ECLI:NL:RBAMS:2020:4910

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
13/159783-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere vermogensdelicten, waaronder inbraak en diefstal, met bewijsbeoordeling van herkenningen op camerabeelden

Op 29 september 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan vier vermogensdelicten, waaronder inbraak in een hotel en een café, en diefstal van een motor. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 121 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. De zaak is behandeld op tegenspraak, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie heeft overwogen, evenals de verdediging van de verdachte. De rechtbank heeft de herkenningen van de verdachte op camerabeelden door verbalisanten als betrouwbaar beoordeeld, wat heeft bijgedragen aan de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van heling, maar heeft de overige feiten bewezen verklaard op basis van aangiften en camerabeelden. De rechtbank heeft ook de schadevergoeding aan benadeelde partijen behandeld, waarbij een deel van de vordering is toegewezen en een ander deel niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft de straffen gemotiveerd op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/159783-20 (zaak A) en 13/076823-20 (zaak B)
Datum uitspraak: 29 september 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1996 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] in [woonplaats] ,
nu gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 september 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is
in zaak A– kort weergegeven – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1.inbraak in vereniging, waarbij goederen zijn weggenomen uit [naam hotel] in de periode 21 april 2020 tot en met 22 april 2020 in Amsterdam ;
Feit 2.vernieling in vereniging van goederen die toebehoorden aan [naam hotel] in de periode 21 april 2020 tot en met 22 april 2020 in Amsterdam ;
Feit 3.diefstal in vereniging van een motor die toebehoorde aan [naam eigenaar] op 27 april 2020 in Amsterdam ;
Feit 4.heling van een gereedschapskist en een laserwaterpas op 17 juni 2020 in Amsterdam .
Aan verdachte is
in zaak B– kort weergegeven – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan inbraak in vereniging, waarbij goederen zijn weggenomen uit [naam café] op 26 januari 2019 in Amsterdam .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak
Zaak A, feit 4
Heling van gereedschapskist en laserwaterpas
Verdachte heeft verklaard dat de bij hem aangetroffen (lege) gereedschapskist en (kapotte) laserwaterpas bij het vuilnis lagen. Hij wist niet dat deze goederen van diefstal afkomstig waren. Uit het dossier blijken verder ook geen feiten of omstandigheden waaruit verdachte had kunnen of moeten afleiden dat de gereedschapskist of de laserwaterpas gestolen waren. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de ten laste gelegde heling.
3.3.2.
Bewezenverklaring
Zaak A, feiten 1 en 2
Inbraak in [naam hotel]
Uit de aangifte van [naam aangever 1] volgt dat er in de nacht van 21 op 22 april 2020 is ingebroken in [naam hotel] . Aangever is de hotelmanager en heeft verklaard dat hij op 21 april 2020 het hotel in goede staat had achtergelaten. De volgende dag ontdekte hij dat twee snoep- en/of drankautomaten bij de receptie waren vernield. Ook de inhoud was weggenomen. Verder waren twee deuren en twee kluizen vernield en was een tv uit één van de hotelkamers weggenomen.
Uit de beschrijving van de camerabeelden van de betreffende nacht blijkt dat het hotel op dat moment werd gerenoveerd. De receptie was volledig gestript. Enkel de balie van de receptie stond nog in de ruimte. Deze was ter bescherming afgetimmerd met houten planken. Op de beelden is te zien hoe drie personen de receptie binnenlopen en de houten planken (met gereedschap) lostrekken van de balie, waarna zij de kastjes en lades van de balie doorzoeken.
De (
stillsvan de) camerabeelden zijn bekeken door vier verbalisanten, die verdachte daarop hebben herkend.
Betrouwbaarheid van herkenningen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of op basis van de herkenningen van verbalisanten kan worden vastgesteld dat verdachte een van de personen is op de camerabeelden. Zij stelt daarbij voorop dat behoedzaam moet worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Dit geldt temeer als deze herkenningen het enige bewijsmiddel zijn waaruit de betrokkenheid van verdachte kan worden afgeleid, zoals in onderhavige zaken het geval is.
Voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van herkenningen aan de hand van (
stillsvan) camerabeelden is onder meer van belang in hoeverre daarop voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Eerst dient daarom te worden onderzocht wat de kwaliteit van (de
stillsvan) de camerabeelden is en de mate waarin persoonskenmerken zichtbaar zijn. Verder is van belang op basis waarvan de herkenningen hebben plaatsgevonden. Daarbij geldt dat een herkenning betrouwbaarder is als deze is gebaseerd op een ontmoeting in levenden lijve, dan wanneer deze is gebaseerd op een foto of op andere beelden. In dat kader komt ook waarde toe aan de aard en de frequentie van de ontmoeting(en) en het tijdsverloop sinds die ontmoeting(en). Tot slot kan voor de betrouwbaarheid worden gekeken naar het aantal (onafhankelijke) herkenningen.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat uit wetenschappelijk onderzoek naar voren komt dat gezichten als één geheel, dat wil zeggen holistisch in het geheugen worden opgeslagen en wel in visuele vorm. Dat maakt het doorgaans lastig om een beschrijving te geven van een gezicht dat men goed kent.
