ECLI:NL:RBAMS:2020:508

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
29 januari 2020
Zaaknummer
13/751975-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 12 Overleveringswet in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 14 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Provinciale Rechtbank in Lublin, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en dateerde van 5 november 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in 1967 in Polen, geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft en dat zijn identiteit correct is vastgesteld. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.

In het EAB werd melding gemaakt van een verzamelvonnis van 30 december 2015, waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van zes jaar moet ondergaan, waarvan nog 2 jaar, 9 maanden en 8 dagen resteert. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de behandeling van het hoger beroep tegen het verzamelvonnis, en dat de oproeping voor de zitting niet persoonlijk aan hem was betekend. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon niet op een eerlijke manier is gehoord in de procedure die tot de straf heeft geleid.

De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering te weigeren, en heeft vastgesteld dat de geschorste overleveringsdetentie is beëindigd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de oudste rechter niet in staat was de uitspraak mede te ondertekenen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751975-19
RK nummer: 19/6409
Datum uitspraak: 14 januari 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 november 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 september 2019 door
the Provincial Court in Lublin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1967,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
volgens de schorsingsvoorwaarden wonende op het adres:
[adres 1] (volgens de raadsvrouw verblijvende op het adres: [adres 2]).
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 januari 2020. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is niet verschenen. Wel is verschenen de gemachtigd raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. D.G. Nagel, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
combined judgementof the Provincial Court Lublinvan 30 december 2015, met kenmerk: IV K 337/15. Uit onderdeel E. van het EAB volgt dat het verzamelvonnis betrekking heeft op drie onderliggende vonnissen (met de volgende kenmerken: IV K 372/12, IV K 218/10 en VII K 965/11).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 6 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 2 jaar, 9 maanden en 8 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde verzamelvonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel E. van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Uit het EAB volgt dat tegen het verzamelvonnis van 30 december 2015 (IV K 337/15) hoger beroep is ingesteld en dat
the Appeal Court in Lublinbij uitspraak van 21 april 2016 (kenmerk: V Ka 91/16)
upheld the appealed judgement.
Uit de aanvullende brief van 27 november 2019 volgt dat de opgeëiste persoon niet bij de behandeling in hoger beroep aanwezig is geweest. De oproeping voor de zitting is niet persoonlijk aan de opgeëiste persoon betekend, maar
was collected by an adult household member. In de aanvullende brief van 27 november 2019 staat voorts het volgende vermeld:
In the appeal proceedings [opgeëiste persoon] was represented by a defending counsel, to whom he had personally given a mandate for defence. The defending counsel despite being appropriately notified about the appeal trial date, did not participate in it.
Met de raadsvrouw en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is op het verzamelvonnis, waarbij in hoger beroep definitief de straf is opgelegd en waarbij
the Appeal Courtover een beoordelingsmarge heeft beschikt ten aanzien van die strafoplegging. [1]
Bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid is de opgeëiste persoon niet aanwezig geweest terwijl zich – kort gezegd – géén van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. De overlevering dient daarom te worden geweigerd op basis van artikel 12 OLW.
De rechtbank merkt hierbij op dat de facultatieve weigeringsgrond van artikel 4 bis van Kaderbesluit 2002/584/JBZ door de Nederlandse wetgever in artikel 12 OLW bewust als dwingende weigeringsgrond is geïmplementeerd.

5.Toepasselijke wetsbepaling

Artikel 12 OLW.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Provincial Court in Lublin(Polen).
STELT VASTdat de geschorste overleveringsdetentie is beëindigd.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 januari 2020.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vergelijk Hof van Justitie van de Europese Unie 10 augustus 2017, ECLI:EU:C:2017:629 (Zdziaszek).