ECLI:NL:RBAMS:2020:4875

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2020
Zaaknummer
13/728190-15 (zaak A) en 13/730065-17 (zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensenhandel, mishandeling en witwassen met strafvermindering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van mensenhandel, mishandeling en gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van meer dan vier jaar twee jonge vrouwen heeft uitgebuit in de prostitutie. De slachtoffers moesten al hun verdiensten aan de verdachte afgeven, die hen lichamelijk en geestelijk heeft misbruikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 66 maanden, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van dwang, geweld en misleiding om de slachtoffers in de prostitutie te laten werken. De slachtoffers waren kwetsbaar en hadden geen netwerk in Nederland, wat hen afhankelijk maakte van de verdachte. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte een ploertendoder voorhanden had, wat bijdroeg aan de ernst van de zaak. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen, de slachtoffers, toegewezen en de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding voor de geleden materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/728190-15 (
zaak A) en 13/730065-17 (
zaak B) (
ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 8 oktober 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
ter terechtzitting opgegeven adres: [opgegeven adres] ,
ter terechtzitting opgegeven adres in het buitenland: [adres buitenland] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.J. Cnossen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.B. Stenger, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
(z
aak A)
1. mensenhandel door middel van uitbuiting in de prostitutie van [slachtofer 1] en [slachtoffer 2] in de periode van 1 januari 2008 tot en met 9 augustus 2015 in diverse plaatsen in Nederland, Duitsland en Polen;
2. mishandeling van [slachtoffer 2] in de periode van 1 juni 2013 tot en met 9 augustus 2015 in diverse plaatsen in Nederland en Duitsland;
3. gewoontewitwassen van de prostitutieverdiensten van [slachtofer 1] en [slachtoffer 2] in de periode van 1 januari 2008 tot en met 9 augustus 2015 in diverse plaatsen in Nederland, Duitsland en Polen;
4. het voorhanden hebben van een ploertendoder op 9 januari 2016 te Den Haag.
(z
aak B)
mensenhandel door middel van uitbuiting in de prostitutie van [slachtoffer 3] in de periode van 20 november 2007 tot en met 15 december 2009 in diverse plaatsen in Nederland.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1.
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde gewoontewitwassen nietig moet worden verklaard, nu de goederen en geldbedragen niet, dan wel onvoldoende zijn geconcretiseerd. Uit de inhoud van het dossier valt onvoldoende duidelijk af te leiden waarvan verdachte wordt beschuldigd en waartegen hij zich moet verdedigen.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging voldoet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdenking verband houdt met de prostitutieverdiensten van [slachtofer 1] en [slachtoffer 2] , voortkomend uit de onder 1 ten laste gelegde mensenhandel. Dat er in de tenlastelegging geen specifiek geldbedrag is genoemd en er geen voorwerpen zijn gespecificeerd maakt dat niet anders, nu de herkomst van het geld, te weten de verdiensten uit de prostitutiewerkzaamheden van [slachtofer 1] en [slachtoffer 2] , in de verdenking centraal staan. De tenlastelegging biedt in samenhang met het dossier een voldoende duidelijke basis voor de verdediging om te weten waartegen verdachte zich moet verweren. De dagvaarding is geldig,
3.2.
Overige voorvragen
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Op 12 augustus 2015 is het onderzoek 13Morthal gestart, nadat [slachtoffer 2] zich op 10 augustus 2015 bij de politie meldde als slachtoffer van mishandeling en mensenhandel. Zij zou vanaf juli 2013 als prostituee zijn uitgebuit door verdachte, haar vriend. [slachtoffer 2] verklaart dat de vorige vriendin van verdachte, [slachtofer 1] , vijf jaar voor verdachte in de prositutie zou hebben gewerkt, voordat zij in juni 2013 zelfmoord pleegde. Verdachte werd op 9 januari 2016 buiten heterdaad aangehouden. Zijn voorlopige hechtenis is op 18 mei 2016 opgeheven.
Op 12 mei 2017 deed [slachtoffer 3] aangifte van mensenhandel tegen verdachte. Zij zou van november 2007 tot en met 15 december 2009 voor verdachte in de prostitutie hebben gewerkt. Verdachte is op 21 november 2017 buiten heterdaad aangehouden, de voorlopige hechtenis is opgeheven op 17 januari 2018.
