ECLI:NL:RBAMS:2020:4892

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
AMS 19/6707
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en legale herkomst van roodmaskerparkieten in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Papegaai B.V. en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had op 12 februari 2019 spoedeisende bestuursdwang toegepast door vier roodmaskerparkieten in bewaring te nemen, omdat Papegaai niet kon aantonen dat de vogels legaal waren verkregen. Papegaai had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop heeft Papegaai beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Papegaai wel degelijk de legale herkomst van de vogels heeft aangetoond. De vogels waren afkomstig van een erkende kweker in Hongarije en waren met de juiste documentatie naar Nederland gebracht. De rechtbank oordeelde dat de minister niet bevoegd was om bestuursdwang toe te passen, omdat er geen bewijs was dat de vogels illegaal waren verkregen. De rechtbank heeft het beroep van Papegaai gegrond verklaard, het besluit van de minister vernietigd en de minister opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van Papegaai. Tevens werd de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan Papegaai.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/6707

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

de besloten vennootschap Papegaai B.V., te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. N. Wouters),
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
(gemachtigde: mr. S.F. Somer).
Partijen worden hierna aangeduid als Papegaai en de minister.

Procesverloop

Met het besluit van 12 februari 2019 (het primaire besluit) heeft de minister spoedeisende bestuursdwang toegepast door vier roodmaskerparkieten (Aratinga mitrata) in bewaring te nemen en de kosten hiervan op Papegaai te verhalen.
Papegaai heeft een bezwaarschrift ingediend tegen het primaire besluit. Met het besluit van
6 november 2019 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard.
Papegaai heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend
.
Het onderzoek op de zitting heeft vanwege de maatregelen rondom het coronavirus via een videoverbinding plaatsgevonden op 25 augustus 2020. Papegaai heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] , bijgestaan door haar gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Op 6 september 2018 heeft Papegaai een aanvraag ingediend voor een zogeheten CITES uitvoervergunning voor onder meer vier exemplaren van de roodmaskerparkiet (Aratinga mitrata). Papegaai beoogt de exemplaren naar Hong Kong te exporteren.
2. Naar aanleiding hiervan heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit op verzoek van de minister op 7 december 2018 een inspectie uitgevoerd om de legale herkomst van de vogels vast te stellen. Op basis van de resultaten uit dit onderzoek heeft de minister met spoed bestuursdwang zonder voorafgaande last toegepast en de vier vogels op
12 februari 2019 in bewaring genomen. De minister heeft Papegaai in het primaire besluit in kennis gesteld van de bestuursdwang waarna Papegaai hiertegen bezwaar heeft gemaakt.
3. Aan het bestreden besluit heeft de minister ten grondslag gelegd dat Papegaai de legale herkomst van de vier vogels niet heeft kunnen aantonen. Daarnaast is na fysiek onderzoek bij de opslaghouder van de in bewaring genomen vogels bevestigd dat het geen roodmaskerparkieten zijn, maar
Aratinga leucopthamus. Dit is een andere soort dan op de overdrachtsverklaring en kwekersverklaring is vermeld.
Standpunten partijen
4. Papegaai voert aan dat zij de legale herkomst van de vogels heeft aangetoond. De vogels zijn aantoonbaar gekweekt in Hongarije, omdat ze kweekringen dragen van de juiste afmeting. Papegaai heeft de vogels rechtstreeks gekocht bij de kweker in Hongarije. De vogels zijn vervolgens door een vervoerder naar de vogelmarkt in Zwolle gebracht. Volgens Papegaai zijn de vogels vervolgens in Amsterdam bij haar afgeleverd. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst Papegaai naar een overdrachtsverklaring en twee kwekersverklaringen.
5. De minister stelt zich op het standpunt dat niet alle schakels in de keten van overdracht zijn aangetoond door Papegaai. Er mist bijvoorbeeld een verklaring dat de kweker de vogels heeft afgegeven bij de vervoerder en een verklaring van de vervoerder over het vervoer naar de verkoper in Zwolle. De legale herkomst van de vogels is dus niet aangetoond.
Wettelijk kader
6. Dier- en plantsoorten in het wild die (mede) door handel worden bedreigd met uitsterven, hebben een beschermde status gekregen op grond van het CITES-verdrag. [1] Dit verdrag is in de Europese Unie uitgewerkt in de Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 (de Basisverordening) en de Verordening EG nr. 865/2006 van de Commissie van 4 mei 2006 (de Uitvoeringsverordening). Het doel van de Basisverordening is om in het wild levende dieren- en plantensoorten te beschermen en in stand te houden door de controle op het desbetreffende handelsverkeer overeenkomstig de bepalingen van de Basisverordening. [2] De Nederlandse wetgever heeft de Europese CITES-regelgeving neergelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb) en verder uitgewerkt in het Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb).
