ECLI:NL:RBAMS:2020:5017

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
16 oktober 2020
Zaaknummer
13/155267-20 (A); 13/091404-20 (B); 13/099297-20 (C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake vernielingen, diefstal en mishandelingen met verminderde toerekenbaarheid

Dit vonnis betreft een strafzaak tegen een verdachte die op 12 juni 2020 in Amsterdam meerdere vernielingen, mishandelingen en een diefstal heeft gepleegd. De rechtbank heeft op 23 september 2020 uitspraak gedaan na een terechtzitting op 9 september 2020, waarbij de verdachte niet aanwezig was. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13/155267-20 (A), 13/091404-20 (B) en 13/099297-20 (C) zijn ingediend, gevoegd behandeld. De officier van justitie, mr. J.S. De Weijer, heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 41 dagen, rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan paranoïde schizofrenie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waaronder de vernieling van goederen van verschillende benadeelde partijen, mishandeling van twee personen en diefstal van een AED. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 41 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de schadevergoeding moet worden vergoed, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4], en de Politie Eenheid Amsterdam, in hun geheel of gedeeltelijk toegewezen, afhankelijk van de onderbouwing van de schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/155267-20 (A); 13/091404-20 (B); 13/099297-20 (C)
Datum uitspraak: 23 september 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1963,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 september 2020. Verdachte was hierbij niet aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna zaken A, B en zaak C genoemd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. J.S. De Weijer, en van wat de gemachtigde raadsman, mr. M.G. Van Wijk, naar voren heeft gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de benadeelde partij, [benadeelde partij 1] , en de heer [naam 1] , namens de benadeelde partij, [benadeelde partij 2] , naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
zaak A:
1.vernieling van goederen van [benadeelde partij 1] , [naam 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 2] en het onbruikbaar maken van de voorgeleidingsruimte van het Cellencomplex [locatie] op 12 juni 2020;
2.mishandeling van [naam 3] door hem in het gezicht te slaan op 12 juni 2020;
3.mishandeling van [naam 4] door hem in het gezicht te slaan op 12 juni 2020;
zaak B:
diefstal van een AED op 3 april 2020;
zaak C:
vernieling van een raam in een toegangsdeur van [benadeelde partij 4] op 10 april 2020.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de tenlastegelegde feiten op grond van het procesdossier kunnen worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van het ten laste gelegde.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat op basis van het procesdossier de feiten in zaak A, B en C bewezen kunnen worden. Verdachte heeft de in zaak A ten laste gelegde feiten bij de raadkamer gevangenhouding op 22 juni 2020 ook bekend.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
zaak A:
1.op 12 juni 2020 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk
- zijspiegels en
- ruitenwissers en
- de lak en
- de motorkap
van een personenauto die aan [benadeelde partij 1] toebehoorde
en
- lamellen van de rolluiken en
- ramen van een tuinhuis,
die aan [naam 2] toebehoorde
en
de motorkap van een personenauto die aan [benadeelde partij 3] toebehoorde,
en
- ruitenwissers en
- het rubber onderaan de voorruit
van een personenauto, die aan [benadeelde partij 2] toebehoorde
en
de voorgeleidingsruimte die aan Cellencompex [locatie] toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.op 12 juni 2020 te Amsterdam, [naam 3] heeft mishandeld door die [naam 3] in het gezicht te slaan;
3.op 12 juni 2020 te Amsterdam, [naam 4] heeft mishandeld door die [naam 4] in het gezicht te slaan;
zaak B:
op 3 april 2020 te Amsterdam een AED (Automatische Externe Defibrilator) die toebehoorde aan [bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
zaak C:
op 10 april 2020 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een raam van een toegangsdeur, die aan [benadeelde partij 4] toebehoorde, heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

Dit vonnis betreft een zogenaamd verkort vonnis. De rechtbank zal de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd uitwerken als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 41 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie houdt in zijn eis rekening met een verminderde toerekeningsvatbaarheid.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en een straf op te leggen gelijk aan de periode die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere vernielingen en een diefstal. Dit soort feiten zijn niet alleen hinderlijk, maar veroorzaken ook schade voor de gedupeerden. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan mishandeling van willekeurige personen die hij op straat tegenkwam. Hij heeft vooral met zijn handelen op 12 juni 2020, meerdere aangevers niet alleen grote angst aangejaagd, maar ook letsel en pijn toegebracht en inbreuk gemaakt op hun persoonlijke integriteit. De feiten hebben niet alleen op aangevers een grote impact gehad, maar ook op hun omgeving. De rechtbank neemt het verdachte in het bijzonder kwalijk dat de feiten hebben plaatsgevonden in het openbaar en meerdere kinderen getuige zijn geweest van de mishandeling door verdachte van [naam 4] .
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de feiten verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend. Uit het procesdossier komt naar voren dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten psychisch niet in orde is geweest. Verdachte heeft dit zelf ook op de raadkamerzitting van 22 juni 2020 verklaard. Verdachte heeft aangegeven te lijden aan paranoïde schizofrenie. Het gaat goed nu hij medicatie krijgt en hij zal deze medicatie ook blijven gebruiken. Verdachte is nadat zijn voorlopige hechtenis is opgeheven, teruggekeerd naar [land van herkomst] .
Uit het strafblad van verdachte van 11 augustus 2020 blijkt dat hij in Nederland niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft ook gekeken naar wat er in vergelijkbare zaken voor straffen zijn opgelegd. Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet langer vast moet zitten dan de tijd die hij al in voorarrest heeft vastgezeten. Verdachte heeft in de drie zaken in totaal 46 dagen in voorarrest gezeten. De rechtbank volgt daarom de officier van justitie in zijn eis en legt een gevangenisstraf op van 41 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

9.Vorderingen van de benadeelde partijen

9.1.
Vordering van [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij, [benadeelde partij 1] , vordert € 1.933,40 aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. De auto is eigendom van zijn broer. In het dossier ontbreekt een volmacht, waarin staat dat [benadeelde partij 1] is gemachtigd om namens zijn broer de vordering in te dienen.
Als de rechtbank daar niet in meegaat, moet de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van de kosten die zien op het schoonpoetsen, de printkosten en de telefoonkosten omdat deze kosten niet in relatie staan tot het ten laste gelegde, aldus de raadsman.
De rechtbank oordeelt als volgt. [benadeelde partij 1] heeft op de terechtzitting toegelicht dat hij de feitelijke gebruiker is van de auto en dat hij ook heeft zorggedragen voor de reparatie van de schade. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [benadeelde partij 1] de schade heeft geleden. Dat de auto niet op naam van [benadeelde partij 1] (maar op naam van zijn broer) staat, doet daar dan niet aan af. [benadeelde partij 1] is daarom ontvankelijk in zijn vordering. De rechtbank gaat er verder van uit dat alle opgevoerde schadeposten het rechtstreekse gevolg zijn van het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde. De rechtbank vindt met de ter zitting gegeven toelichting voldoende onderbouwd dat [benadeelde partij 1] kosten heeft gemaakt voor het schoonpoetsen, printen en telefoongebruik en dat die kosten zijn gemaakt in verband met de reparatie van de schade die door verdachte is toegebracht. De vordering is voor de andere materiële posten niet betwist.
De rechtbank wijst de vordering daarom in zijn geheel toe, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2020, het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen als extra waarborg voor betaling.
9.2.
Vordering van [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij, [benadeelde partij 3] , vordert € 340,- aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het staat vast dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2020, het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen als extra waarborg voor betaling.
9.3.
Vordering van [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij, [benadeelde partij 2] , vordert € 2.527,25 aan materiële schadevergoeding en
€ 301,25 aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft bepleit dat ten aanzien van het materiële deel slechts twee keer de gemaakte reiskosten kunnen worden toegewezen en niet de gevorderde vier keer. Er is niet onderbouwd waarom deze kosten vier keer zijn gemaakt. Daarnaast moet de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde vergoeding van immateriële schade niet ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het staat vast dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank is gelet op de mondelinge toelichting van de heer [naam 1] namens de benadeelde partij van oordeel dat het aannemelijk is dat de benadeelde partij vier keer de reiskosten heeft moeten maken omdat zij twee keer de garage heeft moeten bezoeken (en dus in totaal twee keer op en neer is gereden). De overige materiële schadeposten zijn niet betwist. De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank dan ook niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2020, het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard in de vordering ten aanzien van de immateriële schadevergoeding. De benadeelde partij heeft aangegeven angst te hebben ervaren en sinds het incident snel te schrikken en last te hebben van hartkloppingen en slaapproblemen. Voor het aannemen van psychisch leed moet aannemelijk worden gemaakt dat er sprake is van geestelijk letsel. Enkel psychisch onbehagen is geen geestelijk letsel als bedoeld in de wet. Geestelijk letsel kan in een rapportage worden vastgesteld door een deskundige. Door de benadeelde partij zijn geen stukken van een deskundige bijgevoegd ter onderbouwing van het door haar gestelde letsel. De vordering is daarom onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij kan zich eventueel wenden tot de burgerlijk rechter om deze schade te verhalen.
De rechtbank wijst de vordering daarom gedeeltelijk toe, voor een bedrag van € 2.527,25 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2020, het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen als extra waarborg voor betaling.
9.4.
Vordering van [naam 5] namens Politie Eenheid Amsterdam
[naam 5] , vordert namens de benadeelde partij Politie Eenheid Amsterdam € 58,08 aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het staat vast dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2020, het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal, in afwijking van de vordering van de officier van justitie, geen schadevergoedingsmaatregel opleggen. De gedachte achter de schadevergoedingsmaatregel is het slachtoffer het al dan niet bewerkelijke innen van het aan hem verschuldigde bedrag door de Staat uit handen te laten nemen. Politie Eenheid Amsterdam is een grote professionele organisatie, die in staat wordt geacht het bedrag zelfstandig bij verdachte te innen. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr niet opportuun is.
9.5.
Vordering van [naam 6] namens [bedrijf]
De benadeelde partij, [naam 6] , vordert namens [bedrijf] € 578,80 aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het staat vast dat aan de benadeelde partij door het in zaak B bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 april 2020, het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal, in afwijking van de vordering van de officier van justitie, geen schadevergoedingsmaatregel opleggen. De gedachte achter de schadevergoedingsmaatregel is het slachtoffer het al dan niet bewerkelijke innen van het aan hem verschuldigde bedrag door de Staat uit handen te laten nemen. [bedrijf] is een groot bedrijf, dat in staat wordt geacht het bedrag zelfstandig bij verdachte te innen. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr niet opportuun is.
9.6.