Eén van de vragen die aan de rechtbank ter beantwoording voorligt, is of verdachte zich ten aanzien van [slachtoffer 2] , [slachtofer 1] en [slachtoffer 3] schuldig heeft aan mensenhandel in de zin van artikel 273f, eerste lid, subonderdelen 1, 3, 4, 6 en/of 9 van het Wetboek van Strafrecht.
Daarnaast dient de rechtbank te beoordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van voornoemde [slachtoffer 2] , aan gewoontewitwassen van de verdiensten uit de prostitutie van voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtofer 1] en aan het voorhanden hebben van een ploertendoder.
De rechtbank heeft ter beantwoording van die vragen acht geslagen op de volgende bevindingen in het opsporingsonderzoek.
Ten aanzien van de verdenkingen die zien op mensenhandel, mishandeling en gewoontewitwassen
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij verdachte in juli 2013 in Nederland leerde kennen toen zij in een bloemenkas werkte. Verdachte vertelde haar dat het ongezond werk was en dat zij beter bij hem in IJmuiden kon komen wonen. Al snel vertelde hij haar dat hij in de seksbusiness werkte en dat zij als prostituee veel geld kon verdienen. Volgens verdachte was de prostitutie het enige beroep waarin [slachtoffer 2] veel geld kon verdienen. Verdachte hielp [slachtoffer 2] om de juiste papieren te verkrijgen om als prostituee te kunnen werken. [slachtoffer 2] sprak geen andere taal dan Pools. Toen [slachtoffer 2] te jong bleek om in Amsterdam te werken, is zij in het [naam] in [plaats] (Duitsland) aan de slag gegaan. Verdachte bracht haar vanuit IJmuiden naar [plaats] , wachtte tot zij klaar was met werken en reed samen met haar terug naar huis, totdat zij in januari 2014 een woning in [plaats] vonden. In februari 2014 verhuisde [slachtoffer 2] met verdachte naar [plaats] , waar zij ook te jong bleek voor het werk in de prostitutie. [slachtoffer 2] heeft daarop van 25 februari 2014 tot 17 maart 2015 bij Eroscentre [naam bordeel] als prostituee gewerkt, alwaar zij in haar werkkamer verbleef. Vervolgens is [slachtoffer 2] met verdachte naar een woning in [plaats] verhuisd. In mei 2015 heeft aangeefster een aantal dagen een werkkamer gehuurd bij [naam] in [plaats] . Zij draaide dubbele diensten. Als ze klaar was met haar werk in Amsterdam, bracht verdachte haar naar Alkmaar om daar te werken. Verdachte besliste over het leven van aangeefster: hij bepaalde wanneer zij werkte, hoeveel geld zij moest verdienen en wanneer zij een vrije dag mocht hebben. Hij zei dat zij Engels moest leren. Alles wat ze verdiende, gaf zij aan verdachte. Verdachte had voor haar een schema gemaakt waarin stond wat zij per dag moest verdienen. Als zij niet deed wat verdachte zei, sloeg hij haar en schreeuwde hij tegen haar. Ook psychisch werd zij door hem mishandeld. Verdachte zei dat [slachtoffer 2] niks waard was en dat geen enkele andere man haar wilde hebben en dat als zij iets aan iemand zou vertellen zij geen leven meer zou hebben en dat hij mensen zou betalen die haar iets aan zouden doen als zij weigerde. In de beginperiode is [slachtoffer 2] een keer bij kennissen blijven slapen omdat verdachte veel drugs had gebruikt en zei dat hij iedereen dood zou maken. Verdachte heeft toen haar kleding doorgesneden en in vuilniszakken gedaan en haar bankkaart, identiteitsbewijs en bedrijfsdocumentatie van het bloemenbedrijf waar zij eerder had gewerkt kapot gemaakt. Verdachte heeft ook haar laptop vernield. Verdachte dreigde alles aan haar moeder te vertellen als ze bij hem weg zou gaan. Verdachte heeft het geld dat [slachtoffer 2] verdiende onder meer uitgegeven aan de in- en verkoop van auto’s en aan cocaïne. [slachtoffer 2] is bij verdachte weggegaan, nadat zij op 9 augustus 2015 ruzie kregen in de auto, waarbij verdachte haar mishandelde en haar uit haar hoofd trok. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat Zofia [slachtofer 1] , de vorige vriendin van verdachte, die zelfmoord heeft gepleegd, vijf jaar voor verdachte heeft gewerkt en in dezelfde situatie zat als zij. [1]
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij aangifte wilde doen van mensenhandel tegen verdachte, nadat zij hoorde dat Zofia [slachtofer 1] , na [slachtoffer 3] de vriendin van verdachte, zelfmoord had gepleegd. [slachtoffer 3] is in 2007 naar Nederland gekomen om in de bloembollen te werken. Ze leerde verdachte kennen tijdens het aanvragen van een sofinummer. Verdachte zei dat het werken in de bloembollen niks voor haar was en dat hij haar zou helpen een andere baan te zoeken. Na een maand of twee is ze bij verdachte komen wonen. Hij vertelde haar over het Red Light District te Amsterdam en vertelde haar dat zijn ex-vriendin daar had gewerkt. Verdachte zei dat het goed werk was met goede omstandigheden en een goed salaris. Ze moest het maar eens proberen. Hij zei dat ze het kon proberen en dat ze er ook weer kon uit stappen. [slachtoffer 3] wist niet dat ze seks moest hebben met klanten en dacht dat het alleen ging om masseren. [slachtoffer 3] vertrouwde verdachte. Alles wat hij zei, was voor haar de waarheid. [2] Verdachte was lief voor haar, kocht cadeautjes en probeerde haar gerust te stellen. [3] In afwachting van de documenten die zij nodig had om in Amsterdam te kunnen werken, is [slachtoffer 3] in Alkmaar gaan werken. Verdachte had haar geleerd hoe ze in het Duits een kamer kon bestellen, omdat zij geen Engels of Nederlands sprak. Hij had ook een briefje geschreven met de tarieven in het Engels dat zij uit haar hoofd moest leren. Hij zei haar wat zij moest doen als er een klant kwam. Na anderhalve week dagelijks in Alkmaar te hebben gewerkt, waren op 4 december 2007 de stukken van de Kamer van Koophandel binnen en is [slachtoffer 3] twee dagen later begonnen met werken in Amsterdam. Verdachte stond altijd ergens in de buurt en kwam aanvankelijk na elke klant het door [slachtoffer 3] verdiende geld halen. Op den duur kwam hij na elke twee à drie klanten. Verdachte telde het geld dagelijks en bewaarde het thuis in een kistje. Verdachte bracht haar naar het werk en bracht haar na het werk ook weer naar huis. [slachtoffer 3] voelde zich machteloos. Ze kende de taal niet en had geen kennissen. Al na de eerste keer wilde zij stoppen met het werk in de prostitutie, maar dat mocht niet omdat zij verdachte geld schuldig was. Ook chanteerde hij haar: als [slachtoffer 3] weg zou gaan, zou hij iedereen in Polen vertellen wat zij deed. [4] Verdachte was onberekenbaar en gewelddadig. Hij schold [slachtoffer 3] uit en gooide met dingen naar haar en vernielde dingen. Hij mishandelde ook zijn hond in haar bijzijn. Als hij vond dat een klant te lang was gebleven, belde hij haar en zei dat zij meer geld moest vragen, dat zij een hoer was en dat hij haar alleen achter zou laten. [5] Hij verbood haar om met andere mensen te praten.
