ECLI:NL:RBAMS:2020:4945

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2020
Publicatiedatum
12 oktober 2020
Zaaknummer
13-993075-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot geldboete voor opzettelijk indienen onjuiste aangifte inkomstenbelasting en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 september 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk indienen van een onjuiste aangifte inkomstenbelasting en valsheid in geschrift. De verdachte, geboren in 1956 en ingeschreven op een adres in de Basisregistratie Personen, had in de periode van 9 oktober 2013 tot en met 14 oktober 2013 een onjuiste aangifte over het jaar 2011 ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de jaren voorafgaand aan de verkoop van zijn vennootschap aanzienlijke bedragen had geleend van deze vennootschap, en dat hij bij de verkoop van de aandelen aan een stichting een voordeel uit aanmerkelijk belang had behaald, dat hij niet had opgegeven in zijn aangifte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk een valse aangifte had ingediend, en dat hij niet kon aantonen dat er sprake was van een pleitbaar standpunt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 5.000,00, met de mogelijkheid om deze in termijnen te betalen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de lange duur van de procedure en het blanco strafblad van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/993075-19 (Promis)
Datum uitspraak: 24 september 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1956 ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.J. Hart en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.M. Kuyp naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd – kort samengevat – dat hij in de periode van 9 oktober 2013 tot en met 14 oktober 2013 een onjuiste en/of onvolledige aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2011 heeft ingediend (eerste cumulatief/alternatief). Door deze onjuiste en/of onvolledige aangifte op te maken zou verdachte zich tevens schuldig hebben gemaakt aan valsheid in geschrift (tweede cumulatief/alternatief).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Door de Belastingdienst is geconstateerd dat bij een aantal vennootschappen naast grote vorderingen op de betrokken directeur-grootaandeelhouder, ook grote pensioenvoorzieningen van die directeur-grootaandeelhouder in de vennootschappen zaten. Tevens werd geconstateerd dat de vennootschappen waren aangekocht door dezelfde stichting.
Uit de systemen van de Belastingdienst werd duidelijk dat de vennootschappen dezelfde belastingadviseur hadden. Het vermoeden is ontstaan dat de belastingadviseur zijn cliënten heeft geadviseerd om de aandelen van hun vennootschappen aan de stichting over te dragen, nadat zij onder andere de liquide middelen uit de vennootschappen hadden gehaald. Door het samenstel van handelingen die zijn verricht dient fiscaal de pensioenvoorziening, stamrechtvoorziening en/of rekening-courant verhouding die in de vennootschap aanwezig is op het moment van verkoop, als uitgekeerd te worden beschouwd. Deze fiscale uitkeringen zijn echter niet verantwoord in de betreffende aangiften inkomstenbelasting. Door deze constructie zou er geen belasting zijn voldaan over de “uitgekeerde” bedragen.
Deze constatering door de Belastingdienst heeft in 2014 geresulteerd in de start van een strafrechtelijk onderzoek onder de naam Falls naar voornoemde belastingadviseur en vier van zijn cliënten, waaronder verdachte. Op basis van dat onderzoek is de verdenking ontstaan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk doen van onjuiste en/of onvolledige aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2011 en valsheid in geschrift.
