ECLI:NL:RBAMS:2020:5071

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2020
Zaaknummer
13/698629-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handel in cocaïne en autokraak door verdachte in Amsterdam

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 7 oktober 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich gedurende zeven maanden schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne. De verdachte heeft misbruik gemaakt van verslaafden door bij hen thuis 'base' cocaïne te bereiden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 17 maanden, met aftrek van voorarrest. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 23 september 2020, waarbij de officier van justitie mr. R.N. Refos de vordering indiende. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S.C. van Bunnik.

De tenlastelegging omvatte onder andere het medeplegen van het opzettelijk bewerken, verwerken, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne, alsook het medeplegen van een autokraak op 22 september 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan drugshandel en het afleveren van drugs aan verschillende personen, waaronder getuigen die bij de politie verklaringen hebben afgelegd. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen als consistent en betrouwbaar beoordeeld.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verdachte niet in nauwe en bewuste samenwerking met een medeverdachte heeft gehandeld, maar dat er wel sprake was van zelfstandige operaties. De verdachte is vrijgesproken van de voorbereidingshandelingen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de aangetroffen goederen door hem zouden worden gebruikt. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel zwaar meegewogen in de strafoplegging, evenals zijn eerdere strafblad en de impact van zijn daden op de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/698629-19 (Promis)
Datum uitspraak: 7 oktober 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres verdachte] ,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 september 2020.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de medeverdachte [naam medeverdachte] (13/698509-19 (A) en 13/250840-19 (B)).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.N. Refos en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.C. van Bunnik naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. medeplegen van het opzettelijk bewerken, verwerken, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne aan verschillende personen, althans het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne in de periode van 1 januari 2018 tot en met 19 november 2019 te Amsterdam;
2. medeplegen van het voorbereiden van het opzettelijk bewerken/verwerken/verkopen/
afleveren/verstrekken/vervoeren van cocaïne door het voorhanden hebben van weegschalen, een gasstelletje, flessen ammoniak en verpakkingsmaterialen in de periode van 23 augustus 2019 tot en met 12 november 2019 te Amsterdam;
3. medeplegen van een autokraak op 22 september 2019 te Amsterdam, waarbij een rugtas met inhoud van [slachtoffer] is weggenomen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op 23 augustus 2019 ontving het onderzoeksteam van de politie een proces-verbaal van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) met de volgende tekst:
“Een Marokkaanse man die gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] handelt in harddrugs. Hij verkoopt zijn drugs in Amsterdam-Oost, in de omgeving van het Krugerplein te Amsterdam.”Het onderzoeksteam is vervolgens onderzoek ‘13Meppen’ gestart. Op basis van gevorderde identificerende gegevens, observaties en telefoongesprekken werd [naam medeverdachte] (hierna: medeverdachte) als verdachte aangemerkt van onder andere de handel, het verwerken en het bereiden van verdovende middelen. Binnen het onderzoek werden meerdere telefoontaps aangesloten op het vermoedelijke telefoonnummer van medeverdachte. Via de deze telefoontaps ontving het onderzoeksteam telecommunicatie van vermoedelijk medeverdachte en verdachte. Op basis van deze gesprekken vermoedde het onderzoeksteam dat ook verdachte zich bezig hield met het verhandelen, verwerken en bereiden van verdovende middelen.
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht – onder verwijzing naar het op schrift gestelde requisitoir – feit 1 (drugshandel) en feit 3 (autokraak) wettig en overtuigend bewezen. Hij heeft daartoe de relevante bewijsmiddelen opgesomd. Ten aanzien van feit 1 moeten de verklaringen van de getuigen bij de politie als uitgangspunt worden genomen. Deze verklaringen zijn consistent, gedetailleerd en kort na de aanhouding van verdachte afgelegd. Ook passen deze verklaringen in de overige onderzoeksbevindingen. De officier van justitie vindt de latere verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] bij de rechter-commissaris niet betrouwbaar. Gelet op de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 3] bij de politie en de omstandigheid dat verdachte in 2019 geen legale inkomstenbron heeft gehad en in 2018 slechts een beperkte uitkering ontving, gaat de officier van justitie uit van een pleegperiode van 19 november 2018 tot en met 19 november 2019. Uit tapgesprekken, een observatie en getuigenverklaringen blijkt verder dat verdachte zich ook bezig heeft gehouden met het koken van cocaïne.
