ECLI:NL:RBAMS:2020:5060

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
13/752198-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met waarborg voor terugkeer naar Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Aachen in Duitsland. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Duitsland in 1961, die in Nederland woont. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat zij de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen over de overlevering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn. De opgeëiste persoon is beschuldigd van strafbare feiten die ook naar Nederlands recht strafbaar zijn, waaronder diefstal en geweld tegen personen. De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die door de Duitse autoriteiten is gegeven, dat de opgeëiste persoon in Nederland haar straf zal ondergaan indien zij in Duitsland wordt veroordeeld.

De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd vanwege de zorg voor haar autistische zoon. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overlevering een toegestane beperking is van het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven, en dat de belangen van de rechtshandhaving zwaarder wegen dan de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, omdat aan alle wettelijke vereisten is voldaan en er geen beletselen zijn voor de uitvoering van het EAB.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752198-19
RK nummer: 20/150
Datum uitspraak: 13 oktober 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 januari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 november 2019 door het
Amtsgericht Aachen(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Duitsland) op [geboortedag] 1961,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 september 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door haar raadsman, mr. Th. Boumans, advocaat te Heerlen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een Bevel tot voorlopige hechtenis van 9 oktober 2019, uitgevaardigd door het
Amtsgericht Düren, met kenmerk: 18 Gs 177/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek terzake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heter daad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Haar overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo zij terzake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, zij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Der Leitende Oberstaatsanwalt in Aachenheeft op 16 december 2019 de volgende garantie gegeven:
Er wordt verzekerd, dat de vervolgde persoon voor het geval van een rechtsgeldige veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland op basis van de geldige versie van de Kaderbeslissing 2008/909/JL van de raad van 27.11.2008 over de toepassing van het principe van de wederzijdse erkenning van oordelen in strafzaken, waardoor een de vrijheid ontnemende straf of maatregel wordt opgelegd, voor het doeleinde van de executie in de Europese Unie (ambtelijk blad L 327 van 05.12.2008, pagina 27) voor de verdere strafexecutie naar Nederland wordt overgebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. Aan deze voorwaarde is voldaan.
6.
Artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: family-life
De raadsman heeft verzocht het overleveringsverzoek te toetsen aan het recht op family-life (de rechtbank begrijpt: artikel 7 van het Handvest). De opgeëiste persoon heeft de zorg voor één van haar kinderen. Deze meerderjarige zoon kan zich vanwege zijn autistische stoornis alleen met behulp van de opgeëiste persoon staande houden in de maatschappij. Er is sprake van een zorgovereenkomst en van een persoonsgebonden budget. Het is daarom van groot belang dat de opgeëiste persoon niet vast komt te zitten, aldus de raadsman. De raadsman meent dat de overlevering moet worden geweigerd wegens deze persoonlijke omstandigheden.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat overlevering, gelet op artikel 52 lid 1 Handvest, een toegestane beperking is van de uitoefening van het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven. Gelet op de tijdelijke aard van de beperking, is de verhouding tussen de belangen die overlevering beoogt te dienen en de beperking in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven van de opgeëiste persoon, voorts niet onevenredig. Ook als de door de opgeëiste persoon gestelde specifieke persoonlijke belangen van haar en haar zoon daarbij in aanmerking worden genomen, blijkt niet van een zodanige inbreuk op het privé- en familie- en gezinsleven dat de overlevering niet gerechtvaardigd is wegens de onevenredigheid van de beperking. De beperking in de uitoefening van het recht op “family-life” levert daarom geen beletsel op voor overlevering.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 312 en 350 Wetboek van Strafrecht, 7 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Aachen, Duitsland.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 oktober 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.