Vervolgens is in februari 2018 tijdens een hoorzitting door het Openbaar Ministerie aangekondigd dat het voornemen bestond om aan verdachte een strafbeschikking op te leggen. Omdat verdachte liet weten daartegen in verzet te zullen gaan, is door het Openbaar Ministerie besloten om de strafbeschikking niet op te leggen maar verdachte strafrechtelijk te vervolgen.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich – overeenkomstig haar overgelegde requisitoir – op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Verdachte heeft in de loop der jaren geld geleend van zijn vennootschap, [naam B.V.] B.V. (hierna: [naam B.V.] B.V.). Door de verkoop van de aandelen van [naam B.V.] B.V. aan een stichting in 2011 – met overname door de stichting van de rekening-courantschuld van verdachte aan [naam B.V.] B.V. – is voor verdachte een voordeel uit aanmerkelijk belang ontstaan waarover verdachte inkomstenbelasting zou moeten betalen. Verdachte en zijn boekhouder wilden dit voorkomen en hebben om die reden bedacht om [naam B.V.] B.V. te verkopen met overname van de rekening-courantschuld. [naam B.V.] B.V. stierf vervolgens een fiscale dood en verdachte heeft het voordeel uit aanmerkelijk belang niet bij zijn aangifte inkomstenbelasting 2011 opgegeven. Verdachte en zijn belastingadviseur hebben daarmee opzettelijk een valse aangifte inkomstenbelasting opgemaakt en een onjuiste aangifte inkomstenbelasting ingediend.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zicht – overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota – op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe allereerst aangevoerd dat er geen sprake is van een onjuiste en/of onvolledige aangifte inkomstenbelasting 2011, omdat er sprake is van een pleitbaar standpunt. De onderbouwing van de raadsman zal de rechtbank bij de bespreking van dit verweer hieronder uiteenzetten.
De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Verdachte heeft immers volledig vertrouwd op de deskundigheid van zijn belastingadviseur.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Verdachte was van 29 maart 1999 tot en met 19 december 2011 bestuurder en enig aandeelhouder van [naam B.V.] B.V., gevestigd in Amsterdam. [2]
Op 19 december 2011 is de vennootschap verkocht aan Stichting [naam stichting] .
In de akte levering aandelen staat vermeld dat de koopsom voor de aandelen € 419.425,00 bedraagt en dat verdachte daarvan een gedeelte heeft ontvangen, te weten € 1,00. Het andere deel, te weten € 419.424,00 is voldaan door overname van de rekening-courantschuld die verdachte heeft aan [naam B.V.] B.V. ter hoogte van € 419.424,00. [3]
Verdachte heeft bij de FIOD verklaard dat het klopt dat hij het bedrag van € 419.424,00 heeft geleend van [naam B.V.] B.V. Verdachte heeft toegelicht dat hij dat bedrag in de jaren voorafgaand aan de verkoop van [naam B.V.] B.V. uit de B.V. heeft gehaald voor privébestedingen. [4]
[naam B.V.] B.V. had een pensioenvoorziening ten behoeve van verdachte. Op de balans per 31 december 2011 staat als pensioenvoorziening een bedrag van € 52.699,00 vermeld. [5]
Verdachte heeft op 17 juli 2013 aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2011 ingediend door middel van een C-biljet. In de aangifte is te lezen dat de verschuldigde belasting nihil bedroeg. [6] De Belastingdienst heeft bij brief van 28 september 2013 aan verdachte verzocht om opnieuw aangifte te doen door middel van het bijgevoegde aangiftebiljet, omdat de reeds ingediende aangifte niet kon worden verwerkt omdat verdachte een ander aangiftebiljet had moeten gebruiken. [7]
Verdachte heeft vervolgens op 14 oktober 2013 opnieuw aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2011 ingediend. [8] De aangifte is ondertekend op 9 oktober 2013. In de aangifte is een verzamelinkomen van nihil opgegeven. Op de ingediende aangifte inkomstenbelasting is alleen een bedrag opgenomen onder “Aftrekbare rente en financieringskosten eigen woning”. In de aangifte zijn geen andere bedragen opgenomen. [9]
Tussenoverweging rechtbank: De rechtbank stelt vast dat verdachte in de jaren 2008 tot en met 2011 grote geldbedragen uit [naam B.V.] B.V. heeft opgenomen voor privédoeleinden, teneinde in zijn levensonderhoud te voorzien. Verdachte heeft daarmee een rekening-courantschuld opgebouwd die – op het moment van verkoop van de aandelen van [naam B.V.] B.V. aan Stichting [naam stichting] op 19 december 2011 – in totaal € 419.425,00 bedroeg.