Ten aanzien van feit 3 is verdachte door drie verbalisanten herkend als een van de daders van de autokraak. De herkenningen zijn deugdelijk onderbouwd. Er is ook objectieve ondersteuning voor de herkenningen, nu de motorscooter waarmee de daders zijn gezien op naam staat van verdachte.
De officier van justitie acht feit 2 (voorbereidingshandelingen) niet bewezen, omdat op basis van het dossier niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de ten laste gelegde goederen door verdachte zouden worden gebruikt. Verdachte moet van dat feit dan ook worden vrijgesproken.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – onder verwijzing naar de op schrift gestelde pleitaantekeningen – het volgende aangevoerd. Ten aanzien van feit 1 (drugshandel) kan het medeplegen niet worden bewezen. Er is geen sprake van een samenwerkingsverband tussen verdachte en medeverdachte, omdat uit het dossier niet blijkt dat zij een gezamenlijke praktijk hadden, de buit verdeelden of een gezamenlijke voorraad bijhielden. Uit de belastende getuigenverklaringen blijkt niet dat verdachte de gehele ten laste gelegde periode drugs heeft verkocht. [getuige 1] en [getuige 3] hebben bij de rechter-commissaris een andere verklaring afgelegd dan bij de politie. Niet kan worden geconcludeerd dat aan de ene verklaring meer waarde moet worden gehecht dan aan de andere verklaring. Uit het nagezonden tapgesprek van verdachte en [getuige 4] volgt niet dat de getuigen hebben gelogen bij de rechter-commissaris. Het toevoegen van dit tapgesprek is stemmingmakerij. De te bewijzen periode kan alleen worden gebaseerd op de verklaring van [getuige 5] , te weten zeven maanden. Feit 2 (voorbereidingshandelingen) kan niet worden bewezen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Verdachte moet ook worden vrijgesproken van de autokraak (feit 3), wegens het gebrek aan overtuigend bewijs. De verdenking is volledig gebaseerd op subjectieve herkenningen van verbalisanten.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
Feit 1
Drugshandel, afleveren drugs
Uit het onderzoek naar medeverdachte [naam medeverdachte] komt naar voren dat een persoon die gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] zich vermoedelijk ook bezighoudt met drugshandel. Deze persoon zou ook gebruikmaken van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] en de bijnaam ‘ [bijnaam 1] ’ hebben. [2] [3]
De telefoons die horen bij deze telefoonnummers zijn aangetroffen in de slaapkamer van verdachte bij de doorzoeking van zijn woning. [4] Verdachte heeft op de zitting verteld dat de telefoons en de telefoonnummers van hem zijn. Verdachte heeft op de zitting niet willen vertellen of hij de bijnaam ‘ [bijnaam 1] ’ heeft. Na zijn aanhouding heeft verdachte echter gezegd: “Ik ben geen [naam 1] he, ik ben [bijnaam 1] .” [5] Getuige [getuige 5] heeft, na het zien van een foto van verdachte, ook verklaard dat verdachte [bijnaam 1] is. [6] De rechtbank gaat er daarom van uit dat waar in het dossier wordt gesproken over [bijnaam 1] , het gaat over verdachte.
In gesprekken tussen verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] , die ook wordt verdacht van drugshandel, wordt gesproken over waar verdachten welke hoeveelheid hebben liggen, wat ze van elkaar mogen pakken, hoeveel pakjes of hoeveelheden iemand wil hebben en wat ze nodig hebben. Op 13 oktober 2019 zegt verdachte tegen medeverdachte: “in de buurt.. heb je nodig” en “je moet vandaag halen morgen is weg broer”. Op 14 oktober 2019 vraagt medeverdachte of verdachte nog twintig heeft liggen. Op 29 oktober 2019 vraagt verdachte: “Hoeveel pakjes wilt die gene ik heb 7 stuks”, en antwoordt de medeverdachte “ik heb sowieso 2 affoetjes hier nodig”. [7]
Het vermoeden dat verdachte en de medeverdachte hier spreken over drugshandel, wordt bevestigd door verschillende getuigen die verklaren dat zij drugs hebben gekocht bij verdachte.
