3.3.1Feiten en omstandigheden
Inleiding
Verdachte wordt sinds augustus 2019 door politie en justitie in verband gebracht met een groot aantal strafbare feiten, waaronder met name inbraken in betaalautomaten/kluizen van wasboxen bij tankstations/autobedrijven.
Modus operandi
Volgens verschillende aangiftes van houders of medewerkers van tankstations/autobedrijven heeft verdachte ’s nachts of ’s avonds geld uit betaalautomaten en kluizen hebben gehaald door deze kapot te maken. In meerdere gevallen zou hij eerst zijn eigen auto hebben laten wassen, voordat hij de diefstallen pleegde. Er zijn drie auto’s die in verschillende dossiers terugkomen en aan verdachte worden gelinkt: een grijze driedeurs Peugeot, model 206 (kenteken: [kenteken 1] ), een grijze Volvo S40 (kenteken [kenteken 2] ) en een blauwe Ford Mondeo (kenteken: [kenteken 3] ). Meermalen zijn gereedschappen, zoals schroevendraaiers en een breekijzer, aangetroffen onder de motorkap van één van deze auto’s. Volgens de aangiftes maakt verdachte gebruik van gereedschappen, zoals een schroevendraaier, een koevoet/breekijzer en/of slijptol, om de geldautomaten/kluizen mee open te slijpen/breken om vervolgens het (munt)geld eruit te kunnen halen.
Kenmerken verdachte
Verdachte wordt in de verschillende dossiers op camerabeelden meer dan eens herkend aan zijn ‘loopje’. Verdachte zou licht voorovergebogen lopen. Ook wordt verdachte meer dan eens herkend aan zijn donkere schoenen met deels witte zool, zijn lengte van ongeveer 1.85 meter, zijn donker kort opgeschoren haar en zijn licht getinte huidskleur. Verdachte wordt ook herkend omdat hij in het donker is gekleed met een capuchon over zijn hoofd.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft bij de politie de feiten zoals ten laste gelegd in zaken A, B onder feit 2, C onder feit 2, D, E, G, I en L bekend. De overige feiten, zoals ten laste gelegd in zaken B onder feit 1 en feiten 3 t/m 6, C onder feit 1, F, H, J en K, heeft verdachte ontkend.
3.3.3Bewezenverklaring van het ten laste gelegde in zaken B onder feiten 3 t/m 6, C onder feit 1, F, H, J en K onder feit 2
Zaak B onder feiten 3 t/m 6
Op grond van de aangiftes van [naam 1] namens tankstation BP in [plaats] , de beschrijvingen van camerabeelden die zich in het dossier bevinden en de herkenningen van verdachte door verbalisanten, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde in zaak B, onder feiten 3 tot en met 6.
Uit de aangiftes van [naam 2] komt naar voren dat verdachte steeds gebruikmaakte van een slijptol om de kluizen in de wasboxen open te slijpen. Dit is ook op de camerabeelden te zien. Uit de aangiftes blijkt verder dat het steeds om dezelfde persoon ging die de inbraken pleegde. [naam 2] heeft verklaard dat zij verdachte op de camerabeelden herkende aan zijn ‘loopje’, zijn zwarte schoenen met witte rand en zijn licht getinte huidskleur. Ook verbalisant [verbalisant 1] heeft geverbaliseerd dat verdachte een kenmerkend loopje heeft: ‘een soort hupsje tussen zijn stappen, beetje voorovergebogen en zijn voet naar buitenstaand.’
[verbalisant 1] herkent verdachte verder aan zijn postuur, lichaamsvorm en –houding en van eerdere camerabeelden. Daarnaast bevindt zich in het dossier nog een herkenning van verbalisant [verbalisant 2] . Ook hij noemt dat hij verdachte onder meer herkent aan de manier waarop hij loopt: licht voorover gebogen, maar ook aan een breed gezicht met opvallend brede kaken en zijn postuur en van eerdere camerabeelden.
De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de herkenningen van de genoemde verbalisanten te twijfelen, nu de herkenningen elkaar en de aangifte op het essentiële punt van ‘het loopje’ van verdachte ondersteunen, maar ook hem onderscheidende kenmerken benoemen. De rechtbank acht de herkenningen van verdachte door de verbalisanten voldoende bruikbaar voor het bewijs en verwerpt het verweer van de verdediging.
Ook noemt [naam 2] een grijze Peugeot en een Volvo in sommige van haar aangiftes. Die voertuigen zijn in andere zaken aan verdachte gelinkt.
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende bewijs in het dossier zit en de rechtbank heeft ook de overtuiging dat verdachte degene is geweest die de inbraken op de verschillende data heeft gepleegd.