[slachtoffer 3] is weggegaan bij verdachte op het moment dat ze de Nederlandse en Engelse taal een beetje sprak en ze zichzelf kon redden. Nadat zij op 15 december 2009 door verdachte was mishandeld en hij haar spullen had vernield, is ze het huis uitgevlucht en naar het politiebureau in IJmuiden gegaan.Verdachte heeft vervolgens al haar kleding naar buiten gegooid. [6]
De politie heeft naar aanleiding van bovengenoemde verklaringen onderzoek verricht, waaruit onder meer de volgende onderzoeksresultaten zijn gekomen:
- Kamerverhuurder [naam verhuurder] heeft op 15 november 2013 een identiteitskaart van [slachtoffer 2] overhandigd aan de politie, omdat zij te jong was om in Amsterdam in de prostitutie te werken en hij vermoedde dat ze werd gedwongen; [7]
- [slachtoffer 2] stond per 1 januari 2014 samen met verdachte ingeschreven op een adres in [plaats] . De moeder van verdachte had de woning voor hen geregeld; [8]
- [slachtoffer 2] heeft op 20 januari 2014 een intakegesprek gehad om in München als prostituee te werken en bleek te jong te zijn; [9]
- [slachtoffer 2] werd op 3 februari 2014 voor het eerst en op 17 januari 2015 voor het laatst als prostituee aangetroffen in bordeel [naam bordeel] terwijl zij aan het werk was; [10]
- [slachtoffer 2] heeft een huurcontract afgesloten voor een woning op het adres [adres woning] per 1 mei 2015 en stond daar per 7 mei 2015 ingeschreven in de gemeentelijke basisregistratie; [11]
- [slachtoffer 2] stond per 27 mei 2015 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met het bedrijf [naam bedrijf] ; [12]
- [slachtoffer 2] heeft in de periode tussen 1 mei 2015 tot en met 9 augustus 2015 in totaal tweeënzestig dagen een kamer gehuurd bij Kamerverhuurbedrijf [naam verhuurder] tegen een totaalbedrag van € 7.750,-; [13]
- [slachtoffer 2] heeft op 28 mei 2015 een intakegesprek gevoerd bij kamerverhuur [naam] , waarna zij op 6 en 7 juni 2015 steeds een middag een kamer heeft gehuurd tegen een totaalbedrag van € 200,-; [14]
  • [slachtoffer 2] heeft onder meer de volgende aantekeningen gemaakt in haar agenda:
  • 6 februari 2015: “Er is geen enkele situatie meer die me nog vrolijk kan maken. Binnenkort moet ik weer werken, alweer ver weg van huis. [verdachte] zal weer paradijselijk leven hebben: tenslotte zal ik niet bij hem zitten. Hij kan dan alles doen waar hij zin in heeft. Mij heeft hij niet nodig.”
  • 7 februari 2015: “Hele dagen zit ik in mijn eentje, ik kan geen eens een praatje met iemand maken. Lucht ben ik voor hem nu. Mij en poen, poen is het enige waar hij nog om geeft.”
  • 13 februari 2015: “Ik ben aan het einde van mijn Latijn. Wat rampzalig om te zien hoeveel je accepteert in het belang van twee mensen. Nul leven, opsluiting in een kooi, en alleen maar werken, werken en werken.”
- [slachtoffer 2] had als gevolg van een mishandeling op 9 augustus 2015 een kale plek op haar hoofd, hematomen op de arm en een pijnlijke linkerflank; [16]
- Op de telefoon van [slachtoffer 2] zijn berichten uit de periode eind 2014 tot augustus 2015 aangetroffen die mogelijk gaan over auto's en/of auto-onderdelen. Bij sommige berichten komt de naam van de verdachte in combinatie met bedragen en bankrekeningnummers voor. [17]
- [slachtofer 1] stond per 3 augustus 2009 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met het bedrijf [naam bedrijf] voor het geven van massages; [18]
- [slachtofer 1] stond per 16 juli 2009 ingeschreven in de gemeentelijke basisregistratie van de gemeente [gemeente] op het adres [adres 1] ; [19]
- [slachtofer 1] bleek de naam van haar vriendje [verdachte] in haar nek getatoeëerd te hebben tijdens een prostitutie gerelateerde controle op 28 oktober 2010; [20]
- De politie werd op 18 februari 2011 aangesproken door kamerverhuurder [naam verhuurder] over [slachtofer 1] , die in een gesprek met hem zou hebben aangegeven dat het de laatste tijd niet goed met haar ging en dat zij heeft vernomen dat haar vriend pooier is; [21]
