ECLI:NL:RBAMS:2020:504

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
29 januari 2020
Zaaknummer
13/752117-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële weigering van de overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de verzetgarantie

Op 23 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in 1969 in Polen, is niet verschenen tijdens de zittingen, maar zijn raadsvrouw was aanwezig. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering in verschillende zittingen behandeld, waarbij de officieren van justitie en de raadsvrouw betrokken waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzetgarantie die door de Poolse autoriteiten is verstrekt, niet onvoorwaardelijk is. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de overlevering voor bepaalde feiten kan worden toegestaan, terwijl voor andere feiten de overlevering moet worden geweigerd. De rechtbank heeft de relevante wetsbepalingen, zoals artikel 12 van de Overleveringswet, in overweging genomen en vastgesteld dat de eisen voor de overlevering voor de feiten die ten grondslag liggen aan het vonnis met referentienummer II K 116/12 zijn voldaan. De rechtbank heeft de overlevering voor deze feiten toegestaan, maar geweigerd voor de feiten die verband houden met het vonnis met referentienummer II K 241/16.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de jongste en oudste rechter buiten staat waren om te tekenen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752117-18
RK nummer: 19/1818
Datum uitspraak: 23 januari 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 maart 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 september 2018 door
the Circuit Court in Płock(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1969,
verblijvende op het adres: [adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is aan de orde geweest op de openbare zitting van 19 juli 2019, in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is niet verschenen. Zijn raadsvrouw, mr. M.A.C. de Vilder-Van Overmeire is verschenen maar is niet bepaaldelijk gevolmachtigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de oproeping nietig is en heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst en de hernieuwde oproeping van de opgeëiste persoon bevolen.
De vordering is vervolgens behandeld op de openbare zitting van 10 oktober 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.A.C. de Vilder-Van Overmeire, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft op 24 oktober 2019 bij tussenuitspraak het onderzoek heropend en geschorst teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere informatie op te vragen met betrekking tot de onvoorwaardelijkheid van de door de Poolse autoriteit verstrekte verzetgarantie.
De rechtbank heeft het onderzoek hervat op 21 november 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is niet verschenen en zijn raadsvrouw is niet bepaaldelijk gevolmachtigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet is opgeroepen en heeft het onderzoek op 21 november 2019 geschorst tot de zitting van 9 januari 2020, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de opgeëiste persoon alsnog op te roepen.
De rechtbank heeft het onderzoek hervat op 9 januari 2020. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is niet ter zitting verschenen, zijn raadsvrouw is niet bepaaldelijk gevolmachtigd.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
  • een vonnis gewezen op 4 oktober 2012 door
  • een vonnis gewezen op 8 december 2016 door
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van voornoemde vrijheidsstraffen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12

De rechtbank stelt vast dat het EAB met betrekking tot het vonnis met referentienummer II K 241/16 strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak op 24 oktober 2019 zijn door het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) nadere vragen gesteld omtrent de bepaling waarop de verzetgarantie in de zaak met referentienummer II K 241/16 is gebaseerd en de tekst van die bepaling. In antwoord daarop heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit bij brief van 16 december 2019 bericht dat de bewoording van
article 540b paragraph 1 of the Code of Criminal Procedureluidt
:
“Court proceedings terminated by a final sentence may be resumed at the request of the accused, submitted within the limitation of a month from the day on which he became aware of the decision made against him, if the case was heard in the absence of the accused who was not notified about the date or hearing or served on it in a different way than in person, if he shows that he was unaware of the date and the possibility of issuing the decision in his absence.”
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring niet aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW, nu deze geen onvoorwaardelijke verzetgarantie inhoudt. De in dit artikel bedoelde weigeringsgrond is dan ook van toepassing met betrekking tot dit vonnis.

5.Strafbaarheid

5.1.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de
feiten 1 en 4die ten grondslag liggen aan het vonnis met
referentienummer II K 116/12, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit deze strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1 en 23, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen.
Volgens de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5.2.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft
de feiten 2 en 3die ten grondslag liggen aan het vonnis met
referentienummer II K 116/12niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

6.Slotsom

Nu ten aanzien van de feiten die ten grondslag liggen aan het vonnis met referentienummer II K 116/12 waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Voor het overige moet zij worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 225 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan
the Circuit Court in Płock(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, die is opgelegd wegens de feiten die ten grondslag liggen aan het vonnis met referentienummer II K 116/12.
WEIGERTde overlevering van [opgeëiste persoon] voor zover het EAB betrekking heeft op de vrijheidsstraf die is opgelegd wegens het feit dat ten grondslag ligt aan het vonnis met referentienummer II K 241/16.
Aldus gedaan door
mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 januari 2020.
De jongste en de oudste rechter zijn buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.