Zaak C onder feit 1
Op grond van de aangiftes van [naam 3] en [naam 4] acht de rechtbank bewezen dat verdachte de voornoemde medewerkers van de Mediamarkt heeft bedreigd.
De aangiftes ondersteunen elkaar. Zo heeft [naam 3] verklaard dat verdachte tegen hem en zijn collega [naam 4] heeft gezegd: ‘Laat me los of ik steek je neer’. [naam 4] heeft verklaard dat verdachte onder andere heeft gezegd: ‘Ik prik jullie kapot. Laat me los’ en ‘Ik steek jullie kapot. Laat me los of ik prik jullie’. De rechtbank schuift hiermee de ontkennende verklaring van verdachte terzijde.
Zaak F
Op grond van de aangifte van [slachtoffer 2] , een proces-verbaal van bevindingen en de verklaring van verdachte op de zitting komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde mishandeling in zaak F.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte zijn auto zodanig voor haar auto neerzette dat zij er niet meer langs kon. Verdachte was heel heftig met zijn armen en handen aan het zwaaien en opeens voelde [slachtoffer 2] een klap op haar rechterkaak. Tegen de verbalisanten, die verdachte kort na het voorval hoorden, verklaarde verdachte dat hij [slachtoffer 2] ‘een tikje op haar gezicht [heeft] gegeven’.
Op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij op 21 augustus 2019 in Amsterdam een verkeersruzie heeft gehad met [slachtoffer 2] . Verdachte zou [slachtoffer 2] hebben geduwd en niet in het gezicht hebben geslagen. De rechtbank passeert deze verklaring van verdachte. De rechtbank hecht meer waarde aan de verklaring zoals verdachte deze direct na het voorval op 21 augustus 2019, meer dan een jaar geleden, bij de politie heeft afgelegd.
Daarnaast verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging dat sprake zou zijn van noodweerexces. Er was geen sprake van een noodweersituatie.
Al zou [slachtoffer 2] gevaarlijk rijgedrag hebben vertoond door naar de mening van de verdachte te langzaam te rijden, dan nog is daarmee geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank vindt dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Zaak H feit 1
Op grond van de aangiftes van [naam 5] namens Shell [plaats] , de aangifte van [naam 6] namens Shell [plaats] , een proces-verbaal van bevindingen voertuig [kenteken 3] en de beschrijvingen van camerabeelden die zich in het dossier bevinden, acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 30 augustus 2019, 31 augustus 2019, 2 september 2019, 4 september 2019, 28 september 2019, 6 november 2019 en 30 januari 2020 heeft ingebroken bij tankstation Shell te [plaats] .
Verdachte wordt herkend op de camerabeelden van de bovengenoemde dagen. De aangevers en verbalisanten hebben verklaard dat het steeds om dezelfde persoon gaat. Het postuur van verdachte en zijn kleding wordt herkend. Verdachte is vaak in het donker gekleed met een capuchon over zijn hoofd. Ook de werkwijze van verdachte wordt herkend. Verdachte gebruikt steeds gereedschappen om de kastjes bij de wasboxen open te breken dan wel te slijpen. Verdachte maakt voornamelijk gebruik van een slijptol. Soms maakt verdachte wrikkende bewegingen met ander gereedschap, zoals bijvoorbeeld een schroevendraaier. Zodra de kastjes open zijn, pakt verdachte de geldbakjes en leegt deze in zijn hand en stopt het geld vervolgens in zijn zak.
Wat betreft de inbraak van 6 november 2019 wordt een blauwe Ford Mondeo gesignaleerd op de camerabeelden met het kenteken [kenteken 3] . Volgens de RDW staat dit voertuig sinds 24 oktober 2019 op naam staat van verdachte.
Wat betreft de inbraak van 30 januari 2020 wordt een grijze Peugeot, driedeurs, model 206, gesignaleerd op de camerabeelden. Uit onderzoek blijkt dat verdachte meermaals de bestuurder is geweest van dat voertuig met het kenteken [kenteken 1] . Dit voertuig staat op naam van de moeder van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat zich voldoende bewijs in het dossier bevindt en heeft ook de overtuiging dat verdachte degene is geweest die de inbraken op de bovengenoemde data heeft gepleegd.
Zaak H feiten 2 en 4
Op grond van de aangiftes van [naam 7] , de aangifte van [naam 8] , de beschrijvingen van camerabeelden die zich in het dossier bevinden en een proces-verbaal van herkenning van verdachte, acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 11 september 2019 heeft ingebroken en op 8 oktober 2019 heeft gepoogd in te breken bij de Carwash gevestigd aan de [adres] in Arnhem.