- [slachtofer 1] heeft op 19 februari 2011 op het politiebureau te [gemeente] om bescherming verzocht omdat zij door verdachte tegen haar wil de prostitutie is ingewerkt; [22]
- [slachtofer 1] was dusdanig psychisch in de war, dat zij met een rechterlijke machtiging in [inrichting] werd opgenomen; [23]
- [slachtofer 1] was op 15 april 2015 [
de rechtbank begrijpt 2011] weer aan het werk in de [naam werkgever] ; [24]
- [slachtofer 1] is in juni 2013 dood aangetroffen in een drasland in Polen. De doodsoorzaak leek suïcide te zijn. [25]
- [slachtoffer 3] stond per 4 december 2007 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met een bedrijf voor het geven van erotische massage; [26]
- [slachtoffer 3] stond per 13 november 2007 ingeschreven in de gemeentelijke basisregistratie van de gemeente [gemeente] op het adres [adres 2] en per februari 2009 op de [adres 1] ; [27]
- Op 22 februari 2008 werd verdachte op de [adres pand] te Amsterdam in zijn auto gecontroleerd met ruim € 4.000,- op zak, terwijl hij ‘een dame voor hem achter het raam heeft zitten’ in het bordeel op de [adres bordeel] , waarop [slachtoffer 3] aan het werk werd aangetroffen; [28]
- Op 17 september 2008 werden [slachtoffer 3] en verdachte gecontroleerd in de auto, onderweg naar het werk van [slachtoffer 3] ; [29]
- Op 12 oktober 2008 en 1 september 2009 werd [slachtoffer 3] gecontroleerd tijdens een zedencontrole in een bordeel op de [adres bordeel] terwijl zij aan het werk was als prostituee; [30]
- Uit onderzoek naar de financiële gegevens van verdachte volgt onder meer dat verdachte in Nederland een privérekening in gebruik had in de periode van 8 januari 2008 tot en met 27 november 2015. De inkomsten op die rekeningen betroffen over de gehele periode ongeveer € 14.358,27 aan salaris, ongeveer € 13.584,- aan zorg- en huurtoeslag en in totaal €34.317,- aan contante stortingen, waarvan €6.870,- in het Red Light District te Amsterdam was gestort. Er vonden veel buitenlandse transacties plaats in Duitsland en Polen en er zijn vier transacties geconstateerd die betrekking hebben op betalingen aan een seksshop gevestigd aan de [adres seksshop] . [31]
Getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat zij het vreemd vond dat [verdachte] niet werkte en altijd in een auto rond reed. [slachtoffer 2] had die BMW volgens [naam getuige 1] “bij elkaar geneukt”. [32]
Getuige [naam getuige 2] heeft verklaard dat hij [slachtoffer 2] in een café in Stuttgart heeft leren kennen in de tijd dat zij nog een relatie met verdachte had, waar hij pas later over hoorde. [slachtoffer 2] vertelde hem over haar werk, dat ze daartoe door verdachte werd gedwongen en dat zij haar geld aan verdachte moest afgeven. Ze vertelde dat ze bang was om bij [verdachte] weg te gaan. [naam getuige 2] heeft blauwe plekken op de armen van [slachtoffer 2] gezien. [33]
Getuige [naam getuige 3] heeft verklaard dat hij [slachtoffer 2] [
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2]] een paar jaar geleden leerde kennen in het Red Light District te Alkmaar. Toen hij haar een paar weken later zag, zag [slachtoffer 2] er ongelukkig uit en vertelde ze dat ze was mishandeld door haar vriend, waarna ze een grote kale plek op haar hoofd liet zien en vertelde dat haar vriend haar uit haar hoofd had getrokken. [naam getuige 3] zag blauwe plekken in haar hals en op haar armen. [naam getuige 3] heeft [slachtoffer 2] afgezet bij het politiebureau te Amsterdam om aangifte te doen. [34]
Getuige [naam getuige 4] heeft verklaard dat zij ongeveer twaalf jaar geleden [
de rechtbank begrijpt: in 2005] een relatie met verdachte kreeg. Zij ging met hem samenwonen in Nederland en hij regelde alles voor haar om in de prostitutie te kunnen werken. Ze kende de taal niet, kon met niemand contact hebben, werd constant in de gaten gehouden en kon niets weigeren. Verdachte terroriseerde haar. Als hij [naam getuige 4] niet kon pakken, uitte hij zijn woede op haar hond. Verdachte nam al het geld dat zij verdiende af. [35]