7. In de Basisverordening zijn de dier- en plantsoorten aangewezen die Europees beschermd zijn. Hierbij zijn de soorten onderverdeeld in Bijlage A tot en met D, waarbij de soorten in Bijlage A het meest beschermd zijn. De soort Aratinga mitrata staat genoemd in Bijlage B van de Basisverordening.
8. Op grond van artikel 8, eerste lid, in samenhang met het vijfde lid, van de Basisverordening is het verboden om exemplaren van soorten vermeld op Bijlage B te verkopen, behalve als ten genoegen van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat is aangetoond dat die exemplaren verkregen werden en, indien zij niet uit de Gemeenschap afkomstig zijn, daarin werden binnengebracht overeenkomstig de geldende wetgeving inzake instandhouding van de wilde flora en fauna.
9. Voor in gevangenschap geboren en gefokte exemplaren zijn criteria vastgesteld aan de hand waarvan moet worden uitgemaakt of een exemplaar in gevangenschap geboren en gefokt is. Deze criteria staan in artikel 54 van de Uitvoeringsverordening.
10. Op grond van artikel 3.36 en 3.37 van de Wnb in samenhang met artikel 3.14 van de Rnb is het verboden om in strijd te handelen met de bepalingen uit de Basisverordening.
11. Op grond van artikel 3.24, tweede lid, van het Bnb is het verboden dieren die zijn opgenomen op Bijlage B van de Basisverordening onder zich te hebben.
12. Op grond van artikel 3.20, eerste lid, onder b, van de Rnb kan een vrijstelling worden verleend voor het onder zich hebben van producten van dieren die zijn opgenomen in Bijlage A of B van de Basisverordening. Het tweede lid, onder a, van artikel 3.20 van de Rnb bepaalt dat deze vrijstelling alleen geldt als het product aantoonbaar met inachtneming van de Basisverordening en Uitvoeringsverordening in Nederland is gebracht of verkregen.
Het oordeel van de rechtbank
13. Partijen verschillen van mening over de vraag of de minister bevoegd was bestuursdwang toe te passen omdat sprake is van een overtreding. In dat kader zal de rechtbank beoordelen of Papegaai de legale herkomst van de vogels heeft aangetoond. Gelet op het bepaalde in artikel 8, eerste lid, in samenhang met het vijfde lid, van de Basisverordening rust de bewijslast om de legale herkomst aan te tonen op Papegaai.
14. De rechtbank overweegt dat de omstandigheden rondom de geboorte van de vogels relevant zijn. Papegaai heeft aangetoond dat de vogels afkomstig zijn van een kweker in Hongarije, een EU-lidstaat. Dit blijkt uit de kwekersverklaringen en uit de naadloos gesloten pootringen die zijn aangebracht bij de vogels. De Hongaarse CITES-autoriteit bevestigt in een e-mail van 7 juni 2019 ook dat de kweker van de vogels een erkende kweker is van en handelaar is in Aratinga-parkieten, waaronder de Aratinga mitrata. Dat de vogels afkomstig zijn uit Hongarije wordt door de minister ook niet betwist. De vogels zijn vervolgens binnen de Europese Unie en via een aantal tussenschakels vervoerd vanuit Hongarije naar Papegaai in Amsterdam. Anders dan de minister, is de rechtbank van oordeel dat voor de vraag of de legale herkomst van de vogels is aangetoond, niet van belang is door wie de vogels zijn vervoerd binnen de Europese Unie. Van belang is dat de vogels door Papegaai zijn gekocht bij een erkende kweker in Hongarije, dat de vogels bij Papegaai zijn geleverd in Amsterdam en dat de vogels na de koop door Papegaai niet veranderd zijn van eigenaar. Papegaai heeft de legale herkomst van de vogels dus aangetoond.
15. De vervolgvraag is of Papegaai de legale herkomst van de ouderdieren heeft aangetoond, zoals vereist is op grond van artikel 54 van de Uitvoeringsverordening. De minister is naar eigen zeggen niet toegekomen aan deze beoordeling, omdat Papegaai de legale herkomst van de vogels niet heeft aangetoond. Zoals overwogen, heeft Papegaai naar het oordeel van de rechtbank de legale herkomst van de vogels aangetoond. Dat er geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de legale herkomst van de ouderdieren kan onder deze omstandigheden niet aan Papegaai worden tegenworpen. Het lag op de weg van de minister de legale herkomst van de ouderdieren te onderzoeken nu de legale herkomst van de vogels is aangetoond. Nu niet vaststaat dat de ouderdieren een niet legale herkomst hebben, staat evenmin vast dat sprake is van een overtreding. De minister was zonder nader onderzoek dus niet bevoegd spoedeisende bestuursdwang toe te passen en de vogels in bewaring te nemen.
Conclusie
16. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. De minister moet een nieuwe beslissing op bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas aanvangt nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de minister aan Papegaai het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
18. De rechtbank veroordeelt de minister in de door Papegaai gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 6 november 2019;
  • draagt de minister op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 345,- aan Papegaai te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van Papegaai tot een bedrag van
  • € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, voorzitter, mr. G.W.J. Harten en mr. J.H.M. van de Ven, leden, in aanwezigheid van mr. N.A.H. Kosters, griffier
.Deze uitspraak wordt in het openbaar uitgesproken.
Griffier voorzitter
de voorzitter is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten, van 3 maart 1973 (Washington), Trb. 1975, 23.
2.Artikel 1 van de Basisverordening.