Verbalisant [verbalisant 3] heeft geverbaliseerd dat hij op de camerabeelden van 11 september 2019 om 04:37 uur een man zag die een licht getinte huidskleur had, in het donker was gekleed met zwarte schoenen met een witte zool. De persoon breekt met een voorwerp de geldkluis open en pakt er wat uit. De rechtbank is van oordeel dat hiermee sprake is van een voltooide diefstal met braak.
Op de camerabeelden van 8 oktober 2019 is te zien dat er omstreeks 04:40 uur een grijze Volvo met kenteken [kenteken 2] komt aanrijden. De man pakt een spanband en doet die om de betaalautomaat en bevestigt deze vervolgens aan de trekhaak van de auto. Hij stapt in de auto en rijdt weg. Door de spanning op de spanband knapt deze. Op de beelden is te zien dat de man vervolgens een breekijzer uit de kofferbak van de auto pakt en daarmee probeert de betaalautomaat open te breken. Dit lukt niet, waarop de man in zijn auto stapt en wegrijdt in een onbekende richting. Volgens de rechtbank is met de voornoemde handelingen naar de uiterlijke verschijningsvorm sprake van een begin van uitvoering en daarmee van een poging diefstal met braak.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 4] . Deze opsporingsambtenaar heeft de camerabeelden van 11 september 2019 en 8 oktober 2019 met elkaar vergeleken en constateert dat de personen op de beelden grote vergelijkingen vertonen. Hij herkent onder meer het gelaat en de korte donker gekleurde haardracht en noemt verdachte. Daarnaast bevindt zich in het dossier nog een proces-verbaal van [verbalisant 4] , waarin wordt geconstateerd dat de auto met het kenteken [kenteken 2] op naam staat van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat zich voldoende bewijs in het dossier bevindt, en de rechtbank heeft ook de overtuiging, dat verdachte degene is geweest die op 11 september 2019 heeft ingebroken en op 8 oktober 2019 heeft gepoogd in te breken bij de Carwash in Arnhem.
Zaak H feit 3
Op grond van de aangifte van [naam 8] namens [bedrijf 6] gevestigd aan de [adres] te Arnhem, de beschrijving van camerabeelden die zich in het dossier bevinden en een proces-verbaal met betrekking tot een voertuig met kenteken [kenteken 4] , acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 11 september 2019 heeft gepoogd in te breken bij [bedrijf 6] te Arnhem.
Uit het dossier volgt dat op camerabeelden van 11 september 2019 is te zien dat er tussen 02:45 uur en 03:15 uur ’s nachts een man komt aanrijden in een auto, deze eerst wast. Vervolgens een koevoet uit de achterbak van zijn auto haalt en daarmee de geldautomaat probeert open te breken. De auto die deze man bij zich heeft betreft een grijskleurige Volvo S40 met het kenteken [kenteken 2] . Volgens de rechtbank is met de voornoemde handelingen naar de uiterlijke verschijningsvorm sprake van een begin van uitvoering en daarmee van een poging diefstal met braak.
De man wordt in de aangifte onder meer omschreven als een man met een getinte huidskleur, lengte van 1.85 tot 1.90 meter lang, donker kort opgeschoren haar en donkere sneakers met witte zolen. In het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 5] is geverbaliseerd dat het voertuig met kenteken [kenteken 4] sinds 8 augustus 2019 op naam staat van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat zich voldoende bewijs in het dossier bevindt, en de rechtbank heeft ook de overtuiging, dat verdachte degene is geweest die op 11 september 2019 heeft gepoogd in te breken bij [bedrijf 6] in Arnhem.
Zaak J feiten 1 en 2
Op grond van de aangiftes van [naam 9] en [naam 10] namens tankstation Esso, de camerabeelden die zich in het dossier bevinden en de herkenningen van verdachte door verbalisanten, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde in zaak J onder feiten 1 en 2.
Op camerabeelden van 8 november 2019 is een blauwe Ford Mondeo met kenteken [kenteken 3] te zien. De enig inzittende van deze auto tikt met een ijzer of zilverkleurig voorwerp tegen de bewakingscamera waardoor deze opzij draait. De volgende dag op 9 november 2019 wordt er ingebroken. Op beelden is te zien dat om 01:36 uur een man aan komt lopen die met een lang stuk gereedschap, vermoedelijk een breekijzer, de deur open probeert te breken. De man gaat vervolgens naar binnen en komt een paar minuten later weer naar buiten. De man op de camerabeelden van 8 november is dezelfde man als op de camerabeelden van 9 november. Dezelfde werkwijze is zichtbaar op camerabeelden van 27 maart 2020. Deze werkwijze past bij de modus operandi van verdachte.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van opsporingsambtenaar [verbalisant 6] , waarin is geverbaliseerd dat de personenauto met het kenteken [kenteken 3] in de periode van 24 oktober 2019 tot en met 23 januari 2020 op naam gesteld was van verdachte.