Pleitbaar standpunt?
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld – verwijzend naar het beroepschrift in de fiscale procedure – dat de heffing van de belasting over het uit [naam B.V.] B.V. opgenomen geldbedrag niet zijn grond vindt in de verkoop van [naam B.V.] B.V. in december 2011 tegen overname van de rekening-courantschuld, maar in dividenduitdelingen die (gedeeltelijk) in eerdere jaren hebben plaatsgevonden. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het evident is dat in de jaren 2008 tot en met 2011 feitelijk dividenduitkeringen hebben plaatsgevonden, omdat de ‘leningen’ onzakelijk waren. Er zou immers geen bank zijn geweest die deze geldbedragen aan verdachte zou hebben geleend in de perioden 2008 tot en met 2011, omdat verdachte nauwelijks inkomen genereerde en ook overigens geen zekerheid bood. Dat betekent dat – ook achteraf bezien – de aanslagen dividendbelasting in die jaren hadden behoren te vallen. Op zijn minst genomen had verdachte – ten tijde van het doen van belastingaangifte in oktober 2013 – moeten kunnen aannemen dat de aangifte inkomstenbelasting 2011 juist en volledig was en dat hij suppleties had moeten doen over de voorgaande jaren. De door de belastingdienst gemaakte koppeling tussen de verkoop van de aandelen [naam B.V.] B.V. in 2011 en de aangifte inkomstenbelasting 2011, is dan ook niet aanwezig. Gelet hierop is er sprake van een pleitbaar standpunt en kan niet worden bewezen dat de aangifte inkomstenbelasting 2011 onjuist is.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat het geldbedrag dat door verdachte uit [naam B.V.] B.V. is gehaald, door [naam B.V.] B.V. als rekening-courant is geadministreerd in de grootboekrekening over het jaar 2011 (DOC-5025). Ook is dit geldbedrag als rekening-courantschuld geadministreerd in een Balans voor de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 (DOC-5004) alsmede in een overzicht ‘rekening courant BA en KC BV’, bijgevoegd bij een brief van [bedrijf] (DOC-5012, pagina 14). Daar komt bij dat expliciet in de akte van levering van de aandelen van [naam B.V.] B.V. aan de Stichting [naam stichting] staat opgenomen dat een gedeelte van de koopsom, te weten € 419.424,00, (de totale koopsom bedraagt € 419.425,00) wordt voldaan door overname van de rekening-courantschuld ter hoogte van € 419.424,00 (DOC-5003). Dat er aldus (achteraf bezien) sprake kon zijn van dividenduitkeringen, wordt niet ondersteund door de administratie en de akte van levering. Dat de rekening-courantschuld niet op papier is vastgelegd, er geen rente over de schuld is betaald en ook geen zekerheden zijn bedongen, doet aan dat oordeel niet af. De rechtbank is derhalve van oordeel – met de officier van justitie – dat geen sprake is van een pleitbaar standpunt.
De rechtbank overweegt voorts dat kan worden vastgesteld dat de aangifte inkomstenbelasting 2011 onjuist is. De verkoopprijs van de aandelen van [naam B.V.] B.V. bedroeg € 419.425,00, zijnde de schuld die verdachte had aan [naam B.V.] B.V.. Deze schuld is door de koper overgenomen, waardoor verdachte werd bevrijd van zijn schuld aan [naam B.V.] B.V.. Daarmee is door verdachte winst uit aanmerkelijk belang behaald. Verdachte had deze winst uit aanmerkelijk belang moeten opnemen in zijn aangifte inkomstenbelasting 2011. Dat heeft hij niet gedaan.
