In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Aachen in Duitsland. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Duitsland in 1961, die in Nederland woont. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat zij de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen over de overlevering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn. De opgeëiste persoon is beschuldigd van strafbare feiten die ook naar Nederlands recht strafbaar zijn, waaronder diefstal en geweld tegen personen. De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die door de Duitse autoriteiten is gegeven, dat de opgeëiste persoon in Nederland haar straf zal ondergaan indien zij in Duitsland wordt veroordeeld.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd vanwege de zorg voor haar autistische zoon. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overlevering een toegestane beperking is van het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven, en dat de belangen van de rechtshandhaving zwaarder wegen dan de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, omdat aan alle wettelijke vereisten is voldaan en er geen beletselen zijn voor de uitvoering van het EAB.