ECLI:NL:RBAMS:2020:4969

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
13/751576-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Letland

Op 13 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Openbaar Ministerie van Letland. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1997 in Letland, die gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld op een openbare zitting op 6 oktober 2020, waarbij de opgeëiste persoon via videoverbinding aanwezig was en bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Letse nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB onderzocht, waarin melding wordt gemaakt van eerdere veroordelingen van de opgeëiste persoon door de Riga City Vidzeme Suburb Court. De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de zittingen die hebben geleid tot de veroordelingen. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan voor de feiten 1 en 2, die betrekking hebben op opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, maar heeft de overlevering voor feit 3 geweigerd, omdat er geen sprake was van dubbele strafbaarheid.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering voor de feiten 1 en 2 kan plaatsvinden, terwijl voor feit 3 de overlevering wordt geweigerd. De beslissing is genomen door de voorzitter mr. H.P. Kijlstra en de rechters mrs. J.A.A.G. de Vries en C. Klomp, in aanwezigheid van griffier mr. N.M. van Trijp. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751576-20
RK nummer: 20/3465
Datum uitspraak: 13 oktober 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 juli 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 juni 2020 door
the Prosecutor General’s Office of the Republic of Latvia(Letland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Letland) op [geboortedag] 1997,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in Justitieel Complex ‘[plaats]’,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 oktober 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon, aanwezig via een videoverbinding, is bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp en door een tolk in de Letse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Letse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
 een
Riga City Vidzeme Suburb Court judgment of 20 September 2017, by which [opgeëiste persoon] was admitted to be guilty for commission of the criminal offence provided for by the Section 253 (1) of the Criminal Law, and, approving the agreement concluded between Prosecutor and [opgeëiste persoon], was imposed the liberty deprivation for 2 years 3 months, laying down the suspended sentence with the probationary period for 2 years 6 months.
 een
Riga City Vidzeme Suburb Court judgment of 24 September 2019, by which [opgeëiste persoon] was admitted to be guilty for commission of the criminal offence provided for by the Section 253 (1), Section 2532 (1) of the Criminal Law and imposed the liberty deprivation for 4 months 20 days, partially merging the mentioned sentence with the punishment imposed by Riga City Vidzeme Suburb Court judgment of 20 September 2017 and thereby as final sentence was laid down the liberty deprivation for 2 years 5 months.
Referentie: K30-0497-19/15.
In onderdeel d) van het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid.
De opgeëiste persoon heeft op 3 juli 2020 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op de hoogte was van de gevangenisstraf van twee jaren en vijf maanden. Verder heeft hij verklaard dat er in totaal vijf zittingen hebben plaatsgevonden, dat hij bij de eerste vier zittingen aanwezig was en dat hij op de vijfde zitting – waarop de uitspraak werd gedaan – werd vertegenwoordigd door een gemachtigde advocaat. Tot slot heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de eerste zitting plaatsvond in september 2017.
Uit onderdeel e) van het EAB blijkt dat feit 1 is gepleegd vóór en op 6 juli 2016. De feiten 2 en 3 zijn gepleegd vóór en op 6 januari 2018. De rechtbank leidt hieruit af dat de zitting die in september 2017 zou hebben plaatsgevonden – en waarvan de opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij daarbij aanwezig was – zag op feit 1 en heeft geresulteerd in het vonnis van 20 september 2017. Gezien de pleegdatum van de feiten 2 en 3 kan het niet anders zijn dan dat het vonnis van 24 september 2019 ziet op die feiten. Gelet op de bovengenoemde verklaring van de opgeëiste persoon bij de rechter-commissaris, bezien in samenhang met de pleegdata en de informatie in onderdeel d) van het EAB, stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig is geweest op de zittingen die hebben geleid tot de vonnissen van 20 september 2017 en 24 september 2019. Op de laatste zitting werd hij vertegenwoordigd door een gemachtigde advocaat. Met de officier van justitie is de rechtbank daarom van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren en vijf maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaren, vier maanden en 27 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis van 24 september 2019.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de strafbare feiten aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW, waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Volgens de uitvaardigende justitiële autoriteit vallen de feiten op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
In de omschrijving van feit 3 staat dat de opgeëiste persoon op 6 januari 2018 onder invloed was van marihuana. Uit de feitsomschrijving blijkt niet van enige betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij handel in verdovende middelen. Ten aanzien van feit 3 is de rechtbank daarom van oordeel dat sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie, zodat de uitvaardigende justitiële autoriteit het lijstfeit niet in redelijkheid heeft aangekruist. Naar Nederlands recht is het gebruik van cannabis geen strafbaar feit. De overlevering moet daarom - nu evenmin sprake is van dubbele strafbaarheid - voor dit feit worden geweigerd.
Ook ten aanzien van feit 2 is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie. Uit de feitsomschrijving blijkt dat de opgeëiste persoon voor zijn persoonlijk gebruik 2.6692 gram gedroogde cannabis heeft gekocht en voorhanden heeft gehad. De Letse autoriteiten hebben dit feit echter ook vermeld in rubriek II onder e) van het EAB, zodat de rechtbank alsnog de dubbele strafbaarheid zal toetsen.
Ten aanzien van feit 1 geldt dat het lijstfeit wel in redelijkheid is aangekruist. Uit de feitsomschrijving blijkt dat de opgeëiste persoon 11.2211 gram marihuana heeft gekocht en 1.7538 gram heeft doorverkocht. Omdat de Letse autoriteiten dit feit ook hebben vermeld in rubriek II onder e) van het EAB, zal de rechtbank alsnog de dubbele strafbaarheid toetsen.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten 1 en 2 in rubriek II van onderdeel e) van het EAB aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid geldt.
Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Slotsom

Nu ten aanzien van de feiten 1 en 2 waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Voor het overige (feit 3) moet zij worden geweigerd.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd terzake van de feiten waarvoor de overlevering moet worden toegestaan. Een en ander staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 3 en 10 Opiumwet en 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Prosecutor General’s Office of the Republic of Latvia(Letland) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, dat is opgelegd wegens de feiten 1 en 2.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd wegens feit 3.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 oktober 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.