De rechtbank overweegt verder dat door de verkoop van [naam B.V.] B.V. aan de Stichting [naam stichting] en de overname van de rekening-courantschuld die verdachte had aan [naam B.V.] B.V., de aanwezige pensioenvoorziening in [naam B.V.] B.V. fiscaal als uitgekeerd moet worden beschouwd. Deze pensioenuitkering van € 52.699,00 had daarom ook in de aangifte inkomstenbelasting 2011 moeten worden opgenomen. Ook dat is niet gebeurd.
De rechtbank concludeert dat de aangifte inkomstenbelasting 2011 onjuist is, waardoor te weinig belasting is geheven. De aangifte kan tevens worden aangemerkt als een vals geschrift.
Benadelingsbedrag
De winst uit aanmerkelijk belang is door de Belastingdienst vastgesteld op € 357.650,00. Dit bedrag is het verschil tussen de verkoopprijs van € 419.425,00 van de aandelen van [naam B.V.] B.V. en de verkrijgingsprijs van € 9.076,00 (vonnis rechtbank Noord-Holland van 16 oktober 2010, HAA 18/2904), minus het bedrag dat is aangemerkt als de afkoop van pensioen ad € 52.699,00.
Het benadelingsbedrag bedraagt dan bij het belastingtarief van 25%: € 89.413,00. Rekening houdend met de heffingskorting bedraagt het totale benadelingsbedrag ten gevolge van het onjuist doen van aangifte inkomstenbelasting 2011 € 108.679,00.
Het opzet van verdachte
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte opzet heeft gehad op het vals opmaken van de aangifte inkomstenbelasting en het vervolgens bij de Belastingdienst indienen van deze onjuiste aangifte. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Het dossier bevat e-mailcorrespondentie tussen verdachte en zijn belastingadviseur. Op 17 januari 2011 heeft verdachte naar zijn belastingadviseur gemaild:
“(..) Ik ben van plan om in de loop van 2011 het geld op de zakelijke rekening opnieuw te lenen om het huis te bouwen (goed idee?). Ik heb contact met een lokale bank (…). Zij zijn positief over verstrekking van een lening hypotheek van 500 duizend gulden. Rente: 6,5% (normaal op het eiland 7%).”
In een e-mail van 26 januari 2011 heeft verdachte geschreven:
“De [naam 1] rekening op naam van
de BV is opgeheven. Het tegoed is teruggestort. Rendement nagenoeg nul. Ik heb eerder een overzicht van de omzet facturen naar [naam 2] gestuurd, in verband met omzetbelasting. Als het goed is moet dat nu ingevoerd zijn. Mijn idee is als volgt: ik had schulden bij de BV. Nu is een deel afgelost (68000). Ik moet nu een balans opmaken hoeveel schulden ik heb. Vervolgens een leningcontract opmaken met een zachte rente voor die schulden en ook voor de rest van het tegoed, dat ik in de loop van 2011 nodig heb voor de bouw, want ik wil een hypotheeklening zo lang mogelijk uitstellen.” [10]
Verder bevat het dossier ook e-mailberichten waarin verdachte aan zijn belastingadviseur heeft geschreven over onderwerpen als omzet, BTW en voorbelasting. [11]
Op 2 oktober 2013 heeft verdachte een e-mail ontvangen van een medewerker van het kantoor van zijn belastingadviseur, waarbij een kopie van het door verdachte ingediende C-biljet aangifte inkomstenbelasting 2011 is gevoegd. Verdachte heeft dezelfde dag teruggemaild en geschreven:
“(…) Zou dat kunnen dat ze daardoor de aangifte niet in behandeling hebben genomen? Daarnaast vinden ze de nihil en nullen een beetje raar.”. [12]
Op 26 augustus 2010 heeft verdachte aan zijn belastingadviseur gemaild:
“Ik maak me alleen een beetje zorgen over de hoge schuld die ik heb opgebouwd. Niet dat ik het opgesoupeerd of zo, maar vrees dat de grote broer mij ter verantwoording roept. Wij zullen zien. Met jou voel ik me in ieder geval sterk”.
