ECLI:NL:RBAMS:2020:4991

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
AWB 20-4649
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake herziening en terugvordering bijstandsuitkering met toepassing van de kostendelersnorm

Op 12 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van een Oekraïense verzoeker die bezwaar had gemaakt tegen de herziening en terugvordering van zijn bijstandsuitkering. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had op 23 juli 2020 besloten om de kostendelersnorm toe te passen op de bijstandsuitkering van verzoeker, omdat hij samenwoonde met een kostendeler. Verzoeker betwistte deze beslissing en vroeg om een voorlopige voorziening om zijn bijstandsuitkering onverkort voort te zetten.

Tijdens de zitting op 29 september 2020 werd duidelijk dat de echtgenote van verzoeker, die ook Oekraïense is, ten onrechte als kostendeler was aangemerkt. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college niet had onderkend dat de echtgenote een samenwonende echtgenote was en dat de toepassing van de kostendelersnorm niet correct was. De voorzieningenrechter besloot dat het belang van verzoeker bij de schorsing van de bestreden besluiten zwaarder woog dan het belang van het college bij de uitvoering van die besluiten.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en de bestreden besluiten geschorst, waardoor verzoekers bijstandsuitkering naar de norm van alleenstaande werd voortgezet. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat het college het door verzoeker betaalde griffierecht moest vergoeden en veroordeelde het college in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 1.050,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/4649

