op het fietspad gebeurd, maar op de weg.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Schuld aan het in zaak A onder 1 primair ten laste gelegde
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals in zaak A onder 1 primair is ten laste gelegd, komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en overweegt daartoe het volgende. Verdachte heeft als bestuurder van zijn bromfiets op het fietspad van de Spaklerweg een bijzondere manoeuvre uitgevoerd, terwijl hij meer alcohol had gedronken dan toegestaan is voor een beginnend bestuurder. Verdachte mocht niet met zijn bromfiets over dit fietspad rijden. Zijn plaats om te rijden was op de rijbaan van de Spaklerweg. Verdachte wilde ter hoogte van de kruising van de Daniel Goedkoopstraat over het fietspad - schuin naar links – alsnog de rijbaan van de Spaklerweg oprijden en heeft daarbij geen voorrang verleend aan een fietser in tegengestelde rijrichting, terwijl het bewuste fietspad in verband met wegwerkzaamheden was aangeduid en ingericht voor fietsers in beide rijrichtingen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de fietser, slachtoffer [slachtoffer] , niet heeft gezien. Een reden daarvoor zou kunnen zijn dat de fietser geen voorlicht op zijn fiets had. De fietser heeft ook verklaard dat hij geen verlichting voerde aan de voorzijde van zijn fiets. Voorts blijkt uit het dossier dat de fietser op het laatste moment naar rechts is uitgeweken. De fietser heeft hierover verklaard dat hij gezien vanuit zijn richting aan de rechterzijde van het fietspad reed en dat hij de bromfiets uit tegengestelde richting aan zag komen rijden. Omdat de bromfiets meer aan de linkerzijde van het fietspad reed, en dus aan de kant waar het slachtoffer fietste, is de fietser naar rechts uitgeweken. Hij zag op dat moment dat de bromfiets nog verder naar links reed, waarna de fietser en de bromfiets tegen elkaar zijn aangereden.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sprake is van verkeersovertredingen van zowel verdachte als de fietser. Dat laat onverlet dat uit de hiervoor vastgestelde gedragingen en omstandigheden kan worden afgeleid dat het rijgedrag van verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend is geweest. In het verkeer heeft iedere verkeersdeelnemer de plicht om te reageren op zich aandienende verkeerssituaties en zich te vergewissen van de aanwezigheid van ander verkeer waaraan voorrang moet worden verleend. Verdachte heeft dat onvoldoende gedaan, nu hij vanaf het fietspad, waar hij al niet op mocht rijden, naar links richting de rijbaan is gegaan zonder (afdoende) na te gaan of het fietspad en de rijbaan vrij waren. Dat de fietser geen voorverlichting voerde en in dezelfde richting als de verdachte is uitgeweken maakt dit niet anders. Verkeerdeelnemers moeten op elkaar kunnen vertrouwen als het gaat om het naleven van de verkeersregels die ten behoeve van de veiligheid zijn opgesteld. Daarbij komt dat verdachte onder invloed was van alcohol. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van een hoeveelheid alcohol zoals bij verdachte is vastgesteld de concentratie en het reactievermogen doet verminderen.
De rechtbank is daarom met de officier van justitie van oordeel dat sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag in de zin van artikel 6 WVW 1994 en dat het aan de schuld van verdachte te wijten is dat het ongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer] zodanig letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte/verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.

4.Bewezen verklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte,
Zaak A onder 1 primair,
op 1 juni 2018 te Amsterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een bromfiets, daarmee rijdende over de Spaklerweg, zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten een breuk in de rechterarm en afgescheurde pezen in de schouder en een gescheurde linker enkelband en een open wond in een vinger, dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over het fietspad van de Spaklerweg, komende uit de richting van de Amstelstroomlaan, en gaande in de richting van de Van Marwijk Kooystraat, terwijl
- het donker was,
- verdachte beginnend bestuurder was,
- verdachte onder invloed van alcohol verkeerde,
- sprake was van gewijzigde verkeersomstandigheden,
- verdachte met zijn bromfiets niet op het voornoemde fietspad had mogen rijden,
verdachte heeft daarbij, komende uit die richting van de Amstelstroomlaan en gaande in de richting van de Van Marwijk Kooystraat, terwijl voornoemde [slachtoffer] , die op een fiets het fietspad van de Spaklerweg in tegengestelde richting bereed, onvoldoende rechts gehouden en is daarbij schuin naar links overgestoken om gebruik te maken van de naastgelegen rijbaan en heeft daarbij geen voorrang verleend aan die tegemoet komende [slachtoffer] ,
verdachte is vervolgens tegen voornoemde [slachtoffer] aangereden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Zaak A onder 2,
op 1 juni 2018 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig, tweewielige bromfiets, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 390 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt.