Daarop antwoordt de belastingadviseur:
“….mocht de grote broer ‘wakker worden’, dan zal, in het ergste geval, een deel van de schuld moeten worden afgelost. [13]
Tijdens het verhoor bij de FIOD heeft verdachte verklaard dat het logisch is dat hij over het bedrag dat hij uit [naam B.V.] B.V. heeft gehaald nog inkomstenbelasting zou moeten betalen en dat hij daar ook nooit aan getwijfeld heeft. [14]
Ter terechtzitting heeft verdachte herhaald dat hij wist dat hij nog inkomstenbelasting zou moeten betalen over het bedrag dat hij uit [naam B.V.] B.V. had gehaald, maar dat hij wachtte totdat hij iets van de Belastingdienst daarover zou horen. Over de aangifte inkomstenbelasting 2011 heeft verdachte verklaard dat zijn belastingadviseur de aangifte heeft gedaan en dat hij die niet heeft bekeken. Hij vertrouwde op zijn boekhouder. [15]
Vertrouwen op belastingadviseur
Verdachte heeft over de aangifte in kwestie verklaard dat die aangifte door zijn belastingadviseur is opgemaakt, dat hij op zijn belastingadviseur vertrouwde en de aangifte niet heeft bekeken. Ook al gaat de rechtbank uit van de lezing van verdachte dat hij zelf deze aangifte niet heeft ingezien en deze vervolgens heeft laten indienen door de belastingadviseur, dan nog ontslaat dit verdachte niet van zijn verantwoordelijkheid voor de juistheid van de aangifte. Het is allereerst aan de belastingplichtige om zijn belastingaangifte voor inzending op juistheid te controleren. Daar komt bij dat verdachte wist dat hij nog steeds inkomstenbelasting zou moeten betalen over het geldbedrag dat hij in de loop der jaren uit [naam B.V.] B.V. had gehaald
Conclusie rechtbank
Op grond van de hierboven genoemde omstandigheden vindt de rechtbank dat verdachte kon begrijpen dat hij eerst inkomsten had moeten opgeven alvorens de Belastingdienst zou kunnen bepalen hoeveel inkomstenbelasting hij zou moeten afdragen. Vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de juistheid van de aangifte had hij de aangifte minst genomen dienen te controleren op het opgegeven inkomen. Dit heeft hij niet gedaan. Verdachte heeft willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de namens hem ingediende aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2011 vals zou worden opgemaakt en dientengevolge als een onjuiste aangifte zou worden ingediend. Uit de hierboven genoemde overwegingen kan tevens worden geconcludeerd dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn belastingadviseur de aangifte heeft opgesteld en ingediend.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 14 oktober 2013, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, te weten:
een aangifte inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen 2011,
ten name van [verdachte] onjuist heeft gedaan,
immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk op het bij de Belastingdienst ingediende aangiftebiljet inkomstenbelasting
2011 ten name van genoemde persoon een onjuist belastbaar inkomen (box 1) en geen belastbaar bedrag aan inkomen voordeel uit aanmerkelijk belang (box 2) opgegeven,
terwijl dat feit er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
en
in de periode van 2 oktober tot en met 14 oktober 2013, in Nederland, tezamen en
in vereniging met een ander, een geschrift, te weten:
een aangifte inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen 2011, ten name van [verdachte]
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen
valselijk hebben opgemaakt, immers hebben verdachte en zijn mededader valselijk en in strijd met de waarheid