Getuige [getuige 5] heeft verklaard dat hij zeven maanden geleden voor het eerst drugs heeft gekocht van verdachte. [8]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij wel eens ‘cocaïne om te basen’ heeft gekocht bij verdachte. Bij de politie verklaart [getuige 1] dat hij een jaar geleden voor het eerst kocht bij verdachte. Bij de rechter-commissaris bevestigt [getuige 1] dat hij drugs heeft gekocht bij verdachte, maar zegt hij dat dit maar twee weken heeft geduurd. [9]
Getuige [getuige 6] heeft verklaard dat zij sinds 1,5 maand 1 à 2 keer per week cocaïne van verdachte koopt. [10]
Getuigen S. [getuige 3] en [getuige 2] hebben bij de politie ook verklaard dat zij drugs hebben gekocht bij verdachte. [11] De rechtbank zal de getuigenverklaring van [getuige 2] echter niet gebruiken voor het bewijs. [getuige 2] heeft bij de rechter-commissaris namelijk verklaard dat hij alleen bedoelde dat hij de persoon op de foto kende. De verklaring van [getuige 2] dat hij drugs heeft gekocht van verdacht vindt geen steun in andere bewijsmiddelen.
Aan verdachte is niet het verkopen van drugs ten laste gelegd, maar wel het afleveren daarvan. Het afleveren is, gelet op het bovenstaande, een onderdeel geweest van de drugshandel door verdachte. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte verdovende middelen heeft afgeleverd aan [getuige 5] , [getuige 1] , [getuige 6] en een ander (namelijk [getuige 3] ). Dat verdachte aan de overige, in de tenlastelegging met naam genoemde personen drugs heeft verkocht blijkt niet uit het dossier.
De rechtbank acht verder bewezen dat het afleveren van drugs heeft plaatsgevonden in de periode van 1 april 2019 tot en met 19 november 2019. Getuige [getuige 5] verklaart op 13 november 2019 dat hij ongeveer zeven maanden geleden voor het eerst bij verdachte kocht [12] , wat neerkomt op een aanvangsmoment in april 2019. De rechtbank vindt de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 3] op dit punt niet bruikbaar voor het bewijs. [getuige 1] komt bij de rechter-commissaris terug op zijn verklaring over de periode waarin hij heeft gekocht van verdachte en zijn verklaringen vinden geen steun in andere bewijsmiddelen. [getuige 3] verklaart slechts in het algemeen dat hij sinds de zomer van 2018 heeft gekocht bij verdachte. Dit beslaat een zodanig ruime periode, dat de rechtbank op basis daarvan geen eerder aanvangsmoment dan 1 april 2019 kan vaststellen.
Verstrekken
Getuigen [getuige 5] en [getuige 6] hebben allebei verklaard dat verdachte wel eens drugs bij hen thuis kookte en dat zij daar een bolletje voor kregen. [13] De rechtbank acht daarom ook bewezen dat verdachte verdovende middelen heeft verstrekt aan [getuige 5] en [getuige 6] .
Bewerken en/of verwerken
Meerdere getuigen verklaren dat zij bolletjes cocaïne of base coke kochten bij of kregen van verdachte. [14] Base coke wordt gemaakt door cocaïne, in poedervorm, te koken.
In gesprekken met medeverdachte [naam medeverdachte] zegt verdachte dat hij aan het maken is, waarop de medeverdachte reageert dat hij komt halen. Op een ander moment vraagt verdachte of hij iets voor medeverdachte op het vuur moet doen. [15]
Getuigen [getuige 5] en [getuige 6] hebben verklaard dat verdachte wel eens drugs bij hen thuis kookte. Uit de verklaring van [getuige 6] volgt ook dat medeverdachte [naam medeverdachte] drugs kookt. [16] Gelet hierop, en bij afwezigheid van een andere verklaring voor de gesprekken, gaat de rechtbank ervan uit dat de hiervoor weergegeven gesprekken gaan over het bewerken en/of verwerken van drugs.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat verdachte de base coke heeft bewerkt en/of verwerkt.