Zaak B,
op 14 april 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, personenauto voorzien van het kenteken [kenteken] , toebehorende aan [naam eigenaar] , als bestuurder heeft gebruikt op de weg, Dolingadreef, waarbij de verdachte en zijn mededader die auto onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor het in zaak A onder 1 primair, 2 en in zaak B bewezen geachte dient te worden veroordeeld tot één dag gevangenisstraf met aftrek van voorarrest, een taakstraf van 148 uren, subsidiair 74 dagen vervangende hechtenis, en een onvoorwaardelijk ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de periode dat het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest. Daarnaast dient de vordering na voorwaardelijke veroordeling, zijnde een week gevangenisstraf, te worden toegewezen.
Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met het tijdsverloop. De dagvaarding voor een eerder geplande zitting op 8 april 2020 is vanwege het coronavirus ingetrokken.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte zijn leven sinds de verkeersdelicten in 2018 heeft verbeterd. Verdachte heeft spijt betuigd. Het is een jonge man van 22 jaar met een baan en hij gaat binnenkort trouwen met zijn vriendin. Verdachte begrijpt dat er consequenties zijn verbonden aan zijn rijgedrag, maar de raadsman heeft bepleit geen gevangenisstraf op te leggen. Verdachte is bereid een werkstraf te verrichten.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag. Hij heeft onder invloed van alcohol als bestuurder van een bromfiets deelgenomen aan het verkeer. Het alcoholpromillage bedroeg 390 microgram en dat is als beginnend bestuurder 302 microgram boven de toegestane waarde om aan het verkeer deel te nemen. Daarnaast reed hij op een plaats waar dat niet was toegestaan. Dat heeft geresulteerd in een verkeersongeval, zoals hiervoor bewezen is verklaard, waarbij een fietser gewond is geraakt.
Bij het bepalen van de straffen heeft de rechtbank gelet op de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het veroorzaken van een verkeersongeval na alcoholgebruik waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld en waarbij het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen, geldt ingevolge deze oriëntatiepunten als uitgangspunt een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 9 maanden. Daarnaast heeft verdachte zich met een ander schuldig gemaakt aan joyriding, waarbij de auto van de moeder van zijn vriendin totall loss is achtergelaten. De rechtbank heeft verder ten nadele van verdachte acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie, het strafblad van verdachte van 26 mei 2020. Hieruit blijkt dat verdachte eerder ter zake van verkeersdelicten met politie en justitie in aanraking is geweest en dat hij ter zake van een veroordeling van 18 april 2018 nog in een proeftijd liep.
De rechtbank heeft tenslotte in het voordeel van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat hij spijt heeft betuigd voor zijn gedrag in het verkeer en de gevolgen hiervan voor anderen, waaronder het slachtoffer van het verkeersongeval. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het tijdsverloop in onderhavige zaken en de positieve gewijzigde persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hoewel de eis van de officier van justitie recht doet aan de ernst van de door verdachte gepleegde verkeersmisdrijven, ziet de rechtbank alles overwegende aanleiding om de straf enigszins te matigen. De rechtbank acht een gevangenisstraf van 1 dag (gelijk aan het voorarrest), een taakstraf van 120 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden, op de wijze zoals hierna onder 10 weergegeven, passend en geboden.
8.4.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 18 februari 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 96-234270-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 18 april 2018 van de politierechter in de rechtbank, waarbij verdachte onder meer is veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke gevangenisstraf te gelasten.
De rechtbank zal – in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf te geven – gelasten dat verdachte een taakstraf van 14 uren moet verrichten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22b, 22c, 22d, 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 11, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
Eendaadse samenloop van
1. primair: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, en
2. Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Zaak B
Medeplegen van overtreding 11 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
één dag.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
120 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
60 dagen.
Ontzegt verdachte ter zake van het in zaak A onder 1 primair bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
9 maanden.
Bepaalt dat ingevolge artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994 de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 18 april 2018 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk gevangenisstraf van één week. Gelast – in plaats van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van één week – een taakstraf van
14 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
7 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. R.C.J. Hamming en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Struijkenkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 oktober 2020.