in die aangifte over het jaar 2011 ten onrechte een bedrag van 52.699 euro niet als afkoop pensioen (box 1) opgegeven en ten onrechte een bedrag van 366.725 euro niet als inkomen voordeel uit aanmerkelijk belang (box 2) opgegeven,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder eerste cumulatief/alternatief en tweede cumulatief/alternatief bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uur en een geldboete van € 5.000,00.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij het bepalen van de op te leggen straf er rekening mee te houden dat deze zaak grote gevolgen heeft voor verdachte. Niet alleen op werkgebied – hij heeft immers een VOG nodig om als tolk te mogen werken voor de overheid – maar ook fiscaal en privé. Daar komt bij dat verdachte een blanco strafblad heeft, een beperkte rol heeft gehad in vergelijking met zijn belastingadviseur, er nooit eerder of later enige discussie met de Belastingdienst is geweest en verdachte een bankgarantie heeft gesteld voor betaling van de eventueel verschuldigde belasting en rente. De verdediging heeft verzocht om toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en verdachte schuldig te verklaren zonder een straf op te leggen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude door opzettelijk een onjuiste aangifte inkomstenbelasting in te dienen, door niet in de aangifte op te geven dat hij inkomsten heeft gehad uit aanmerkelijk belang. Verdachte heeft jarenlang geld van zijn vennootschap geleend, tot een totaalbedrag van € 419.425,00. Met de verkoop van de aandelen van zijn vennootschap, waarbij de rekening-courantschuld is overgenomen door de koper, is een voordeel uit aanmerkelijk belang ontstaan. Ook heeft verdachte daarmee fiscaal kunnen beschikken over zijn pensioen. Verdachte had dit in de aangifte inkomstenbelasting moeten opgeven, maar dat heeft hij opzettelijk niet gedaan. Daarmee heeft hij zich ook schuldig gemaakt aan het opmaken van een vals geschrift.
Door zo te handelen heeft verdachte eraan bijgedragen dat de overheid te weinig inkomsten uit belasting heeft genoten. Bovendien wordt het algemeen vertrouwen in het belastingsysteem, waarbinnen sprake zou moeten zijn van eerlijke lastenverdeling, door dit soort handelen geschaad. Het systeem van de inkomstenbelasting is immers mede gebaseerd op het vertrouwen, dat de ondernemer een juiste aangifte doet en dat de Belastingdienst op basis daarvan de verschuldigde inkomstenbelasting vaststelt. Verdachte heeft hiervan misbruik gemaakt.
De rechtbank houdt bij de straftoemeting rekening met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en zoekt daarbij aansluiting bij de oriëntatiepunten fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. De rechtbank gaat daarbij uit van het totale benadelingsbedrag van € 108.679,00 en niet – zoals bepleit door de verdediging – van het bedrag dat verdachte als naheffing van de Belastingdienst heeft ontvangen. Die naheffing is namelijk de helft van het totale benadelingsbedrag – de fiscale partner van verdachte heeft een naheffingsaanslag voor de andere helft ontvangen – terwijl het in de strafzaak gaat om het totale door de Belastingdienst geleden nadeel.
Genoemde oriëntatiepunten geven als indicatie voor de op te leggen straf bij een benadelingsbedrag tussen € 70.000,00 en € 125.000,00 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf tot negen maanden of een voorwaardelijke gevangenisstraf met een taakstraf. De rechtbank neemt dit als uitgangspunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank overweegt allereerst dat er reeds in december 2014 doorzoekingen hebben plaatsgevonden, verdachte in maart 2015 is gehoord en het einddossier eind 2015 gereed was. Pas in februari 2018 heeft er bij het Openbaar Ministerie een hoorzitting plaatsgevonden. Daar verdachte liet weten dat hij in verzet zou gaan tegen de door het Openbaar Ministerie aangekondigde strafbeschikking, is besloten verdachte strafrechtelijk te vervolgen. In september 2018 zijn namens verdachte onderzoekswensen bij de rechter-commissaris ingediend, waarna op 9 mei 2019 een getuige is gehoord. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft vervolgens pas op 10 september 2020 plaatsgevonden. Deels is dat te wijten aan de gevolgen van het coronavirus, maar voor het overgrote deel is de zeer lange duur van deze zaak te wijten aan het niet voortvarend handelen door het Openbaar Ministerie. De rechtbank zal daarmee in het voordeel van verdachte rekening houden.
