ECLI:NL:RBAMS:2020:5065

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2020
Zaaknummer
C/13/662426 / HA ZA 19-232
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens tekortschieten in de levering van betonmortel

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, vorderde de eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, schadevergoeding van de gedaagde, ABC Mortel B.V., wegens tekortschieten in de levering van betonmortel. De rechtbank oordeelde dat ABC tekortgeschoten was in haar verplichtingen door niet het vereiste geschiktheidsonderzoek uit te voeren. De eiseres vorderde een schadevergoeding van € 173.067,31, maar de rechtbank oordeelde dat de eiseres ook eigen schuld had, omdat zij na de eerste storting niet had gecontroleerd of het betonmengsel voldeed aan de specificaties. Dit leidde tot de conclusie dat de schade die voortvloeide uit de opvolgende stortingen niet toerekenbaar was aan ABC.

De rechtbank heeft de schadeposten van de eiseres beoordeeld en een aantal daarvan toegewezen, terwijl andere werden afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing. Uiteindelijk werd de vordering tot schadevergoeding toegewezen voor een bedrag van € 22.889,25, vermeerderd met wettelijke handelsrente. Daarnaast werden de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, maar de proceskosten werden gecompenseerd, zodat ieder van de partijen de eigen kosten droeg. De uitspraak werd gedaan op 28 oktober 2020.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/662426 / HA ZA 19-232
Vonnis van 28 oktober 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. L.C. van den Berg te 's-Gravenhage,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ABC MORTEL B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.M.A. Timmermans te Druten.
Partijen zullen hierna [eiseres] en ABC genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 april 2020, waarbij partijen in de gelegenheid zijn gesteld om zich bij akte uit te laten welk deel van de (gevorderde) kosten zijn ontstaan door de eerste storting,
  • de akte uitlaten (na tussenvonnis) van 22 april 2020 aan de zijde van [eiseres] , met producties,
  • de akte uitlaten na tussenvonnis van 27 mei 2020 aan de zijde van ABC, met producties,
  • de akte uitlaten (na tussenvonnis) van 15 juli 2020 aan de zijde van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In deze zaak vordert [eiseres] betaling van € 173.067,31 aan schadevergoeding van ABC voor het toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst voor het leveren van betonmortel. Bij tussenvonnis van 8 april 2020 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank overwogen dat ABC tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst door na te laten de volgens de specificaties van BASF, de producent van de door ABC geleverde colloïdale hulpstof, vereiste geschiktheidsonderzoek uit te voeren. Dit betekent dat ABC in beginsel aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan ontstane schade. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het verweer van ABC dat [eiseres] na de eerste storting had moeten controleren of het gebruikte betonmengsel functioneerde in de gegeven omstandigheden, hetgeen [eiseres] heeft nagelaten, slaagt en dat dit leidt tot eigen schuld aan de zijde van [eiseres] . Dit betekent dat de gevolgen en schade ontstaan uit de opvolgende stortingen niet toerekenbaar zijn aan ABC en niet voor haar rekening komen. De rechtbank heeft partijen in dat verband in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over welk deel van de (gevorderde) kosten zijn ontstaan door de eerste storting.
2.2.
Bij akte heeft [eiseres] onder meer het volgende aangevoerd. De kade is opgedeeld in zes gelijke delen, namelijk moot 1 tot en met 6. Op 11 december 2015 heeft de eerste stort (van moot 3) plaatsgevonden. Na de stort dient het beton te verharden. Dit duurt minimaal veertien dagen. Pas daarna kan ontkist worden en kan een controle worden uitgevoerd. Tot het ontkisten is controle niet mogelijk omdat het beton dan niet zichtbaar is (het zit immers nog in de kist). De stortdata zijn elkaar in dit werk snel opgevolgd. De tweede stort (moot 1 en 5) heeft op 17 december 2015 plaatsgevonden, zes dagen na de stort van moot 3. Op dat moment was het beton nog niet verhard, kon er nog niet ontkist worden en een controle uitgevoerd worden als dat aan de orde zou zijn geweest. Dit kon pas na veertien dagen na de eerste stort. Voor de stort van 16 december 2015 had [eiseres] dus in geen geval kunnen verifiëren of het beton van de eerste stort op 11 december 2015 voldeed. Feitelijk moeten de storts van moot 3,1 en 5 in lijn met het oordeel van de rechtbank dus als één stort worden gezien, omdat eerst na de ontkisting van die storts de relevante controle kon worden uitgevoerd. De met deze storts gemoeide schade bedraagt € 120.444,82. Indien de rechtbank uitgaat van enkel de eerste stort (moot 3) bedraagt de schade € 85.363,14.
