3.4Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Verdachte was van 29 maart 1999 tot en met 19 december 2011 bestuurder en enig aandeelhouder van [naam B.V.] B.V., gevestigd in Amsterdam.
Op 19 december 2011 is de vennootschap verkocht aan Stichting [naam stichting] .
In de akte levering aandelen staat vermeld dat de koopsom voor de aandelen € 419.425,00 bedraagt en dat verdachte daarvan een gedeelte heeft ontvangen, te weten € 1,00. Het andere deel, te weten € 419.424,00 is voldaan door overname van de rekening-courantschuld die verdachte heeft aan [naam B.V.] B.V. ter hoogte van € 419.424,00.
Verdachte heeft bij de FIOD verklaard dat het klopt dat hij het bedrag van € 419.424,00 heeft geleend van [naam B.V.] B.V. Verdachte heeft toegelicht dat hij dat bedrag in de jaren voorafgaand aan de verkoop van [naam B.V.] B.V. uit de B.V. heeft gehaald voor privébestedingen.
[naam B.V.] B.V. had een pensioenvoorziening ten behoeve van verdachte. Op de balans per 31 december 2011 staat als pensioenvoorziening een bedrag van € 52.699,00 vermeld.
Verdachte heeft op 17 juli 2013 aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2011 ingediend door middel van een C-biljet. In de aangifte is te lezen dat de verschuldigde belasting nihil bedroeg.De Belastingdienst heeft bij brief van 28 september 2013 aan verdachte verzocht om opnieuw aangifte te doen door middel van het bijgevoegde aangiftebiljet, omdat de reeds ingediende aangifte niet kon worden verwerkt omdat verdachte een ander aangiftebiljet had moeten gebruiken.
Verdachte heeft vervolgens op 14 oktober 2013 opnieuw aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2011 ingediend.De aangifte is ondertekend op 9 oktober 2013. In de aangifte is een verzamelinkomen van nihil opgegeven. Op de ingediende aangifte inkomstenbelasting is alleen een bedrag opgenomen onder “Aftrekbare rente en financieringskosten eigen woning”. In de aangifte zijn geen andere bedragen opgenomen.
Tussenoverweging rechtbank: De rechtbank stelt vast dat verdachte in de jaren 2008 tot en met 2011 grote geldbedragen uit [naam B.V.] B.V. heeft opgenomen voor privédoeleinden, teneinde in zijn levensonderhoud te voorzien. Verdachte heeft daarmee een rekening-courantschuld opgebouwd die – op het moment van verkoop van de aandelen van [naam B.V.] B.V. aan Stichting [naam stichting] op 19 december 2011 – in totaal € 419.425,00 bedroeg.
Pleitbaar standpunt?
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld – verwijzend naar het beroepschrift in de fiscale procedure – dat de heffing van de belasting over het uit [naam B.V.] B.V. opgenomen geldbedrag niet zijn grond vindt in de verkoop van [naam B.V.] B.V. in december 2011 tegen overname van de rekening-courantschuld, maar in dividenduitdelingen die (gedeeltelijk) in eerdere jaren hebben plaatsgevonden. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het evident is dat in de jaren 2008 tot en met 2011 feitelijk dividenduitkeringen hebben plaatsgevonden, omdat de ‘leningen’ onzakelijk waren. Er zou immers geen bank zijn geweest die deze geldbedragen aan verdachte zou hebben geleend in de perioden 2008 tot en met 2011, omdat verdachte nauwelijks inkomen genereerde en ook overigens geen zekerheid bood. Dat betekent dat – ook achteraf bezien – de aanslagen dividendbelasting in die jaren hadden behoren te vallen. Op zijn minst genomen had verdachte – ten tijde van het doen van belastingaangifte in oktober 2013 – moeten kunnen aannemen dat de aangifte inkomstenbelasting 2011 juist en volledig was en dat hij suppleties had moeten doen over de voorgaande jaren. De door de belastingdienst gemaakte koppeling tussen de verkoop van de aandelen [naam B.V.] B.V. in 2011 en de aangifte inkomstenbelasting 2011, is dan ook niet aanwezig. Gelet hierop is er sprake van een pleitbaar standpunt en kan niet worden bewezen dat de aangifte inkomstenbelasting 2011 onjuist is.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat het geldbedrag dat door verdachte uit [naam B.V.] B.V. is gehaald, door [naam B.V.] B.V. als rekening-courant is geadministreerd in de grootboekrekening over het jaar 2011 (DOC-5025). Ook is dit geldbedrag als rekening-courantschuld geadministreerd in een Balans voor de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 (DOC-5004) alsmede in een overzicht ‘rekening courant BA en KC BV’, bijgevoegd bij een brief van [bedrijf] (DOC-5012, pagina 14). Daar komt bij dat expliciet in de akte van levering van de aandelen van [naam B.V.] B.V. aan de Stichting [naam stichting] staat opgenomen dat een gedeelte van de koopsom, te weten € 419.424,00, (de totale koopsom bedraagt € 419.425,00) wordt voldaan door overname van de rekening-courantschuld ter hoogte van € 419.424,00 (DOC-5003). Dat er aldus (achteraf bezien) sprake kon zijn van dividenduitkeringen, wordt niet ondersteund door de administratie en de akte van levering. Dat de rekening-courantschuld niet op papier is vastgelegd, er geen rente over de schuld is betaald en ook geen zekerheden zijn bedongen, doet aan dat oordeel niet af. De rechtbank is derhalve van oordeel – met de officier van justitie – dat geen sprake is van een pleitbaar standpunt.
De rechtbank overweegt voorts dat kan worden vastgesteld dat de aangifte inkomstenbelasting 2011 onjuist is. De verkoopprijs van de aandelen van [naam B.V.] B.V. bedroeg € 419.425,00, zijnde de schuld die verdachte had aan [naam B.V.] B.V.. Deze schuld is door de koper overgenomen, waardoor verdachte werd bevrijd van zijn schuld aan [naam B.V.] B.V.. Daarmee is door verdachte winst uit aanmerkelijk belang behaald. Verdachte had deze winst uit aanmerkelijk belang moeten opnemen in zijn aangifte inkomstenbelasting 2011. Dat heeft hij niet gedaan.
De rechtbank overweegt verder dat door de verkoop van [naam B.V.] B.V. aan de Stichting [naam stichting] en de overname van de rekening-courantschuld die verdachte had aan [naam B.V.] B.V., de aanwezige pensioenvoorziening in [naam B.V.] B.V. fiscaal als uitgekeerd moet worden beschouwd. Deze pensioenuitkering van € 52.699,00 had daarom ook in de aangifte inkomstenbelasting 2011 moeten worden opgenomen. Ook dat is niet gebeurd.
De rechtbank concludeert dat de aangifte inkomstenbelasting 2011 onjuist is, waardoor te weinig belasting is geheven. De aangifte kan tevens worden aangemerkt als een vals geschrift.
Benadelingsbedrag
De winst uit aanmerkelijk belang is door de Belastingdienst vastgesteld op € 357.650,00. Dit bedrag is het verschil tussen de verkoopprijs van € 419.425,00 van de aandelen van [naam B.V.] B.V. en de verkrijgingsprijs van € 9.076,00 (vonnis rechtbank Noord-Holland van 16 oktober 2010, HAA 18/2904), minus het bedrag dat is aangemerkt als de afkoop van pensioen ad € 52.699,00.
Het benadelingsbedrag bedraagt dan bij het belastingtarief van 25%: € 89.413,00. Rekening houdend met de heffingskorting bedraagt het totale benadelingsbedrag ten gevolge van het onjuist doen van aangifte inkomstenbelasting 2011 € 108.679,00.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte opzet heeft gehad op het vals opmaken van de aangifte inkomstenbelasting en het vervolgens bij de Belastingdienst indienen van deze onjuiste aangifte. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Het dossier bevat e-mailcorrespondentie tussen verdachte en zijn belastingadviseur. Op 17 januari 2011 heeft verdachte naar zijn belastingadviseur gemaild:
“(..) Ik ben van plan om in de loop van 2011 het geld op de zakelijke rekening opnieuw te lenen om het huis te bouwen (goed idee?). Ik heb contact met een lokale bank (…). Zij zijn positief over verstrekking van een lening hypotheek van 500 duizend gulden. Rente: 6,5% (normaal op het eiland 7%).”
In een e-mail van 26 januari 2011 heeft verdachte geschreven:
“De [naam 1] rekening op naam van
de BV is opgeheven. Het tegoed is teruggestort. Rendement nagenoeg nul. Ik heb eerder een overzicht van de omzet facturen naar [naam 2] gestuurd, in verband met omzetbelasting. Als het goed is moet dat nu ingevoerd zijn. Mijn idee is als volgt: ik had schulden bij de BV. Nu is een deel afgelost (68000). Ik moet nu een balans opmaken hoeveel schulden ik heb. Vervolgens een leningcontract opmaken met een zachte rente voor die schulden en ook voor de rest van het tegoed, dat ik in de loop van 2011 nodig heb voor de bouw, want ik wil een hypotheeklening zo lang mogelijk uitstellen.”
Verder bevat het dossier ook e-mailberichten waarin verdachte aan zijn belastingadviseur heeft geschreven over onderwerpen als omzet, BTW en voorbelasting.
Op 2 oktober 2013 heeft verdachte een e-mail ontvangen van een medewerker van het kantoor van zijn belastingadviseur, waarbij een kopie van het door verdachte ingediende C-biljet aangifte inkomstenbelasting 2011 is gevoegd. Verdachte heeft dezelfde dag teruggemaild en geschreven:
“(…) Zou dat kunnen dat ze daardoor de aangifte niet in behandeling hebben genomen? Daarnaast vinden ze de nihil en nullen een beetje raar.”.
Op 26 augustus 2010 heeft verdachte aan zijn belastingadviseur gemaild:
“Ik maak me alleen een beetje zorgen over de hoge schuld die ik heb opgebouwd. Niet dat ik het opgesoupeerd of zo, maar vrees dat de grote broer mij ter verantwoording roept. Wij zullen zien. Met jou voel ik me in ieder geval sterk”.
Daarop antwoordt de belastingadviseur:
“….mocht de grote broer ‘wakker worden’, dan zal, in het ergste geval, een deel van de schuld moeten worden afgelost.”
Tijdens het verhoor bij de FIOD heeft verdachte verklaard dat het logisch is dat hij over het bedrag dat hij uit [naam B.V.] B.V. heeft gehaald nog inkomstenbelasting zou moeten betalen en dat hij daar ook nooit aan getwijfeld heeft.
Ter terechtzitting heeft verdachte herhaald dat hij wist dat hij nog inkomstenbelasting zou moeten betalen over het bedrag dat hij uit [naam B.V.] B.V. had gehaald, maar dat hij wachtte totdat hij iets van de Belastingdienst daarover zou horen. Over de aangifte inkomstenbelasting 2011 heeft verdachte verklaard dat zijn belastingadviseur de aangifte heeft gedaan en dat hij die niet heeft bekeken. Hij vertrouwde op zijn boekhouder.
Vertrouwen op belastingadviseur
Verdachte heeft over de aangifte in kwestie verklaard dat die aangifte door zijn belastingadviseur is opgemaakt, dat hij op zijn belastingadviseur vertrouwde en de aangifte niet heeft bekeken. Ook al gaat de rechtbank uit van de lezing van verdachte dat hij zelf deze aangifte niet heeft ingezien en deze vervolgens heeft laten indienen door de belastingadviseur, dan nog ontslaat dit verdachte niet van zijn verantwoordelijkheid voor de juistheid van de aangifte. Het is allereerst aan de belastingplichtige om zijn belastingaangifte voor inzending op juistheid te controleren. Daar komt bij dat verdachte wist dat hij nog steeds inkomstenbelasting zou moeten betalen over het geldbedrag dat hij in de loop der jaren uit [naam B.V.] B.V. had gehaald
Conclusie rechtbank
Op grond van de hierboven genoemde omstandigheden vindt de rechtbank dat verdachte kon begrijpen dat hij eerst inkomsten had moeten opgeven alvorens de Belastingdienst zou kunnen bepalen hoeveel inkomstenbelasting hij zou moeten afdragen. Vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de juistheid van de aangifte had hij de aangifte minst genomen dienen te controleren op het opgegeven inkomen. Dit heeft hij niet gedaan. Verdachte heeft willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de namens hem ingediende aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2011 vals zou worden opgemaakt en dientengevolge als een onjuiste aangifte zou worden ingediend. Uit de hierboven genoemde overwegingen kan tevens worden geconcludeerd dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn belastingadviseur de aangifte heeft opgesteld en ingediend.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.