Vordering van [benadeelde partij 4]
De benadeelde partij, [benadeelde partij 4] , vordert € 541,29,- aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank oordeelt het volgende. Het staat vast dat aan de benadeelde partij door het in zaak C bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 april 2020, het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen als extra waarborg voor betaling.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 300, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11. Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
meerdaadse samenloop van
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen, meermalen gepleegd
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen, meermalen gepleegd
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort onbruikbaar maken;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 en 3 ten laste gelegde:
mishandeling, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
diefstal;
ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeeltverdachte tot een
gevangenisstraf van 41 (eenenveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1] :
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]tot een bedrag van
€ 1.933,40 (negentienhonderddrieëndertig euro en veertig cent)aan vergoeding, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 juni 2020, het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten die al door de benadeelde partij zijn gemaakt en voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen worden gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] , aan de Staat
€ 1.933,40 (negentienhonderddrieëndertig euro en veertig cent),te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 juni 2020, het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald, te betalen. Wanneer er niet kan worden betaald, kan gijzeling worden toegepast voor 19 dagen. Toepassing van die gijzeling maakt niet dat de betalingsverplichting komt te vervallen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 3] :
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]tot een bedrag van
€ 340,- (driehonderdveertig euro)aan vergoeding, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 juni 2020, het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten die al door de benadeelde partij zijn gemaakt en voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen worden gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 3] , aan de Staat
€ 340,- (driehonderdveertig euro),te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 juni 2020, het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald, te betalen. Wanneer er niet kan worden betaald, kan gijzeling worden toegepast voor 6 dagen. Toepassing van die gijzeling maakt niet dat de betalingsverplichting komt te vervallen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 2] :
Wijst gedeeltelijk toe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]tot een bedrag van
€ 2.527,25 (tweeduizendvijfhonderdzevenentwintig euro en vijfentwintig cent)aan vergoeding, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 juni 2020, het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten die al door de benadeelde partij zijn gemaakt en voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen worden gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige
niet-ontvankelijkin haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] , aan de Staat
€ 2.527,25 (tweeduizendvijfhonderdzevenentwintig euro en vijfentwintig cent),te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 juni 2020, het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald, te betalen. Wanneer er niet kan worden betaald, kan gijzeling worden toegepast voor 35 dagen. Toepassing van die gijzeling maakt niet dat de betalingsverplichting komt te vervallen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering benadeelde partij Politie Eenheid Amsterdam:
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij Politie Eenheid Amsterdamtot een bedrag van
€ 58,08 (achtenvijftig euro en acht cent)aan vergoeding, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 juni 2020, het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan Politie Eenheid Amsterdam voornoemd.
Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten die al door de benadeelde partij zijn gemaakt en voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen worden gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Vordering benadeelde partij [bedrijf] :
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [bedrijf]tot een bedrag van
€ 578,80 (vijfhonderdachtenzeventig euro en tachtig cent)aan vergoeding, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 april 2020, het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [bedrijf] voornoemd.
Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten die al door de benadeelde partij zijn gemaakt en voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen worden gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 4] :
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]tot een bedrag van
€ 541,29 (vijfhonderdeenenveertig euro en negenentwintig cent)aan vergoeding, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 april 2020, het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten die al door de benadeelde partij zijn gemaakt en voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen worden gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 4] , aan de Staat
€ 541,29 (vijfhonderdeenenveertig euro en negenentwintig cent),te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 april 2020, het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald, te betalen. Wanneer er niet kan worden betaald, kan gijzeling worden toegepast voor 10 dagen. Toepassing van die gijzeling maakt niet dat de betalingsverplichting komt te vervallen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. M. Smit en M.M. Breugem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Mud, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 september 2020.
[(...)]