2.3.
[eiseres] heeft haar schade nader toegelicht in een kostenopstelling. Ook heeft zij een aantal facturen en een offerte in het geding gebracht ter onderbouwing van haar stellingen over de schade. In de kostenopstelling zijn ook een aantal vaste kosten opgenomen. Volgens [eiseres] geldt dat die vaste kosten altijd gemaakt moeten worden, ongeacht het aantal moten dat concreet wordt hersteld. Voor één of voor meerdere moten zijn die kosten daarmee onveranderlijk. Het volledige bedrag aan vaste kosten is schade, ook indien slechts één moot in beschouwing wordt genomen. Een proportionele toerekening van die kosten kan daarmee niet aan de orde zijn, aldus [eiseres] .
2.4.
Bij akte heeft ABC daarop gereageerd. Zij heeft onder meer het volgende aangevoerd. ABC heeft een betondeskundige, de heer [naam], verzocht de herstelwerkzaamheden uiteen te zetten naar aanleiding van de eerste stort. Vervolgens heeft ABC deze herstelwerkzaamheden voorgelegd aan een aannemer die daarvoor een bedrag van € 15.400 exclusief btw heeft geoffreerd. Daarom dienen de kosten zoals die zijn ontstaan door de eerste storting, maximaal te worden vastgesteld op € 15.400.
2.5.
Vervolgens heeft ABC betwist dat de schade € 120.444,82, althans € 85.363,14 is. Het werk is opgedeeld in zes moten. Volgens ABC gaat [eiseres] er ten onrechte vanuit dat controle pas na minimaal veertien kon plaatsvinden. Via het boren van kernen was controle na drie dagen al mogelijk. Dat had [eiseres] dienen te doen. Het is dus niet zo dat 3/6 deel van de schade is toe te rekenen aan de eerste stort, zoals [eiseres] stelt, maar 1/6 deel. Bovendien is [eiseres] verantwoordelijk voor het stortschema en komen dus de gevolgen van haar planning om drie storts uit te voeren voordat zij controle heeft uitgevoerd voor haar eigen rekening.
2.6.
Verder heeft ABC betwist dat de door [eiseres] opgevoerde algemene kosten allemaal aan de eerste stort toegerekend moeten worden en heeft ABC vervolgens per schadepost verweer gevoerd.
2.7.
[eiseres] heeft op het voorgaande nog gereageerd. Zij heeft op haar beurt betwist dat controle door middel van het boren van kernen een regulier middel is om te controleren of het beton voldoet. Ook heeft zij het hersteladvies van [naam] verder inhoudelijk betwist, alsook de daarop gebaseerde offerte.
2.8.
De rechtbank overweegt als volgt. ABC voert terecht aan dat [eiseres] verantwoordelijk is voor het eigen stortschema. In haar schadeopstelling gaat [eiseres] ervanuit dat zij binnen twee weken na de eerste stort reeds een tweede en derde stort deed en dat zij daarom niet kon verifiëren of de eerste stort geslaagd was. [eiseres] was echter op grond van het bestek verplicht tot controle na de eerste stort. Zij is verantwoordelijk voor haar eigen planning. Dat zij daarin geen ruimte heeft ingebouwd voor de volgens het bestek vereiste en gezien de twijfels tijdens de stort te meer gewenste controle van het resultaat is haar eigen keuze, nu een noodzaak om binnen twee weken na de eerste stort een tweede en derde stort uit te voeren is gesteld noch gebleken. Als [eiseres] desalniettemin overgaat tot verdere storts zonder te weten of de eerste stort wel goed is gegaan, moet dat voor haar rekening blijven. Derhalve gaat de rechtbank overeenkomstig haar oordeel in het tussenvonnis (zie 4.18) uit van vergoeding van de schade voor slechts de eerste stort.
2.9.
De rechtbank ziet geen reden om uit te gaan van de door ABC in het geding gebrachte offerte in plaats van de door [eiseres] opgevoerde werkelijke kosten. Daarnaast heeft [eiseres] de uitgangspunten van die offerte betwist, zodat die niet als basis van de schadeberekening kan gelden.
2.10.
De rechtbank zal achtereenvolgens de schadeposten van [eiseres] langsgaan.
Onderzoekskosten
2.11.