Beoordeling
De rechtbank vindt de herkenningen – gelet op voorgaand beoordelingskader – betrouwbaar. Zij overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat de camerabeelden van voldoende kwaliteit zijn om daarop een herkenning te baseren. Hierop zijn voldoende kenmerkende onderdelen van het gezicht van de afgebeelde persoon te zien. Elk van de verbalisanten heeft specifiek beschreven waaraan hij verdachte herkende, waaronder zijn gezicht, zijn haar en zijn opvallende grote neus. Drie van de vier verbalisanten hebben niet slechts de
stills, maar ook de bewegende beelden bekeken. Tot slot kenden en herkenden alle verbalisanten verdachte ambtshalve van (een) eerdere ontmoeting(en).
De rechtbank vindt – op grond van de aangifte, de camerabeelden en de herkenningen – bewezen dat verdachte zich in de nacht van 21 op 22 april 2020, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan de inbraak in [naam hotel] en de daarbij aangerichte vernielingen.
Zaak A, feit 3
Diefstal van Ducati motor
Uit de aangifte van [naam eigenaar] volgt dat in de nacht van 27 op 28 april 2020 een Ducati motor is gestolen op de [adres 2] . Aangever is eigenaar van de motor en heeft verklaard dat hij op 27 april zijn motor had afgesloten met een ketting- en stuurslot. De volgende dag bleek zijn motor te zijn weggenomen. Aangever heeft laten weten dat hij camerabeelden heeft van de diefstal en deze verstrekt aan de politie.
Uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt dat de motor in de avond van 27 april 2020 door drie personen is opgetild en ingeladen in een witte Volkswagen Transporter.
De camerabeelden zijn bekeken door een drietal verbalisanten, die verdachte daarop hebben herkend.
Betrouwbaarheid van herkenningen
Ook hier staat de rechtbank voor de vraag of op basis van de herkenningen van verbalisanten kan worden vastgesteld dat verdachte een van de personen is op de beelden. Zij past bij de beantwoording van die vraag hetzelfde beoordelingskader toe als hiervoor uiteengezet.
Beoordeling
De rechtbank vindt de herkenningen – gelet op voorgaand beoordelingskader – betrouwbaar. Zij overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat de bewegende beelden van voldoende kwaliteit zijn om daarop een herkenning te baseren. Hierop zijn voldoende kenmerkende onderdelen van het gezicht van de afgebeelde persoon te zien. De verbalisanten hebben telkens specifiek beschreven waaraan zij verdachte herkenden, waaronder zijn gezicht, zijn haar en zijn opvallende grote neus. De drie verbalisanten kenden en herkenden verdachte bovendien ambtshalve van (een) eerdere ontmoeting(en).
De rechtbank vindt – op grond van de aangifte, de camerabeelden en de herkenningen –bewezen dat verdachte zich op 27 april 2020, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan de motordiefstal.
Zaak B
Inbraak in [naam café]
Uit de aangifte van [naam aangeefster 2] volgt dat op 26 januari 2019 is ingebroken in [naam café] in Amsterdam . Aangeefster is eigenaresse van het café en heeft verklaard dat zij de ochtend van 26 januari 2020 het café had afgesloten, waarna zij naar huis was weggegaan. Zij kreeg later op de dag van haar moeder te horen dat er was ingebroken. Haar moeder had dit vernomen van de buurvrouw, die vlakbij het café woont. De buurvrouw had gezien dat er drie of vier mannen wegrenden via de achterzijde van het café. Aangeefster is daarop naar haar café gegaan. Zij zag dat alles overhoop was gehaald. De achterdeur was geforceerd. Er waren flessen drank, een slof sigaretten en geld weggenomen. Dit geld was afkomstig uit de gokautomaat en de kassa. Op de kassalade werd vervolgens een vingerafdruk van verdachte aangetroffen.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat zijn vingerafdruk mogelijk op de kassalade terecht is gekomen, omdat hij wel eens in het café komt en in dronken toestand handtastelijk wordt.
