ECLI:NL:RBAMS:2020:498

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
29 januari 2020
Zaaknummer
13/751335-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van gelijkstelling met een Nederlander

Op 23 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de vordering tot overlevering geweigerd, omdat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander. De zaak werd behandeld in de Internationale Rechtsulpkamer van de rechtbank, waarbij de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel en later mr. N. Bakkenes aanwezig waren. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. C.C.A. Stallen, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft en dat er een EAB is uitgevaardigd door de District Court in Sieradz, Polen, op 14 februari 2017. Dit EAB betreft de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 1 jaar en 7 maanden, alsook vervangende hechtenis van 90 dagen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.

De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander, wat betekent dat de overlevering op grond van artikel 6, tweede lid, van de Overleveringswet niet kan plaatsvinden. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken en de noodzaak om te waarborgen dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk de straf in Nederland zal ondergaan. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering te weigeren en de geschorste overleveringsdetentie op te heffen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751335-17 (EAB 1)
RK nummer: 17/3143
Datum uitspraak: 23 januari 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 mei 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB I).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 februari 2017 door
the District Court in Sieradz - II Penal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1982
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 oktober 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. C.C.A. Stallen, advocaat te Eindhoven en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met terugwerkende kracht voor dertig dagen verlengd en vervolgens voor onbepaalde tijd verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 2 november 2017 het onderzoek heropend en geschorst teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere vragen aan de Poolse autoriteit voor te leggen betreffende de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen.
De rechtbank heeft het onderzoek hervat op 9 januari 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is opnieuw bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. C.C.A. Stallen, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een Judgement by the Local Court in Wieluń (Polen) van 14 februari 2013 uitgevaardigd in zaak II K 1/13, definitief op 21 februari 2013.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 7 maanden en vervangende hechtenis (‘substitutive custodial sentence’) voor de duur van 90 dagen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straffen resteert volgens het EAB nog respectievelijk 1 jaar, 2 maanden en 28 dagen en vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen. Uit de door de Poolse autoriteit bij brief van 22 oktober 2019 verstrekte aanvullende informatie en de daarbij overgelegde beslissing van 30 september 2014 van
the District Courtin Wieluń blijkt dat deze vervangende hechtenis ten uitvoer is gelegd omdat de opgeëiste persoon een geldboete niet heeft betaald. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis van 14 februari 2013.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dit vonnis heeft geleid.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten 1 tot en met 20 waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit deze strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit 21 niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
valsheid in geschrift.
5. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6, tweede lid, in samenhang met het vijfde lid, OLW
Ter zitting is, zoals ook door de verdediging en de officier van justitie gesteld, genoegzaam gebleken dat de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander.
De Immigratie en Naturalisatiedienst bericht bij schrijven van 9 januari 2020 dat de beschreven strafrechtelijke feiten er niet toe leiden dat zij haar verblijfsrecht verliest.
Gelet op de artikelen 7 en 86b van het Wetboek van Strafrecht, concludeert de rechtbank dat aan Nederland rechtsmacht toekomt. De onder 4.1 genoemde feiten zijn eveneens naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
oplichting, meermalen gepleegd.
Het feit dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden aan een Nederlander betekent dat artikel 6, tweede lid, OLW – dat bepaalt dat de overlevering ter tenuitvoerlegging van een aan een Nederlander bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf niet wordt toegestaan – van overeenkomstige toepassing is. De overlevering kan echter alleen worden geweigerd als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk deze straf in Nederland zal ondergaan.
Dat is het geval. In dit kader verwijst de rechtbank naar hetgeen zij in haar uitspraak van 17 oktober 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:7754), in het bijzonder in overweging 6.3.11, heeft overwogen.
Ter zitting heeft de officier van justitie gesteld dat dat niet het geval is. De Minister van Justitie en Veiligheid (hierna: de Minister) is weliswaar gehouden om aan Polen te verzoeken om toezending van het vonnis en een WETS-certificaat waaruit instemming tot overname van de straf blijkt, maar daarmee is dat certificaat nog niet voorhanden. De officier van justitie heeft aanhouding gevorderd om de Poolse autoriteiten te vragen om toezending van het WETS-certificaat.
Zoals de rechtbank in overweging 6.3.11 van de uitspraak van 17 oktober 2019 heeft overwogen is de rechtbank verplicht om artikel 6, derde lid, OLW in samenhang met de bepalingen van de WETS uit te leggen in de overweging 6.3.9 van die uitspraak bedoelde zin.
In overweging 6.3.9 staat dat, in geval van een verzoek van de Minister aan Polen om toezending van het vonnis, vergezeld van een certificaat, Polen ervan moet uitgaan dat Nederland zich heeft verbonden tot tenuitvoerlegging van de straf en op grond van artikel 4, vijfde lid, in combinatie met artikel 25 Kaderbesluit 2008/909/JBZ, verplicht is om aan dat verzoek gevolg te geven. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de Conclusie van A-G M. Campos Sánchez-Bordona van 27 november 2018, C-573/17, ECLI:EU:C:2018:957, (
Popławski II), punten 90-97.
De rechtbank ziet gelet daarop geen aanleiding voor aanhouding. De overlevering moet uitsluitend op grond van artikel 6, tweede lid, OLW geweigerd worden.

6.Slotsom

De overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 6, tweede lid, OLW.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 225 en 326 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van [opgeëiste persoon] aan
the District Court in Sieradz - II Penal Division(Polen).
HEFT OPde geschorste overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 januari 2020.
De jongste en de oudste rechter zijn buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.