Getuige [naam getuige 5] heeft verklaard dat zij naast [slachtoffer 3] heeft gewerkt, in hetzelfde pand op de [adres pand] . [slachtoffer 3] sprak geen Engels. [slachtoffer 3] was met een jongen uit Polen, genaamd [verdachte] , die erg op haar lette: hij liep rond haar raam, kwam steeds naar haar toe, bracht haar naar het werk en haalde haar op. Hoewel [naam getuige 5] niet heeft gezien dat [slachtoffer 3] door verdachte werd geslagen, heeft [slachtoffer 3] dat wel aan haar verteld. [naam getuige 5] heeft regelmatig blauwe plekken bij [slachtoffer 3] gezien en heeft gezien dat verdachte geld van haar afpakte nadat er een paar klanten bij haar waren geweest. [naam getuige 5] verklaarde dat [slachtoffer 3] voor de Audi moet hebben betaald waarin [verdachte] reed, omdat [verdachte] niet werkte. Toen [naam getuige 5] een foto werd getoond van verdachte, herkende ze hem alszijnde ‘ [verdachte] ’. [36] [naam getuige 5] verklaarde dat al het geld van [slachtoffer 3] in de zak van verdachte ging. Hij had een dure auto en liep stoer rond in de buurt. Hij ging om met een aantal mannen waarvan [naam getuige 5] dacht dat het pooiers waren. Zij heeft gezien dat verdachte met stapels geld zwaaiden en dat hij het geld op kwam halen. [37]
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan mensenhandel. Samengevat verklaarde hij dat zowel [slachtoffer 2] , [slachtofer 1] als [slachtoffer 3] vrijwillig in de prostitutie werkten en dat hij nooit geld van hen heeft afgenomen. De verklaringen van aangeefsters lijken op elkaar te zijn afgestemd, ingefluisterd door een organisatie, aldus verdachte. Verdachte voorzag door de jaren heen in zijn eigen levensonderhoud door zijn werkzaamheden in het bedrijf van zijn moeder ( [naam moeder] ), een tijdelijke klus bij BMW, zijn werk bij een kippenfabriek en zwart geld dat hij verdiende door de in- en verkoop van auto’s en als koerier. Daarnaast heeft hij in 2012 ongeveer € 20.000,- à € 30.000,- van zijn vader geërfd. Verdachte geeft toe dat hij aan het haar van [slachtoffer 2] heeft getrokken tijdens een ruzie in de auto, maar dat was volgens hem uit zelfverdediging, omdat zij hem met een veiligheidshamer op zijn hoofd sloeg.
Ten aanzien van het voorhanden hebben van een ploertendoder
Bij de aanhouding van verdachte is bij een doorzoeking in zijn auto een ploertendoder aangetroffen. Deze is onderzocht en aangemerkt als een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 categorie I onder 3 van de Wet wapens en munitie. [38] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat de ploertendoder in de auto lag, maar dat hij niet wist dat dit in Nederland strafbaar is gesteld.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar haar op schrift gestelde requisitoir, gerequireerd tot bewezenverklaring van de mensenhandel van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , de mishandeling van [slachtoffer 2] , het gewoontewitwassen van de prostitutieverdiensten en het voorhanden hebben van een ploertendoder.
Ten aanzien van de mensenhandel van [slachtofer 1] heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd, omdat zij de verklaring van [slachtoffer 2] en enkele mutaties onvoldoende acht om tot een bewezenverklaring te komen.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, onder verwijzing naar haar pleitnota, vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde mensenhandel van [slachtofer 1] en [slachtoffer 2] (
zaak A, feit 1) en [slachtoffer 3] (
zaak B). Kortgezegd heeft zij hiertoe aangevoerd dat er geen redengevend steunbewijs is voor het gebruik van dwangmiddelen en uitbuiting door verdachte. Geen van de ten laste gelegde mensenhandelfeiten wordt zelfstandig gefundeerd met voldoende bewijsmateriaal, waardoor er ook geen ruimte is voor gebruik van schakelbewijs.
Ten aanzien van de in zaak A onder 2 ten laste gelegde mishandeling heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich heeft verdedigd tegen het slaan op zijn hoofd door [slachtoffer 2] . Aan verdachte komt dan ook een beroep op noodweer toe.
