ECLI:NL:RBAMS:2020:5032

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
C/13/687595 HA RK 2020/217
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens geen schending van hoor- en wederhoor

Op 30 juli 2020 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoekster, ingediend op 23 juli 2020. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I.M.B. Kramer, verzocht om wraking van mr. M. van Walraven, de voorzieningenrechter in de lopende procedure tussen verzoekster en haar (ex-) echtgenoot. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op drie gronden, waaronder de schending van het beginsel van hoor- en wederhoor, omdat verzoekster onvoldoende tijd had gekregen om te reageren op de vermeerdering van eis door de wederpartij. De rechter had tijdens de zitting op 23 juli 2020 aangegeven dat beide partijen nog vijf minuten kregen om te reageren, wat verzoekster als onvoldoende beschouwde.

De rechter heeft in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat de tijdsduur van de behandeling en de gegeven spreektijd in overeenstemming waren met de procedurele regels. De Wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter zich bewust was van het bezwaar van verzoekster en dat de beslissing over de eiswijziging in het vonnis zou worden genomen. De Wrakingskamer oordeelde dat het feit dat de rechter partijen aan de vastgestelde zittingstijd hield, geen grond voor wraking opleverde. De overige gronden van het wrakingsverzoek werden eveneens afgewezen.

Uiteindelijk heeft de Wrakingskamer het wrakingsverzoek afgewezen, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter mr. A.W.J. Ros en de leden mrs. W.M. de Vries en E.M. Devis, in aanwezigheid van griffier mr. J.B.P. Terwindt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 23 juli 2020 schriftelijk gedane verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. I.M.B. Kramer te Amsterdam,
hierna: verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. M. van Walraven,
voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam,
hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De Wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
 het op schrift gestelde wrakingsverzoek van 23 juli 2020;
 de op schrift gestelde reactie van de rechter van 28 juli 2020 ;
 het proces-verbaal van de zitting van 23 juli 2020;
 een e-mail van de raadsvrouw van verzoeker, waarin zij om aanvulling van het proces-verbaal verzoekt, omdat zij zich ook zou hebben beroepen op artikel 6 EVRM, hetgeen niet blijkt uit voornoemd proces-verbaal.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.
1.3.
Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 30 juli 2020. Ter zitting waren aanwezig: verzoekster, bijgestaan door een tolk Frans, de raadsvrouw van verzoekster met een kantoorgenoot, en de rechter met haar griffier mr. J. Dekker.
De voorzitter heeft medegedeeld over welke stukken de Wrakingskamer beschikt. Vervolgens heeft de raadsvrouw het verzoek nader toegelicht aan de hand van haar pleitnota. Vervolgens heeft de rechter haar zienswijze gegeven. Na nog een ronde hoor- en wederhoor is verzoekster in de gelegenheid gesteld het laatst te spreken. Vervolgens is de behandeling ter zitting gesloten.
Na beraad in raadkamer heeft de Wrakingskamer direct uitspraak gedaan.

2.De feiten

2.1.
Verzoekster is verwikkeld in procedures met haar (ex-) echtgenoot [naam] . Een van de geschilpunten betreft de verkoop van een appartement in Parijs. [naam] meent dat verzoekster dwangsommen heeft verbeurd door niet aan verkoop mee te werken. Verzoekster heeft hiertegen een executiegeschil aangespannen. Dit diende op 23 juli 2020 voor de rechter als voorzieningenrechter.
2.2
Voorafgaand aan die zitting heeft [naam] schriftelijk verweer gevoerd en een tegeneis ingesteld. Tijdens de zitting, waarvoor een uur was uitgetrokken - er was niet om extra spreektijd gevraagd - heeft de raadsvrouw van verzoekster als eerste het woord gevoerd, gedurende ruim 30 minuten. Vervolgens heeft de raadsvrouw van [naam] ongeveer even lang het woord gevoerd, waarbij zij de tegeneis heeft vermeerderd. Aan haar pleitnota was een brief gehecht van de raadsvrouw van verzoekster.
2.3
Na de pleidooien en het stellen van haar vragen heeft de rechter meegedeeld dat beide partijen nog vijf minuten spreektijd kregen. De raadsvrouw van verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat zij in vijf minuten niet kon reageren op de vermeerdering van de tegeneis; zij wilde twee weken aanhouding om daarop nog schriftelijk kunnen reageren. Ook wilde zij de bij de pleitnota van [naam] gevoegde brief buiten het geding werd gehouden. De rechter heeft beide verzoeken niet direct ingewilligd. Zij heeft meegedeeld op 5 augustus 2020 vonnis te zullen wijzen.
2.4.
Na afloop van de zitting is dezelfde dag, op 23 juli 2020, het wrakingsverzoek ingediend.