Medeplegen
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte [naam medeverdachte] heeft gehandeld. Uit de tapgesprekken komt wel het beeld naar voren dat verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] contact hebben over het verkopen en bewerken van drugs, maar ook dat de een alleen drugs van de ander kan krijgen als hij dat van hem koopt. Dit duidt er op dat verdachten functioneerden als zelfstandigen. Dit vindt bevestiging in de verklaringen van de afnemers, dat zij alleen van verdachte of alleen van medeverdachte [naam medeverdachte] kochten. Mogelijk was er wel enig samenwerkingsverband omdat zij gebruik maakten van dezelfde faciliteiten, maar van een bewuste en nauwe samenwerking ten aanzien van deze ten laste gelegde feiten is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Feit 2, voorbereidingshandelingen
De verdenking dat verdachte voorbereidingshandelingen heeft getroffen, is gebaseerd op de goederen die zijn aangetroffen in de woning van [naam 2] . De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat deze goederen door verdachte zijn gebruikt of zouden worden gebruikt voor de bereiding van base coke. Verdachte zal op dit punt worden vrijgesproken.
Feit 3, autokraak 22 september 2019
De auto van [slachtoffer] stond op 22 september 2019 geparkeerd op de [straatnaam] in Amsterdam. Op die dag werd een tas gestolen uit deze auto. [17] Een getuige heeft deze diefstal gefilmd. Op dit filmpje is te zien dat er twee mannen bij de auto staan. NN1 zit op een motor met kenteken [kenteken] . De mannen praten eerst met elkaar en op een gegeven moment slaat NN2 het raampje van de auto in. NN2 haalt een tas uit de auto en wordt door NN1 geholpen om deze tas eruit te trekken. NN2 kijkt nog een keer in de auto en stapt dan bij NN1 op de motor, waarna ze wegrijden. [18]
De motor met kenteken [kenteken] staat op naam van verdachte. [19] Verdachte wordt door drie politieagenten herkend als NN1. [20]
Verdachte ontkent betrokken te zijn geweest bij de autokraak. Hij heeft verklaard dat hij zijn motor regelmatig uitleent aan anderen, maar wil niet zeggen aan wie hij de motor op die dag had uitgeleend. Verdachte weet niet waar hij op dat moment zelf was. Hij was niet in staat om op de motor te rijden vanwege een ernstige blessure aan zijn vinger.
De rechtbank vindt de herkenningen van verdachte als bestuurder van die motor bruikbaar voor het bewijs. De drie agenten hebben allemaal eerder contact gehad met verdachte en weten daarom hoe verdachte eruitziet. De agenten hebben de bewegende beelden gezien en herkennen verdachte daarop op basis van uiterlijke kenmerken. [21] Zij verklaren allemaal dat aan hen over de identiteit van verdachte door anderen geen informatie is verstrekt. Alleen agent [verbalisant] is ook betrokken bij het onderzoek naar de autokraak, maar verdachte komt in dat onderzoek pas in beeld naar aanleiding van de beelden. De rechtbank vindt de herkenningen daarom voldoende objectief en betrouwbaar. Verder staat vast dat de motor van verdachte is gebruikt bij de autokraak. De verklaring van verdachte dat een ander de motor bestuurde ten tijde van de autokraak, is op geen enkele wijze onderbouwd met verifieerbare gegevens. Dat mag wel van hem worden verwacht wanneer zijn motor betrokken is geweest bij een strafbaar feit en gelet op de herkenningen van verdachte door de agenten.
Gelet op het overleg tussen verdachte en NN2 en de omstandigheid dat zij samen de tas uit de auto trekken, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hen. Verdachte is daarom aan te merken als medepleger van de autokraak.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de rubriek 3.4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen omstreeks de periode van 1 april 2019 tot en met 19 november 2019 te Amsterdam, opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en afgeleverd (aan: [getuige 5] , [getuige 1] , [getuige 6] en een overige persoon) en verstrekt (aan: [getuige 5] en [getuige 6] ) ,
- hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne;
3.
op 22 september 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een auto heeft weggenomen een rugtas met inhoud, waaronder een paspoort en kleding, toebehorend aan [slachtoffer] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededader zich de toegang tot die auto hebben verschaft en die weg te nemen rugtas met inhoud onder hun bereik hebben gebracht door braak.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de aanzienlijk kortere periode die kan worden bewezenverklaard. Ook moet rekening worden gehouden met de detentieomstandigheden van verdachte. Vanwege het coronavirus heeft verdachte maandenlang geen contact gehad met zijn familie. Er moet dan ook een straf worden opgelegd gelijk aan het voorarrest. Indien aan verdachte een hogere straf wordt opgelegd dan het voorarrest, heeft de raadsvrouw verzocht om geen bijzondere voorwaarden, hulpkader of voorwaardelijk deel op te leggen, nu begeleiding door de reclassering in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling (V.I.) voor verdachte passender is.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende zeven maanden schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne. Cocaïne is niet alleen zeer schadelijk voor de volksgezondheid, maar werkt ook verslavend met alle gevolgen van dien voor de maatschappij. De harddrugshandel gaat bovendien gepaard met zeer gewelddadige criminaliteit die de maatschappij ontwricht en in Amsterdam in het bijzonder regelmatig tot ernstige incidenten leidt. Met zijn handelen heeft verdachte een rol gehad in de keten van de handel in harddrugs.