Zoals ABC terecht heeft aangevoerd, dient voor de onderzoekskosten gekeken te worden naar artikel 6:96 lid 2 BW. Daarin is bepaald dat enkel de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking komen, alsmede de redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte.
2.12.
Allereerst heeft [eiseres] € 1.290 gevorderd als schade voor het opstellen van het schaderapport. Deze schadepost is niet toewijsbaar, omdat de gestelde schade niet is onderbouwd met een factuur. Onduidelijk is daarom ook wie deze kosten heeft gemaakt en voor welk doel. Niet is komen vast te staan dat [eiseres] deze schade daadwerkelijk heeft geleden. Dan heeft [eiseres] € 3.816,64 inclusief btw gevorderd als schade voor het plan van aanpak en de onderzoekskosten van SGS Intron. Omdat deze schade is onderbouwd met de factuur van SGS Intron van 23 juni 2016 zal deze worden toegewezen, maar wel exclusief btw, zodat € 3.154,25 zal worden toegewezen.
2.13.
De gevorderde € 1.575 voor diverse advieskosten en toelichtingen van SGS Intron zal worden afgewezen, omdat deze kosten horen bij de voorbereiding van deze procedure en de vergoeding hiervan wordt bestreken door de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde € 2.875, € 750 en € 4.800 voor de kosten van het boorwerk en de duikinspectie zullen worden toegewezen, voor zover het tot de eerste stort is beperkt, omdat aannemelijk is dat deze kosten zijn gemaakt. Derhalve zullen bedragen van € 958,33, € 250 en € 1.600 worden toegewezen.
Kosten hersteladvies
2.14.
[eiseres] heeft € 4.500 gevorderd als vaste kosten van “Van der Velde protection berekening anode”. Ter onderbouwing heeft [eiseres] de factuur van Vandervelde Protection BV van 29 september 2016 in het geding gebracht, waarop als omschrijving staat “Engineering KB damwand Amsterdam”. Nu niet in geschil is dat de damwand is gemaakt, zal dit bedrag worden toegewezen. ABC heeft weliswaar aangevoerd dat uit het herstelplan volgt dat het ontwerp van Vandervelde Protection BV niet goed was, dat MME het ontwerp volledig moest wijzigen en dat deze kosten daarom niet voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank wijst de kosten wel toe nu ze zijn gemaakt en in causaal verband staan met de tekortkoming van ABC. Dat het werk wellicht efficiënter had kunnen worden uitgevoerd behoeft niet voor rekening van [eiseres] te blijven nu gesteld noch gebleken is dat dit aan haar te wijten is.
Verder heeft [eiseres] een bedrag van € 770 gevorderd voor “Sophia tekenwerk”. Dit bedrag komt niet voor vergoeding in aanmerking, omdat ABC heeft betwist dat [eiseres] deze schade heeft geleden en [eiseres] deze gestelde schade op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
2.15.
Vervolgens heeft [eiseres] een bedrag van € 10.600 gevorderd voor “MME berekening Anode”. Zij heeft dit onderbouwd met de factuur van 2 maart 2017 van Materiaal Metingen Europe BV, waarop als omschrijving staat “Satotala Enginering costs”. ABC heeft aangevoerd dat het een lumpsum betreft en dat niet onderbouwd is waarom het geheel nodig was voor de eerste stort. De rechtbank volgt het verweer van ABC in zoverre dat zij één zesde deel van deze kosten, derhalve een bedrag van € 1.767 zal toewijzen.
2.16.
Ook de gevorderde schade van € 2.570 voor “advieskosten OG Arcadis” komt voor vergoeding in aanmerking. [eiseres] heeft voldoende onderbouwd dat zij dit bedrag aan schade heeft geleden. Zij heeft in dat verband aangevoerd dat met de gemeente is afgesproken dat deze kosten voor rekening van [eiseres] komen, door middel van verrekening met termijn 7. Dat ABC geen partij is bij de afspraken met de gemeente betekent niet dat die afspraken, voor zover die zijn gemaakt als gevolg van de schade door de eerste stort, niet voor rekening van ABC komen.
2.17.
Tot slot heeft [eiseres] als kosten voor het hersteladvies een bedrag van € 750 gevorderd voor het “opstellen totaalplan”. Dit bedrag zal worden afgewezen, omdat het op geen enkele wijze is onderbouwd.
Herstelkosten
2.18.
Daarmee is de rechtbank toegekomen aan de gevorderde herstelkosten.
2.19.