3.Het verzoek

3.1.
Het wrakingsverzoek steunt op drie gronden.
Ten eerste is geen, dan wel onvoldoende, hoor- en wederhoor toegepast, door verzoekster niet de tijd te geven op de vermeerdering van eis te reageren. Dit levert een schending op van een fundamenteel rechtsbeginsel dat is neergelegd in artikel 6 EVRM.
Ten tweede had de aan de pleitnota van de wederpartij aangehechte brief direct buiten het geding moeten worden gehouden, omdat de raadsvrouw van de wederpartij daarmee in strijd met de gedragsregels heeft gehandeld.
Ten derde heeft de rechter aan het eind van de zitting opgemerkt: “
Ik stel vast dat gelet op de houding van uw cliënte, en het feit dat zij de procedure in Frankrijk niet wenst in te trekken, uw cliënte zich niet gehouden of gebonden voelt aan de uitspraken van de Nederlandse rechter(s) en zal dit in de uitspraak meenemen”.Deze opmerking is niet alleen onjuist, maar ook prematuur. Verzoekster is namelijk wel degelijk voornemens het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 21 juli 2020 exact na te leven.
3.2.
Op grond van bovenstaande gronden heeft de rechter (minst genomen) de schijn van partijdigheid gewekt, waardoor het wrakingsverzoek moet worden toegewezen.

4.De reactie van de rechter

4.1.
De rechter heeft zich in haar schriftelijke reactie van 28 juli 2020 uitgelaten over het wrakingsverzoek. Over de wrakingsgronden heeft zij het volgende opgemerkt. Omdat de duur van de behandeling (1 uur) na het voorlezen van pleitnota’s reeds was verstreken, werd beide partijen vijf minuten gegeven om op elkaars standpunt te reageren. Hierbij heeft de rechter opgemerkt dat zij nota had genomen van het bezwaar tegen de vermeerdering van eis in reconventie en dat zij zich ervan bewust was dat verzoekster niet op alle stellingen van de wederpartij had kunnen reageren. De beslissing over de (toelaatbaarheid van de) eiswijziging zou in het vonnis worden gegeven. Ook op het verzoek om de brief buiten beschouwing te laten zou in het vonnis worden gereageerd. Ten slotte kan de rechter zich niet herinneren dat zij het geciteerde heeft gezegd. Zij heeft dit nagevraagd bij haar griffier, die zich dit ook niet kan herinneren. Overigens duidt de inhoud ervan niet op partijdigheid.
4.2.
Het wrakingsverzoek moet dan ook worden afgewezen.

5.De beoordeling

5.1.
De Wrakingskamer stelt voorop dat het feit dat de rechter partijen houdt aan de vastgestelde zittingstijd geen grond voor wraking oplevert. Op grond van hetgeen de rechter op de zitting van 23 juli 2020 heeft gezegd – namelijk dat zij nota had genomen van het bezwaar tegen de vermeerdering van eis en zich realiseerde dat verzoekster niet op alle stellingen van haar wederpartij had kunnen reageren – moet, in ieder geval voor een advocaat, duidelijk zijn geweest dat de vermeerdering van eis niet zonder meer zou worden toegelaten en dat, als dat wel zou gebeuren, daarop nader zou mogen worden gereageerd. Daarmee is het beginsel van hoor- en wederhoor geen geweld aangedaan en daaruit kan dan ook geen (schijn van) partijdigheid worden afgeleid. De overige aangevoerde gronden kunnen naar het oordeel van de Wrakingskamer evenmin tot een geslaagde wraking leiden. Het wrakingsverzoek zal dan ook worden afgewezen.

4.BESLISSING

De Wrakingskamer:
- wijst het wrakingsverzoek af.
Aldus gegeven door
mr. A.W.J. Ros, voorzitter,
mrs. W.M. de Vries en E.M. Devis, leden,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.P. Terwindt, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juli 2020.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.