Daarnaast bevindt zich in het dossier een proces-verbaal van herkenning van verdachte door opsporingsambtenaar [verbalisant 7] . [naam 10] noemt in zijn aangifte nog dat verdachte ‘mank’ liep. Ook dat duidt op verdachte, gezien het feit dat hij in meerdere dossiers is herkend aan zijn manier van lopen.
De rechtbank is van oordeel dat zich voldoende bewijs in het dossier bevindt, en de rechtbank heeft ook de overtuiging, dat verdachte degene is geweest die op 9 november 2019 en 27 maart 2020 heeft ingebroken bij tankstation Esso aan de [adres] in Amsterdam.
Zaak K onder feit 2
Op grond van de aangifte van [naam 11] , de beschrijving van de camerabeelden en een proces-verbaal van herkenning verdachte, acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 31 januari 2020 heeft ingebroken in de bedieningskasten van Indoor Car Wash in [plaats] .
Uit het dossier volgt dat op camerabeelden is te zien dat er op 31 januari 2020 om 02:05 uur een man bij de wasboxen kwam. Op de beelden is, volgens de aangifte, te zien dat de man bij elke wasbox geld in de bedieningskasten gooide om deze vervolgens open te breken. Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt verder dat de man gebruikmaakte van een lang voorwerp en daarmee de bedieningskasten openwrikte. Vervolgens raapte de man een tas of zak op van de grond en hield deze ter hoogte van de bedieningskasten.
Opsporingsambtenaar [verbalisant 8] heeft een proces-verbaal opgemaakt waarin hij heeft geverbaliseerd dat hij verdachte op de voornoemde camerabeelden herkent. Hij herkent verdachte aan zijn negroïde uiterlijk, zijn lengte van ongeveer 1.85 meter, zijn opgeschoren haar aan de zijkant en bovenop gemillimeterd haar, zijn geheel donkere kleding en zijn gezicht.
De rechtbank is van oordeel dat zich in het dossier voldoende bewijs bevindt, en de rechtbank heeft ook de overtuiging, dat verdachte degene is geweest die op 31 januari 2020 heeft ingebroken bij Car Wash in [plaats] .
3.3.4Vrijspraak van het ten laste gelegde in zaken B onder feit 1, I onder feit 2 en K onder feit 1
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de aan hem ten laste gelegde feiten in zaken B onder feit 1, I onder feit 2 en K onder feit 1.
Zaak B onder feit 1
Wat betreft de aan verdachte ten laste gelegde diefstal met braak in zaak B onder feit 1 bevindt zich een aangifte in het dossier, maar die wordt onvoldoende ondersteund door de beelden op de telefoon van aangeefster. Immers zou verdachte alleen aan zijn loopje zijn herkend op die beelden. Daarmee wordt het wettelijke bewijsminimum niet gehaald. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van dit feit.
Zaak I onder feit 2
Verdachte heeft de velgen en autobanden van zijn auto verwisseld met de velgen en autobanden van [slachtoffer 1] . Uit het dossier maakt de rechtbank echter niet op dat verdachte ook daadwerkelijk schade aan de auto van [slachtoffer 1] heeft toegebracht. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de aan hem ten laste gelegde vernieling.
Zaak K onder feit 1
In zaak K onder feit 1 is poging tot diefstal met braak bij een autobedrijf aan verdachte ten laste gelegd. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een begin van uitvoering in dit dossier.
Er bevinden zich ten aanzien van dit feit een aangifte en één getuigenverklaring van dezelfde persoon, te weten [naam 11] , in het dossier. Daarnaast bevindt zich een herkenning van verdachte door een verbalisant in het dossier en is de auto waarvan verdachte destijds gebruikmaakte aangetroffen met onder de motorkop gereedschappen, zoals onder meer schroevendraaiers en slijptol.
[naam 11] heeft verklaard dat hij op 3 februari 2020 omstreeks 00.47 uur hoorde dat het toegangshek naar de betreffende wasstraat werd opengemaakt. Dit hek zat niet op slot. [naam 11] heeft toen direct 112 gebeld. Ook heeft hij live meegekeken op de camerabeelden. Hij zag dat de man richting de wasboxen liep, dat hij muntjes in de automaten in de wasboxen stopte, dat er een auto kwam aanrijden, dat de man hierdoor omkeek en wegrende.
Met de voorgaande handelingen van verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm nog geen sprake van gedragingen gericht op de voltooiing van diefstal met braak. Er valt niet met zekerheid te zeggen dat verdachte het voornemen had om diefstal met braak te plegen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank nog geen sprake van een begin van uitvoering. Om deze reden spreekt de rechtbank verdachte vrij van het aan hem ten laste gelegde in zaak K onder feit 1.