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 oktober 2020 in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: [naam] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, college
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2020 (bestreden besluit 1) heeft het college met ingang van 1 juli 2020 de kostendelersnorm op verzoekers bijstandsuitkering toegepast.
Bij afzonderlijk besluit van dezelfde datum (bestreden besluit 2) heeft het college verzoekers bijstandsuitkering herzien en de ten onrechte over de periode van 1 juli 2020 tot en met 31 juli 2020 te veel betaalde bijstand ten bedrage van € 287,45 teruggevorderd.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen bestreden besluit 1 en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Op de zitting was ook verzoekers echtgenote aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft de Oekraïense nationaliteit. Tot 1 juli 2020 ontving hij bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Blijkens een rapportage van 23 juli 2020 heeft het college naar aanleiding van een melding de situatie van verzoeker onderzocht. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat ‘de relatie met [omschrijving] ’ per 1 juli op het uitkeringsadres van verzoeker staat ingeschreven.
2. Op grond van deze bevindingen stelde het college zich op het standpunt dat verzoeker de woning deelt met een kostendeler. Daarom heeft het college met het bestreden besluit de bijstand van verzoeker gewijzigd door daarop op grond van artikel 19a van de Participatiewet (pw) de kostendelersnorm toe te passen, de bijstand vanaf 1 juli 2020 te herzien en de veel betaalde terug te vorderen.
3. In zijn verzoek om voorlopige voorziening vraagt verzoeker om onverkorte voortzetting van de bijstand. In zijn bezwaarschrift verwijst verzoeker echter uitsluitend naar de herziening en terugvordering van de in juli betaalde bijstand (bestreden besluit 2) en niet naar de wijziging van de bijstand (bestreden besluit 1). Verzoeker heeft het bestreden besluit 1 niet met het verzoek om voorlopige voorziening meegezonden. Niettemin heeft verzoeker op de zitting meegedeeld dat hij ook daartegen opkomt. Het college hierop heeft meegedeeld dat het dit bezwaarschrift opvat als te zijn gericht tegen zowel de wijziging van de bijstand als tegen de herziening en terugvordering. De rechtbank ziet hierin dan ook aanleiding om te oordelen dat aan het connexiteitsvereiste is voldaan. Dit betekent dat het verzoek om voorlopige voorziening samenhangt met een bezwaar tegen het bestreden besluit 1 en met een bezwaar tegen het bestreden besluit 2.
4. Verzoeker komt tegen de bestreden besluiten op omdat zijn echtgenote uit Oekraïne naar Nederland is gekomen en zij nu samenwonen. Zij heeft geen eigen inkomen. Door de toepassing van de kostendelersnorm zijn zij in financiële nood gekomen. Verzoeker betoogt dat zijn echtgenote verblijfsrecht heeft op grond van het arrest Chavez-Vilchez [1] omdat hun kind de Nederlandse nationaliteit heeft. Dit kind verblijft nog bij familie in Oekraïne, omdat nog wordt gewacht op verstrekking van een Nederlands paspoort. Verzoeker en zijn vrouw hebben daarom recht op bijstand naar de norm voor gehuwden, aldus verzoeker.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers echtgenote zich heeft ingeschreven op het uitkeringsadres van verzoeker. Het college is er op basis van deze inschrijving vanuit gegaan dat sprake was van een kostendeler als bedoeld in artikel 19a van de Pw. Het college heeft echter niet onderkend dat uit de BRP [2] ook kon worden afgeleid dat deze medebewoner een samenwonende echtgenote was. Op grond van artikel 19a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pw kan zij dan niet worden aangemerkt als een kostendelende medebewoner.
6. Het college heeft op de zitting beaamd dat de echtgenote ten onrechte als kostendeler is aangemerkt. Het college zal daarom in de beslissing op bezwaar niet langer uitgaan van de in artikel 19a van de Pw bedoelde kostendeler. Dit leidt echter niet tot een voor verzoeker gunstiger beslissing op bezwaar, omdat het college in de beslissing op bezwaar weliswaar niet langer artikel 19a zal toepassen, maar in plaats daarvan artikel 24 van de Pw. Op grond van dit artikel wordt op verzoeker en zijn echtgenote een norm toegepast die 50% is van de norm die van toepassing zou zijn als verzoekers echtgenote rechthebbende op bijstand zou zijn. Zijn echtgenote is volgens het college geen rechthebbende omdat zij geen rechtmatig verblijf heeft. Toepassing van de in artikel 24 van de Pw vermelde norm komt, aldus het college, feitelijk op het zelfde neer als de toepassing van de in artikel 19a van de Pw vermelde kostendelersnorm. [3]
7. De voorzieningenrechter overweegt het volgende. Het college handhaaft in bezwaar de bestreden besluiten niet, maar ziet nog wel aanleiding om op een andere grondslag verzoekers bijstand ten nadele van hem te wijzigen, namelijk op grond van artikel 24 van de Pw. Voor de toepassing van de in die bepaling vermelde norm is noodzakelijk dat het college het verblijfsrecht van verzoekers echtgenote beoordeelt. Die beoordeling heeft pas plaatsgevonden nadat de bestreden besluiten waren genomen. Het college heeft de gewijzigde grondslag en de motivering daaromtrent bovendien voor het eerst op de zitting naar voren gebracht. Verzoeker is dus niet eerder in de gelegenheid geweest om daartegen iets in te brengen. De voorzieningenrechter zal zich dan ook niet uitlaten over de rechtmatigheid van de bestreden besluiten. De motivering die het college op de zitting naar voren heeft gebracht is op dit moment onvoldoende inzichtelijk, ook voor verzoeker. De vraag is vervolgens of aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen, gelet op het belang van verzoeker. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter voert het in dit geval te ver om het belang van het college bij de uitvoering van de - ten onrechte - genomen bestreden besluiten zwaarder te laten wegen dan het belang van verzoeker bij de schorsing van die besluiten.
8. Dit alles brengt mee dat de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening zal toewijzen en de bestreden besluiten zal schorsen. Dit betekent dat verzoekers bijstandsuitkering naar de norm van alleenstaande, zonder toepassing van de kostendelersnorm in elk geval tot de beslissing op bezwaar wordt voortgezet. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter echter niet alleen gevraagd om onverkorte voortzetting van zijn bijstandsuitkering, maar ook om te bepalen dat bijstand wordt verleend naar de norm van samenwonende gehuwden. Die gevraagde voorlopige voorziening heeft een verdere strekking dan het onderwerp van dit geschil, namelijk of de korting van verzoekers bijstand terecht is of niet. De voorzieningenrechter zal dan ook aan het verzoek in zoverre voorbijgaan.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat het college aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De voorzieningenrechter veroordeelt het college in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst de bestreden besluiten tot de beslissing op het bezwaar;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 47,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J.P. Braam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2020.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

BIJLAGE

Artikel 19a van de Participatiewet

1. In deze paragraaf wordt onder kostendelende medebewoner verstaan de persoon van 21 jaar of ouder die in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft en niet:
a. de echtgenoot van belanghebbende is.

Artikel 24 van de Participatiewet

Voor gehuwden waarvan een echtgenoot geen recht op algemene bijstand heeft is voor de rechthebbende echtgenoot de norm gelijk aan 50% van de norm die voor hem zou gelden als hij gehuwd zou zijn met een rechthebbende echtgenoot van zijn leeftijd, indien:
a. de rechthebbende echtgenoot 21 jaar of ouder is en geen kostendelende medebewoners heeft; dan wel
b. de rechthebbende echtgenoot jonger dan 21 jaar is.

Voetnoten

1.Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
2.Basis Registratie Personen.
3.Artikel 19a en 24 van de Pw zijn weergegeven in een bijlage bij deze uitspraak.