ECLI:NL:RBAMS:2020:4876

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2020
Zaaknummer
13/751091-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot georganiseerde diefstal

Op 6 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Münster in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 9 juli 2020 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij georganiseerde diefstal. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen, zijn uitvoerig besproken. De opgeëiste persoon wordt ervan verdacht betrokken te zijn geweest bij twee strafbare feiten, waaronder het vernielen van prikkeldraad en het stelen van gasflessen in Duitsland.

Tijdens de zitting op 22 september 2020 heeft de raadsman van de opgeëiste persoon betoogd dat het EAB ongenoegzaam is, omdat de beschuldigingen niet duidelijk zijn geformuleerd. De officier van justitie heeft echter gesteld dat de feiten voldoende zijn omschreven en dat de overlevering kan worden toegestaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat de beschuldigingen duidelijk zijn. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft, wat betekent dat er garanties moeten zijn voor de tenuitvoerlegging van een eventuele straf in Nederland.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat aan alle vereisten is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en de uitspraak is gedaan in het openbaar. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751091-20
RK nummer: 20/3420
Datum uitspraak: 6 oktober 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 juli 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 januari 2020 door het
Amtsgericht Münster(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 september 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel voor onderzoeksdetentie, uitgevaardigd door het Openbaar Ministerie Münster op 13 december 2019 (referentie: 23 Gs 5647/19 – 210 Js 587/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid

4.1.
Standpunt van de raadsman
De overlevering moet worden geweigerd omdat het EAB ongenoegzaam is. In onderdeel e) van het EAB staat vermeld dat het EAB ziet op in totaal twee strafbare feiten, maar het eerste feit zou hebben plaatsgevonden tijdens meerdere opeenvolgende nachten. De omvang van de beschuldiging is daarom niet duidelijk, zodat niet is voldaan aan het specialiteitsbeginsel.
4.2.
Standpunt van de officier van justitie
De feiten zijn genoegzaam omschreven. Uit de feitomschrijving blijkt dat de beschuldiging ziet op twee afzonderlijke feitencomplexen, die door de uitvaardigende justitiële autoriteit zijn onderverdeeld in twee strafbare feiten. Gelet op de feitomschrijving is het voor de opgeëiste persoon duidelijk waar de verdenking op ziet en waar hij van wordt verdacht. De overlevering kan worden toegestaan.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Het EAB dient gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Volgens onderdeel e) van het EAB wordt de opgeëiste persoon ervan verdacht dat:
Feit 1: hij in de nachten van 13 tot en met 16 juli 2018, samen met de in de feitomschrijving genoemde medeverdachten, naar een bedrijfsterrein in Münster is gegaan, waarbij zij prikkeldraad hebben vernield om op het terrein te komen en zij 870 gasflessen met koelmiddel hebben gestolen;
Feit 2: hij in de nacht van 27 op 28 augustus 2018 vanuit Marokko instructies heeft gegeven aan zijn medeverdachten, die op initiatief van de opgeëiste persoon naar een bedrijventerrein in de provincie Lüneburg zijn gegaan. De medeverdachten hebben de toegangspoort gemanipuleerd en vervolgens 1000 flessen met koelmiddel gestolen.
De rol van de opgeëiste persoon wordt in het EAB omschreven als ‘dader’ en ‘aanstichter’.
Naar het oordeel van de rechtbank is duidelijk waarvoor de overlevering is gevraagd. De pleegperiode, de pleegplaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon zijn genoegzaam omschreven. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de Duitse autoriteiten het feit dat zou zijn gepleegd tussen 13 en 16 juli 2018, terecht hebben aangemerkt als één feit, omdat dat feit ziet op één feitencomplex. De omstandigheid dat ‘feit 1’ zou zijn gepleegd tijdens meerdere opeenvolgende nachten, doet niet af aan de genoegzaamheid van het EAB. Het EAB voldoet aan de eisen die de Overleveringswet in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e) stelt. De rechtbank verwerpt het verweer.

5.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op elk van deze feiten naar Duits recht een vrijheidsstraf met een maximum van tenminste drie jaren gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft mede de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De hoofdofficier van justitie te Münster heeft bij brief van 7 juli 2020 de volgende garantie gegeven:
Verzekerd wordt dat de vervolgde persoon, in geval van een rechtsgeldige veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland, op basis van de geldige lezing van het kaderbesluit 2008/209/JI van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel wordt opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging daarvan in de Europese Unie (pbl. L 327 van 5-12-2008, pagina 27) voor de verdere tenuitvoerlegging naar Nederland zal worden overgedragen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren telkens op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en verbreking.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Münster(Duitsland).
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 oktober 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.