Op 7 oktober 2020 heeft de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 13.109525.20, waarin de officier van justitie mr. M.L.A. ter Veer een vordering heeft ingediend op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De vordering betreft de vaststelling van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat de veroordeelde heeft genoten, in dit geval geschat op € 10.000,-. De veroordeelde, geboren in 1994 en gedetineerd, is eerder veroordeeld voor witwassen. Tijdens de zitting op 23 september 2020 heeft de raadsman van de veroordeelde, M.L. van Gaalen, verweer gevoerd en gepleit voor vrijspraak, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde door het bewezen verklaarde feit voordeel heeft verkregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde van 21 tot en met 24 mei 2020 een Mercedes-Benz op zijn naam heeft gehad, waarvan de waarde tussen de € 10.000,- en € 14.000,- ligt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen kosten zijn gemaakt door de veroordeelde met betrekking tot het tenlastegelegde feit, en heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 10.000,-. De rechtbank legt de verplichting op aan de veroordeelde om dit bedrag aan de Staat te betalen. De beslissing is genomen door de rechters H.E. Hoogendijk, S. Djebali en M.E. Grijsen, in aanwezigheid van griffier mr. J.G.R. Becker.