De rechtbank acht strafverzwarend dat verdachte misbruik heeft gemaakt van drugsverslaafden door bij hen thuis ‘base’ cocaïne te bereiden. Zij kregen hiervoor in ruil een bolletje van die base cocaïne. Voor drugsverslaafden wordt het op deze manier nog moeilijker om van hun verslaving af te komen. Verdachte heeft zich kennelijk niet om de risico’s voor deze kwetsbare personen bekommerd en over hun rug gehandeld om er financieel beter van te worden. Dit gedrag rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Verder heeft verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een autokraak. Dit is een ergerlijk feit. Met zijn handelen heeft verdachte niet alleen aangetoond geen respect te hebben voor eigendommen van anderen, maar heeft hij bovendien schade en hinder veroorzaakt.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 25 augustus 2020, waaruit blijkt dat hij meermalen is veroordeeld voor vermogensdelicten (verschillende diefstallen). . Verdachte heeft daarvoor zelfs de ISD-maatregel opgelegd gekregen. Dit heeft verdachte er echter niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank ziet ook dat verdachte zijn patroon om inkomen te vergaren door strafbare feiten te plegen voortzet, maar dat de feiten wel in ernst zijn toegenomen nu hij zich ook bezighoudt met drugshandel. De rechtbank vindt dit zeer zorgwekkend en neemt dit daarom mee als strafverzwarende omstandigheid.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het adviesrapport van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 23 maart 2020. Hieruit blijkt dat de reclassering twijfelt of verdachte daadwerkelijk gemotiveerd is om mee te werken, of dat hij dit alleen heeft verklaard omdat dit sociaal wenselijk is. Ondanks eerdere mislukte trajecten ziet de reclassering voldoende aanleiding om verdachte een nieuwe kans te bieden, mits hij meewerkt aan gedragsverandering. Geadviseerd word een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in het geval van een (deels) voorwaardelijke straf bereid is om mee te werken aan een behandeling van de reclassering, maar dat hij hiermee stopt als hij merkt dat de behandeling niets voor hem is. Verdachte is naar eigen zeggen meer gebaat bij de begeleiding van de reclassering in het kader van de wettelijke VI-regeling.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd, nu de officier van justitie in zijn requisitoir uitgaat van een aanzienlijk langere dealperiode.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten vermelden voor het met enige regelmaat dealen van harddrugs vanuit een pand of op straat gedurende meer dan 3 maanden, maar minder dan 6 maanden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden. Voor een dealperiode tussen de 6 en 12 maanden vermelden de oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstaf voor de duur van 12 maanden. Omdat verdachte gedurende 7 maanden heeft gedeald, heeft de rechtbank een gevangenisstaf voor de duur van 10 maanden als uitgangspunt genomen. Voor het bewerken en verwerken van drugs neemt de rechtbank een gevangenisstraf van 3 maanden tot uitgangspunt.
De rechtbank heeft vervolgens rekening gehouden met de eerdergenoemde strafverzwarende omstandigheden.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 17 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Gelet op de verklaring van verdachte op de zitting ziet de rechtbank geen aanleiding om een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen. Ook in het kader van de wettelijke V.I.-regeling kan gewerkt worden aan meer stabiliteit na detentie.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 17 (zeventien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en M.M. Breugem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 oktober 2020.
Bijlage 1 – de tenlastelegging
1.
