Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
3. het onder zich hebben van zevenenvijftig producten/delen van dieren, genoemd in bijlage B van de Basisverordening EG 339/97;
Rechtbank Amsterdam
Op 30 september 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan het verkopen van een zaagvis en het in bezit hebben van een aanzienlijke hoeveelheid beschermde, met uitsterven bedreigde diersoorten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de wetgeving omtrent de bescherming van deze diersoorten, zoals vastgelegd in de Basisverordening EG 338/97 en de Wet natuurbescherming. De verdachte was aanwezig tijdens de zitting en heeft geen verweer gevoerd tegen de tenlastelegging. De officier van justitie vorderde een taakstraf van honderd uur, waarvan veertig uur voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een taakstraf van tachtig uur opgelegd, waarvan veertig uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende oog had voor de wettelijke maatregelen ter regulering van de handel in producten van bedreigde diersoorten en dat zijn handelen een belangrijke schakel vormde in de keten van illegale handel. De rechtbank heeft ook het beslag op de in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer, omdat deze in strijd waren met de wet en het algemeen belang. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.