8. Op grond van artikel 25, zesde lid, van de planregels is het college bevoegd om op dit punt af te wijken van het bestemmingsplan. Daaraan zijn wel een aantal voorwaarden gesteld, waaronder de voorwaarde dat:
- de bouwlaag geen onevenredige afbreuk doet aan het straat- en bebouwingsbeeld, en
- de bouwlaag geen onevenredige gevolgen heeft voor de daglichttoetreding van omliggende panden.
De omwonenden betogen dat aan deze twee voorwaarden niet is voldaan. De rechtbank zal in het hiernavolgende ingaan op de vraag of omwonenden daarin gelijk hebben.
De extra bouwlaag: straat- en bebouwingsbeeld
9. De omwonenden betogen dat het college deze binnenplanse vrijstelling niet consequent toepast. Ter onderbouwing van dit standpunt hebben zij onder andere gewezen op de geweigerde omgevingsvergunning voor de [adres 2] . Het college heeft die omgevingsvergunning geweigerd, omdat de extra bouwlaag onevenredige afbreuk doet aan het straat- en bebouwingsbeeld. In de motivering van dit weigeringsbesluit zien omwonenden echter geen doorslaggevende verschillen terug met het bouwplan van [adres 1] . Het is volgens de omwonenden onduidelijk waarom de extra bouwlaag in het onderhavige geval géén onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld oplevert.
10. De rechtbank geeft omwonenden hierin geen gelijk. Het college heeft in zijn verweerschrift en op de zitting toegelicht dat de verschillende bouwhoogtes van woonbestemmingen in de directe omgeving zijn vergeleken met die van het bouwplan. Omdat de bouwhoogtes binnen de directe omgeving van het bouwplan van elkaar verschillen, acht het college het verhogen van het onderhavige pand met een vijfde bovengrondse bouwlaag tot de geplande 17 meter passend is in zijn context. Voor de weigering van de [adres 2] heeft het college eenzelfde vergelijking gemaakt. Uit die vergelijking is naar voren gekomen dat de bestaande bebouwing waarop een extra bouwlaag zou moeten worden gerealiseerd reeds nu al hoger is dan de nabijgelegen bebouwing. In de directe omgeving is echter geen pand hoger dan vier bovengrondse bouwlagen. Daarnaast geldt een uniforme bouwhoogte van 14 tot 14,5 meter. Het straat- en bebouwingsbeeld ter plaatse kenmerkt zich daarom door eenheid en eenvormigheid. Het college heeft op de zitting nog benadrukt dat doorslaggevende betekenis is toegekend aan de situering van de panden. De situering van de [adres 2] is anders vanwege het zicht vanaf de dwarsstraten. Het toevoegen van een extra bouwlaag betekent in deze context ( [adres 2] ) een ingrijpende wijziging van het straat- en bebouwingsbeeld. De rechtbank is van oordeel dat het college hiermee voldoende duidelijk heeft gemaakt waarom in het geval van [adres 1] de dakopbouw géén onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld oplevert.
11. De rechtbank stelt vast dat deze motivering in het bestreden besluit nog ontbrak. Het bestreden besluit bevat daarom een motiveringsgebrek. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de omwonenden door deze gang van zaken echter niet benadeeld. Het college is namelijk in de beroepsprocedure alsnog met een afdoende motivering gekomen. De rechtbank zal het gebrek daarom passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet in het voorgaande echter wel aanleiding om het college op te dragen het door de omwonenden betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank veroordeelt het college ook in de proceskosten die de omwonenden hebben gemaakt. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
De extra bouwlaag: bezonning en privacy
12. De omwonenden hebben met betrekking tot de extra bouwlagen ook aangevoerd dat hun belang bij bezonning en privacy onvoldoende bij de besluitvorming is betrokken.
13. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling. Vergunninghouder heeft een bezonningsstudie laten uitvoeren. Hieruit komt naar voren dat rond de klok van 12.00 uur sprake zal zijn van een zekere toename van schaduw op de achtergevel van de woningen gelegen aan de [straat] . Deze extra schaduwvorming is kortdurend aanwezig. In de bezwaarfase is een aanvullende bezonningsstudie met betrekking tot het buurpand [adres 3] ingebracht. Uit deze studie blijkt dat rond de klok van 17:00 uur sprake zal zijn van een zekere toename van schaduw op de achtergevel en het dakterras van dit specifieke perceel. Het college heeft onderkend dat voor de omliggende percelen sprake is van een verslechtering, maar vindt dit gevolg niet onevenredig. De rechtbank kan deze redenering van het college volgen. Hierbij speelt een rol dat geen blijvend recht op zonlicht bestaat en dat omwonenden in een stedelijke omgeving enige hinder van elkaar te dulden hebben.
14. De rechtbank vindt ook dat het college voldoende oog heeft gehad voor de privacybelangen van de omwonenden. Het college heeft toegelicht dat in dit geval geen sprake is van direct zicht op een korte afstand. De afstand tot de overkant van de binnentuin is 15 meter. In de huidige situatie is mogelijk al sprake van enige inkijk vanaf de lager gelegen verdiepingen. De verslechtering ten opzichte van de huidige situatie is dan ook zeer gering. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de privacybelangen van de omwonenden door het bouwplan niet onevenredig worden getroffen. Daarbij heeft het college terecht opgemerkt dat omwonenden in een stedelijk gebied binnen de ring wonen en om die reden een zekere beperking van hun privacy moeten aanvaarden.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel
15. De omwonenden hebben aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Ter onderbouwing van dit standpunt hebben zij verwezen naar 12 panden in de directe omgeving waarvoor gelijksoortige aanvragen zijn geweigerd. De rechtbank geeft de omwonenden ook op dit punt geen gelijk. Het college heeft op alle aangedragen gevallen gereageerd. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt alleen als het daadwerkelijk gaat om gelijke gevallen. De rechtbank vindt dat het college voldoende heeft toegelicht dat de gevallen die omwonenden hebben aangedragen, niet voldoen aan dit vereiste. De meeste adressen die omwonenden hebben opgegeven zijn gelijke gevallen, omdat geen (goede) bezonningsstudie is aangeleverd en sprake is van strijd met redelijke eisen van welstand. Voor enkele andere adressen geldt dat het gebruik van de beoogde aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan. Bij een beperkt aantal adressen gaat het om een buiten behandelingstelling, een intrekking van de omgevingsvergunning, een perceel waarvoor een ander bestemmingsplan geldt of om strijd met meerdere onderdelen van het beleid. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet.