ECLI:NL:RBAMS:2020:4932

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
12 oktober 2020
Zaaknummer
13/165426-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van parfum met ISD-maatregel opgelegd aan verdachte

Op 9 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 juni 2020 in Amsterdam een aantal flesjes parfum ter waarde van ongeveer 73,96 euro heeft gestolen uit een winkel. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een zitting op 25 september 2020, waar de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, de diefstal bewezen achtte op basis van het dossier en de bekennende verklaring van de verdachte. De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de diefstal heeft gepleegd en dat er geen rechtvaardigingsgrond aanwezig is. De verdachte is eerder veroordeeld voor diefstal en vertoont een delictpatroon van vermogensdelicten. De officier van justitie heeft een ISD-maatregel van twee jaar geëist, terwijl de verdediging verzocht om geen ISD-maatregel op te leggen en de verdachte de mogelijkheid te geven om naar zijn geboorteland te vertrekken.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de ISD-maatregel noodzakelijk is om de kans op herhaling te verkleinen en de maatschappij te beschermen. De verdachte heeft geen legale inkomsten, is dakloos en heeft een verslaving, wat het risico op recidive vergroot. De rechtbank heeft de ISD-maatregel voor de maximale termijn van twee jaar opgelegd, zonder aftrek van het voorarrest, en heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/165426-20 (Promis)
Datum uitspraak: 9 oktober 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
25 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.H. van der Meij en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.J. Pardijs naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 23 juni 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, een aantal flesjes/doosjes parfum (totale waarde ongeveer 73,96 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan winkelbedrijf [naam winkelbedrijf] (gevestigd [vestigingsplaats] ), heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 juni 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk een aantal flesjes/doosjes parfum (totale waarde ongeveer 73,96 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [naam winkelbedrijf] (gevestigd [vestigingsplaats] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en welk goed verdachte uit de winkelvoorraad van voornoemde rechthebbende had genomen onder gehoudenheid om, alvorens die winkel te verlaten voornoemd
goed te betalen, in elk geval ter betaling aan te bieden, en aldus dat goed anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de diefstal bewezen kan worden, gezien het dossier en de bekennende verklaring van verdachte.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.
3.3
oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt de diefstal bewezen op grond van de stukken in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte. Omdat sprake is van een bekennende verdachte werkt de rechtbank de bewijsmiddelen niet uit, maar volstaat met een opsomming ervan in de bijlage bij dit vonnis.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in de bijlage opgesomde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 23 juni 2020 te Amsterdam flesjes/doosjes parfum, met een totale waarde van ongeveer 73,96 euro,
toebehorend aan winkelbedrijf [naam winkelbedrijf] , gevestigd [vestigingsplaats] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit en strafbaarheid van verdachte

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

6.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) wordt opgelegd van twee jaar.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht geen ISD-maatregel op te leggen en verdachte in de gelegenheid te stellen zo snel mogelijk naar [geboorteland] te vertrekken. Als de rechtbank daar niet in meegaat, heeft de raadsman verzocht de ISD-maatregel voorwaardelijk op te leggen en de reclassering opdracht te geven te onderzoeken wat mogelijk is binnen een toezicht.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf of maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander op de zitting is gebleken.
Door een winkeldiefstal te plegen heeft verdachte laten zien dat hij geen respect heeft voor andermans eigendommen. Winkeldiefstallen zijn ergerlijke feiten die naast schade ook hinder veroorzaken voor winkeliers. Uit het strafblad van verdachte van 19 augustus 2020 blijkt dat hij al vaak voor diefstal is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport de reclassering van 28 augustus 2020. Daarin schrijft de reclassering onder meer dat bij verdachte sprake is van instabiliteit op alle leefgebieden. Hij is dakloos, heeft geen dagbesteding en geen inkomen. Verdachte pleegt delicten om zichzelf financieel te onderhouden en verdovende middelen te kunnen kopen. Er is sprake van een delictpatroon van vermogensdelicten en het herhalingsgevaar wordt als hoog ingeschat. Het middelengebruik van verdachte lijkt zo op de voorgrond te staan dat een behandeling noodzakelijk is. Dat kan niet binnen een reclasseringstoezicht omdat verdachte geen aanspraak kan maken op sociale voorzieningen in Nederland, zoals een uitkering en maatschappelijke opvang. Verdachte heeft geprobeerd om een delictvrij bestaan op te bouwen maar gezien de instabiliteit op alle leefgebieden, zijn verslaving en zijn broze gezondheid is een strikter juridisch kader noodzakelijk; reclasseringstoezicht is daarvoor
onvoldoende. De reclassering vindt dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel de meeste mogelijkheden biedt om herhaling te voorkomen en de leefomstandigheden van verdachte te stabiliseren.
J. Versteeg, reclasseringswerker en opsteller van dit rapport heeft op de zitting toegelicht dat alleen een meldplicht in het kader van een reclasseringstoezicht weinig meerwaarde zal hebben gelet op de problemen van verdachte en de hoge kans op herhaling. Het is volgens Versteeg de vraag of de voor het eerst op zitting geuite wens van verdachte om terug te keren naar [geboorteland] naar zijn zieke moeder oprecht is. Eerder zei hij absoluut niet terug te willen en dat hij zijn gezin naar Nederland wilde laten komen. Versteeg ziet wel mogelijkheden voor begeleiding bij een geleidelijke verhuizing terug naar [geboorteland] , maar de vraag is hoe succesvol dat uiteindelijk zal zijn, omdat onbekend is of verdachte daar een sociaal netwerk en ondersteuning heeft. De afwezigheid daarvan vergroot het herhalingsrisico en kan een terugkomst naar Nederland betekenen.
Om de ISD-maatregel op te kunnen leggen, moet verdachte aan voorwaarden voldoen die staan in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht en in de ISD-richtlijn van het Openbaar Ministerie. Zo moet verdachte een misdrijf hebben begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Omdat de rechtbank in dit vonnis bewezen verklaart dat verdachte een diefstal heeft gepleegd, is aan deze voorwaarde voldaan. Ook moet verdachte in de afgelopen vijf jaar meer dan drie keer voor een misdrijf onherroepelijk zijn veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf. Uit het strafblad van verdachte van 19 augustus 2020 blijkt dat verdachte ook aan deze voorwaarde voldoet. Bovendien moeten de in dit vonnis bewezenverklaarde feiten zijn begaan na de tenuitvoerlegging van die eerder opgelegde vrijheidsbenemende straffen, wat ook het geval is.
De belangrijkste twee doelen van de ISD-maatregel zijn de beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van recidive van verdachte. Daarbij gaat het met name om bestrijding van (ernstige) overlast. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal plegen. De rechtbank vindt het herhalingsgevaar ook hoog vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij heeft geen legale inkomsten en is verslaafd. De rechtbank vindt dat de kans groot is dat verdachte opnieuw de fout in gaat als hem geen ISD-maatregel wordt opgelegd. Het opleggen van (korte) gevangenisstraffen heeft tot nu toe niet geleid tot het voorkomen van herhaling.
Verdachte heeft verteld dat als hij vrij komt hij Nederland direct wil verlaten en snel terug wil naar [geboorteland] om bij zijn ernstig zieke moeder te zijn. Deze gezondheidstoestand van zijn moeder is door de verdediging op geen enkele manier onderbouwd. Bovendien ligt het niet voor de hand dat verdachte snel terug zal keren naar [geboorteland] , omdat op de zitting gebleken is dat verdachte daar nog zes jaar gevangenisstraf open heeft staan. Die zal hij vrijwel zeker moeten uitzitten bij een terugkeer, terwijl dat vooralsnog niet het geval is als hij in Nederland blijft, zo volgt uit uitspraken van de Internationale Rechtshulpkamer van deze rechtbank.
Begeleiding en toezicht door de reclassering buiten de gevangenis gericht op terugdringen van herhaling is niet uitvoerbaar omdat verdachte, vanwege zijn verblijfsstatus, geen aanspraak kan maken op sociale voorzieningen in Nederland. Alles overziend vindt de rechtbank het noodzakelijk om aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen om zijn overlastgevende gedrag te laten stoppen.
Om het risico op herhaling zoveel mogelijk te beperken, de begeleiding bij de oplossing van zijn problemen alle kans te geven en voor een optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel uit te voeren. Daarom legt de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaar op en wordt het voorarrest niet van de duur van de maatregel afgetrokken.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel
tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor 2 (twee) jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Huber, voorzitter,
mrs. S. Djebali en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Jaakke-van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 oktober 2020.