De rechtbank vindt deze verklaring niet geloofwaardig en schuift deze als zodanig terzijde. Zij overweegt daartoe als volgt. De vingerafdruk is aangetroffen op de lade van de kassa, die achter de bar stond. Dat is niet een plek waar je eenvoudig of per ongeluk komt. Het is bovendien ook niet aannemelijk dat verdachte als bezoeker van het café – zonder toestemming – achter de bar heeft kunnen staan om vervolgens ook aan de kassalade te zitten. Daar komt bij dat verdachte zijn verklaring verder ook geen handen of voeten heeft gegeven. Zo kon hij niet vertellen wanneer of hoe dit zou zijn gebeurd of met wie hij toen was. Tot slot neemt de rechtbank in haar beoordeling mee dat verdachte pas op zitting met deze verklaring is gekomen, nadat hij met de gehele inhoud van het dossier bekend is geraakt.
De rechtbank vindt – op grond van de aangifte en de aangetroffen vingerafdruk – bewezen dat verdachte zich op 26 januari 2019, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan de inbraak in [naam café] .

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van zaak A:
Feit 1
op 22 april 2020 te Amsterdam , tezamen en in vereniging met anderen, drankwaar en snoepwaar en een hoeveelheid muntgeld en een Philips smart televisie, die toebehoorden aan [naam hotel] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen drankwaar en snoepwaar en geldbedrag en televisie onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak/verbreking;
Feit 2
op 22 april 2020 te Amsterdam , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk twee snoep- en/of drankautomaten en twee kluizen, die aan [naam hotel] toebehoorden, heeft vernield.
Feit 3
op 27 april 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, een motor Ducati Diavel voorzien van kenteken: [kenteken] , die toebehoorde aan [naam eigenaar] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van zaak B:
op 26 januari 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, 3 flessen drank, 1 slof sigaretten, geld uit de gokkast(en) en/of geld uit de kassalade, die toebehoorden aan mevrouw [naam aangeefster 2] en/of [naam café] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, met aftrek van voorarrest, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Zij heeft benadrukt dat zij geen heil ziet in oplegging van een voorwaardelijk strafdeel.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie buitenproportioneel hoog is. Hij heeft verzocht om, bij een bewezenverklaring, een deels voorwaardelijke straf op te leggen, omdat hier volgens hem wel degelijk een preventieve werking vanuit kan gaan.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen beschuldigingen, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en een taakstraf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier vermogensdelicten. Hij heeft ingebroken in een café en later in een hotel. Daarbij heeft hij niet alleen goederen weggenomen, maar ook vernielingen aangericht. Bovendien heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een motordiefstal. Als gevolg van het handelen van verdachte – met geen ander doel dan eigen financieel gewin – hebben de slachtoffers (flinke) schade en hinder ondervonden.
Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en met zijn gedrag getoond dat hij geen respect heeft voor eigendommen van anderen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de (hoogte van de) op te leggen straf meegewogen dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor een vermogensdelict.
Alles afwegende komt de rechtbank tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 121 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zal een taakstraf van 120 uren worden opgelegd.
De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie, omdat zij komt tot een vrijspraak van de heling (zaak A, feit 4) en het bovendien belangrijk vindt dat er een stok achter de deur komt voor verdachte, om hem ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
Benadeelde partij [benadeelde partij] (zaak A, feit 4)
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 956,70 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Omdat verdachte in zaak A voor feit 4 wordt vrijgesproken zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Hij kan zijn vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.2.
Benadeelde partij [naam aangeefster 2] (zaak B)
De benadeelde partij vordert € 5.967,00 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat niet blijkt dat [naam aangeefster 2] gemachtigd is tot het indienen daarvan. De rechtbank verwerpt dit verweer, omdat uit het dossier genoegzaam blijkt dat [naam aangeefster 2] eigenaar is van [naam café] . Zij is ook degene die aangifte heeft gedaan.
De rechtbank oordeelt verder het volgende omtrent de verzochte schadevergoeding.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij als gevolg van de inbraak schade is toegebracht. Zo blijkt uit het dossier dat de sloten zijn vernield en dat flessen drank en een slof sigaretten zijn weggenomen. De gevorderde schadevergoeding voor zover deze ziet op deze schadeposten (ter hoogte van € 410,00) zal dan ook, vermeerderd met de wettelijke rente, worden toegewezen.
De benadeelde partij zal ten aanzien van de overige schadeposten niet-ontvankelijk worden verklaard. Deze schadeposten zijn onvoldoende onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Dit zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan zich ten aanzien van dit deel van de vordering nog wenden tot de burgerlijke rechter.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling van de toegewezen schadevergoeding, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde in zaak A onder feit 4 niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde in zaak A onder feiten 1 en 2 en 3 en in zaak B heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, feit 1 en zaak B:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd;
Feit 2
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
Feit 3
diefstal door twee of meer verenigde personen;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
121 (honderdeenentwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
30 (dertig) dagen, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
120 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam aangeefster 2] toe tot een bedrag van € 410,00 (vierhonderdtien euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (26 januari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam aangeefster 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam aangeefster 2] aan de Staat € 410,00 (vierhonderdtien euro) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 8 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, ` griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 september 2020.
[...]