Op 30 juli 2020 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoekster, ingediend op 23 juli 2020. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I.M.B. Kramer, verzocht om wraking van mr. M. van Walraven, de voorzieningenrechter in de lopende procedure tussen verzoekster en haar (ex-) echtgenoot. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op drie gronden, waaronder de schending van het beginsel van hoor- en wederhoor, omdat verzoekster onvoldoende tijd had gekregen om te reageren op de vermeerdering van eis door de wederpartij. De rechter had tijdens de zitting op 23 juli 2020 aangegeven dat beide partijen nog vijf minuten kregen om te reageren, wat verzoekster als onvoldoende beschouwde.
De rechter heeft in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat de tijdsduur van de behandeling en de gegeven spreektijd in overeenstemming waren met de procedurele regels. De Wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter zich bewust was van het bezwaar van verzoekster en dat de beslissing over de eiswijziging in het vonnis zou worden genomen. De Wrakingskamer oordeelde dat het feit dat de rechter partijen aan de vastgestelde zittingstijd hield, geen grond voor wraking opleverde. De overige gronden van het wrakingsverzoek werden eveneens afgewezen.
Uiteindelijk heeft de Wrakingskamer het wrakingsverzoek afgewezen, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter mr. A.W.J. Ros en de leden mrs. W.M. de Vries en E.M. Devis, in aanwezigheid van griffier mr. J.B.P. Terwindt.