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 19 november 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd (aan: [naam 3] en/of [naam 2] en/of [getuige 5] en/of [naam 4] en/of [naam 5] en/of [getuige 1] en/of [naam 6] en/of [getuige 6] en/of [naam 7] en/of [getuige 2] een of meerdere overige (onbekend gebleven) personen), althans opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- een of meerdere (grote) hoeveelheden van een of meerdere middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, waaronder een of meerdere (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 augustus 2019 tot en met 12 november 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en/of een (ander) middel als bedoeld in de bij Opiumwet behorende lijst I, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meerdere weegschalen en/of
- een (camping)gasstelletje en/of
- een of meerdere fles(sen) ammoniak en/of
- een of meerdere verpakkingsmateria(a)l(en) (waaronder zogenaamde pony-packs) en/of
- een of meerdere overige (nog niet onderzochte) goederen
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
3.
hij op of omstreeks 22 september 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een auto heeft weggenomen een rugtas met inhoud (waaronder een paspoort en kleding), geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die/dat auto heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen rugtas met inhoud onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door braak en/of verbreking.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen identiteit NNM3743 en NNM4255 met nummer 2019178342 van 12 november 2019, doorgenummerde pag. K 0002 en K 0003.
3.Proces-verbaal van bevindingen identiteit NNM3743 en NNM4255 met nummer 2019178342 van 12 november 2019, doorgenummerde pag. K 0007.
4.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2019200608-9 van 19 november 2019, doorgenummerde pag. K 0035 t/m K 0036.
5.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2019178342 van 19 november 2019, doorgenummerde pag. K 0028.
6.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] d.d. 17 juli 2020 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
7.Proces-verbaal van bevindingen identiteit NNM3743 en NNM 4255 met nummer 2019178342, inclusief bijlagen, van 12 november 2019, doorgenummerde pag. K 002 t/m K 0022.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 5] met nummer 2019178342 van 13 november 2019, doorgenummerde pag. H 0081.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige 2e verhoor [getuige 1] met nummer 2019178342 van 28 november 2019, doorgenummerde pag. D 0076 en Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 20 augustus 2020 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] met nummer 2019178342 van 18 november 2019, doorgenummerde pag. D 0041 t/m D 0043 en Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 6] d.d. 20 augustus 2020 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] met nummer 2019178342 van 9 december 2019, doorgenummerde pag. D 0139 t/m D 041.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 5] met nummer 2019178342 van 13 november 2019, doorgenummerde pag. H 0081.
13.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] d.d. 17 juli 2020 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] met nummer 2019178342 van 18 november 2019, doorgenummerde pag. D 0041 t/m D 0043.
14.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] d.d. 17 juli 2020 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] met nummer 2019178342 van 18 november 2019, doorgenummerde pag. D 0041 t/m D 0043, proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 20 juli 2020 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] met nummer 2019178342 van 9 december 2019, doorgenummerde pag. D 0139 t/m D 041.
15.Proces-verbaal van bevindingen identiteit NNM3743 en NNM4255 met nummer 2019178342, met bijlagen, van 12 november 2019, doorgenummerde pag. K 0002 t/m K 0022, in het bijzonder pag. K 0014 en K 0022.
16.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] d.d. 17 juli 2020 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] met nummer 2019178342 van 18 november 2019, doorgenummerde pag. D 0041 t/m D 0043.
17.Proces-verbaal van aangifte met nummer 2019200608-1 van 23 september 2019, doorgenummerde pag. K 0061 t/m K 0062.
18.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2019200608-2 van 22 september 2019, doorgenummerde pag. K 0063 t/m K 0064.
19.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2019200608-2 van 22 september 2019, doorgenummerde pag. K 0064.
20.Proces-verbaal van herkenning contra verdachte met nummer 2019200608 van 22 september 2019, doorgenummerde pag. K 0065 t/m K 0066 en proces-verbaal van herkenning contra verdachte [verdachte] met nummer 2019200608 van 18 november 2019, doorgenummerde pag. K 0070 t/m K 0071 en Proces-verbaal van herkenning contra verdachte [verdachte] met nummer 2019200608 van 19 november 2019, doorgenummerde pag. K 0075 t/m K 0076.
21.Proces-verbaal van herkenning contra verdachte met nummer 2019200608 van 22 september 2019, doorgenummerde pag. K 0065 t/m K 0066 en proces-verbaal van herkenning contra verdachte [verdachte] met nummer 2019200608 van 18 november 2019, doorgenummerde pag. K 0070 t/m K 0071 en Proces-verbaal van herkenning contra verdachte [verdachte] met nummer 2019200608 van 19 november 2019, doorgenummerde pag. K 0075 t/m K 0076.