[eiseres] heeft een bedrag gevorderd van primair € 19.554,50 voor het “duikwerk montage anode”. Niet betwist is dat het duikwerk is gedaan. [eiseres] heeft ook een offerte van € 39.109 in het geding gebracht van Pro Diving Company. De rechtbank zal de kosten voor het duikwerk dan ook toewijzen, maar enkel voor zover het de eerste stort betreft. Het gaat om een bedrag van € 6.518,67.
2.20.
De gevorderde kosten voor het “duikwerk verbindingslassen en strip” à € 8.147,50 en voor de “mobiele kraan/hijswerk” à € 2.600 zullen niet worden toegewezen, omdat in het geheel niet is onderbouwd met enige factuur, betalingsbewijs of nadere omschrijving, dat deze kosten zijn gemaakt door [eiseres] . Ook is in het kader van de herstelkosten schadevergoeding gevorderd voor “levering anode” à € 8.895,20 en “inspectie meten” à € 3.400. Ook deze gestelde herstelkosten zullen niet worden toegewezen, omdat deze kosten niet zijn onderbouwd door [eiseres] .
Kosten uitvoering
2.21.
[eiseres] heeft schade gevorderd in de vorm van kosten die zijn gemaakt voor de uitvoering. Volgens [eiseres] zijn dat allemaal vaste kosten. Het gaat om € 4.000 voor “externe advies kosten”, € 6.500 voor “meerjarige inspectie” en € 12.000 voor “afkoop jaarlijkse inspectie”. De rechtbank overweegt als volgt. Deze vaste kosten vloeien voort uit afspraken die [eiseres] met de gemeente heeft gemaakt. Het causaal verband ontbreekt dan ook met de eerste stort. Indien [eiseres] na de eerste stort had gecontroleerd of het betonmengsel functioneerde in de gegeven omstandigheden en daarmee ervoor had gezorgd dat voorkomen werd dat bij opvolgende stortingen het betonmengsel weer zou gaan ontmengen, dan had het verloop van de discussies tussen [eiseres] en de gemeente anders kunnen zijn en het staat dan ook niet vast dat deze schadeposten in causaal verband staan met de tekortkoming van ABC. Daarom zullen deze kosten worden afgewezen. Dit nog daargelaten dat deze kosten niet zijn onderbouwd.
Bouwplaatskosten
2.22.
Verder heeft [eiseres] kosten voor de bouwplaats gevorderd. Het gaat om € 1.200 voor “bouwplaatskosten (keet/stroom)”, € 1.826 voor “uitvoerder/wvb”, € 3.800 voor “projectleider” en € 2.600 voor “bedrijfsleider”. Deze kosten zijn weliswaar niet onderbouwd met facturen, zoals ABC heeft aangevoerd, maar aannemelijk is dat deze kosten zijn gemaakt, zodat de rechtbank de kosten toewijst voor zover het de eerste stort betreft. Dat is dus 1/6 deel van deze kosten: € 1.571.
Algemene kosten
2.23.
Tenslotte oordeelt de rechtbank als volgt ten aanzien van de laatste schadepost, de algemene kosten. De algemene kosten zijn geen schade als gevolg van de eerste stort, in causaal verband met het tekortschieten door ABC. Algemene kosten worden namelijk altijd gemaakt en zouden zonder het tekortschieten door ABC ook zijn gemaakt. Het causaal verband tussen de gestelde schade en het tekortschieten door ABC ontbreekt aldus.
Conclusie
2.24.
Al met al zal de vordering tot schadevergoeding van [eiseres] worden toegewezen voor een bedrag van € 22.889,25 (= € 3.154,25 + € 958,33 + € 250 + € 1.600 + € 4.500 + € 1.767 + € 2.570 + € 6.518,67 + € 1.571). De daarover gevorderde wettelijke handelsrente zal als onweersproken worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.25.
[eiseres] heeft tevens aanspraak gemaakt op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden en dat [eiseres] voldoende heeft onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De buitengerechtelijke incassokosten zullen worden toegewezen, maar wel op basis van het toegewezen bedrag. Dat is een lager bedrag dan door [eiseres] is gevorderd, te weten € 1.003,89.
Proceskosten
2.26.
Nu partijen over en weer deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt ABC om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 22.889,25 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW daarover vanaf 12 februari 2019 tot aan de voldoening,
3.2.
veroordeelt ABC om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.003,89 aan buitengerechtelijke incassokosten,
3.3.
compenseert de proceskosten aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt,
3.4.
verklaart de betalingsveroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2020.