De rechtbank overweegt voorts in het voordeel van verdachte dat hij blijkens een uittreksel Justitiële Documentatie van 10 augustus 2020 niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. De rechtbank overweegt tot slot dat zij de verwachting heeft dat verdachte in voldoende mate zal zijn gewaarschuwd en hij niet nogmaals de fout in zal gaan.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een geldboete ter hoogte van € 5.000,00 een passende straf is. Verdachte mag deze geldboete voldoen in 10 maandelijkse termijnen van
€ 500,00.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24a, 24c, 55 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
eendaadse samenloop van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven
en
opzettelijk opmaken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboetevan
€ 5.000,00 (vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 60 (zestig) dagen.
Bepaalt dat de geldboete in
10 (tien) maandelijkse termijnenvan elk
€ 500 (vijfhonderd euro)mag worden voldaan.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P. Bleeker, voorzitter,
mrs. J. Knol en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. Riggelink, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 september 2020.
Bijlage I - Tenlastelegging[naam verdachte]
Aan verdachte [verdachte] is – na wijziging van de tenlastelegging – ten laste gelegd dat
“hij op een tijdstip in de periode van 9 oktober tot en met 14 oktober 2013, althans in oktober 2013 te Apeldoorn, Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, te
weten:
een aangifte inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen 2011 (D-5010,
D-5044),
ten name van [verdachte] (gedeeltelijk) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of laten doen,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk op het/de bij de inspecteur der belastingen en/of de Belastingdienst ingediende (elektronische) aangifte en/of ingeleverde aangiftebiljet inkomstenbelasting 2011 ten name van genoemde persoon een te laag, althans onjuist (belastbaar) inkomen (box 1) en/of geen, althans een te laag en/of onjuist (belastbaar), bedrag aan inkomen (voordeel) uit aanmerkelijk belang (box 2) opgegeven en/of laten opgeven, terwijl dat/die feit(en) er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven.
en/of
hij op een tijdstip in de periode van 2 oktober tot en met 14 oktober 2013, althans in oktober 2013te Apeldoorn, Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een geschrift, te weten:
een aangifte inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen 2011 (D-5010, D-5044), ten name van [verdachte]
zijnde een geschrift(en) dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen
valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of vervalst en/of laten opmaken en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk en in strijd met de waarheid
in die aangifte over het jaar 2011 ten onrechte een bedrag van 52.699 euro, althans enig bedrag, niet als afkoop pensioen (box 1) opgegeven en/of ten onrechte een bedrag van 366.725 euro, althans enig bedrag, niet als inkomen (voordeel) uit aanmerkelijk belang (box 2) opgegeven,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met nummer 54995 (onderzoek Falls ) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren;
2.Een afschrift, zijnde een uittreksel van de Kamer van Koophandel, DOC-5001;
3.Een geschrift, zijnde een akte van levering, DOC-5003;
4.V05-001, pagina 9 en 11;
5.Een geschrift, zijnde een Balans en Winst en Verliesrekening, DOC-5004;
6.Een geschrift, zijnde een aangifte C-biljet inkomstenbelasting, DOC-5030, pagina 2 en 6;
7.Een geschrift, zijnde een brief, DOC-5044, pagina 2;
8.Een geschrift, zijnde een overzicht uit het Belastingsysteem Aanslag Belasting Systeem, DOC-5009;
9.Een geschrift, zijnde een aangifte inkomstenbelasting, ongenummerd;
10.Een geschrift, zijnde emailberichten, DOC-5029, pagina 2;
11.Een geschrift, zijnde een emailberichten, DOC-5034;
12.Een geschrift zijnde een emailbericht, DOC-5030;
13.Een geschrift, zijnde een emailbericht, DOC-5031, pagina 1;
14.V05-001, pagina 6;
15.Een proces-verbaal van de terechtzitting van 10 september 2020;