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde gewoontewitwassen heeft de raadsvrouw geen nader verweer gevoerd. Dit geldt ook voor de het in zaak A ten laste gelegde voorhanden hebben van een ploertendoder.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
[slachtoffer 2]
4.4.1.1. Betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2]
De verklaringen van [slachtoffer 2] en verdachte staan lijnrecht tegenover elkaar. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 2] geloofwaardig zijn. Zij heeft meerdere verklaringen afgelegd, die in de kern steeds op hetzelfde neerkomen. Haar verklaringen zijn consistent. Haar verklaringen worden bovendien ondersteund door de aantekeningen die [slachtoffer 2] in haar agenda heeft gemaakt. Deze aantekeningen onderschrijven haar gevoel van machteloosheid, eenzaamheid en verdachtes zucht naar geld. Dat [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij niet weet of zij op enig moment ook zelf in de prostitutie wilde werken en dat zij tegen anderen zei dat zij dit vrijwillig deed maakt dit niet anders. In mensenhandelzaken gebeurt het vaker dat slachtoffers onvrijwilligheid ontkennen vanwege hun kwetsbare en afhankelijke postitie of uit angst voor hun pooier.
Verdachte is pas gaan verklaren nadat hij kennis had kunnen nemen van de inhoud van het dossier. Aanvankelijk heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen. De rechtbank heeft op voorhand dan ook geen reden om aan de inhoud van de verklaringen van [slachtoffer 2] te twijfelen.
4.4.1.2. Steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer 2]
De verklaringen van [slachtoffer 2] worden naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door objectieve bewijsmiddelen. Zo volgt uit het dossier dat [slachtoffer 2] bij een kamerverhuurder in Amsterdam is geweigerd vanwege haar leeftijd, waarna ze aan het werk is gegaan in Duisburg en Stuttgart. Dit wordt door Duitse politiemutaties onderschreven. Dat zij in mei 2015, nadat zij is teruggekomen in Nederland, zowel in Amsterdam als in Alkmaar heeft gewerkt, volgt uit de kamerverhuurgegevens van kamerverhuurbedrijven [naam] te [plaats] en [naam verhuurder] .
De getuigenverklaringen van [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en [naam getuige 3] ondersteunen de verklaringen van [slachtoffer 2] ook. Zo verklaart [naam getuige 1] dat verdachte nooit werkte en altijd rondreed in de auto die met het door [slachtoffer 2] verdiende geld moet zijn bekostigd. [naam getuige 2] en [naam getuige 3] hebben blauwe plekken bij [slachtoffer 2] gezien.
Dat [slachtoffer 2] ook nog in contact stond met verdachte in de periode dat zij in Stuttgart werkzaam was, volgt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam uit het feit dat zij indertijd samen ingeschreven hebben gestaan op hetzelfde adres in Erding en uit het feit dat zij in de periode dat zij in Stuttgart werkte tweemaal door de Duitse politie is staande gehouden terwijl ze samen met verdachte in een auto zat. [39] Geconfronteerd met het feit dat er in de telefoon van [slachtoffer 2] berichten zijn aangetroffen die zien op de handel in auto’s, heeft verdachte ter terechtzitting toegegeven dat hij die berichten wel zal hebben verstuurd. Deze berichten dateren onder meer uit de tijd dat [slachtoffer 2] in Stuttgart werkte, hetgeen de rechtbank sterkt in haar oordeel dat [slachtoffer 2] en verdachte ook in die periode meer dan incidenteel contact met elkaar hadden. Bovendien, ook als het zo is dat [slachtoffer 2] in Stuttgart meer vrijheid had dan in [plaats] of in Nederland, dan geldt dat er al sprake was van een patroon van controle op het moment dat [slachtoffer 2] in Stuttgart ging werken: verdachte dicteerde waar aangeefster ging werken.
4.4.2.
[slachtoffer 3]
4.4.2.1. Betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 3]
Ook de verklaringen van [slachtoffer 3] staan lijnrecht tegenover de verklaringen van verdachte. De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 3] geloofwaardig en betrouwbaar, nu zij gedetailleerd en consistent heeft verklaard over wat verdachte haar heeft aangedaan en hoe hij daarbij te werk is gegaan. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de inhoud van de verklaringen van [slachtoffer 3] .
4.4.2.2. Steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer 3]
Hoewel er geen kamerverhuurgegevens zijn die de verklaring van [slachtoffer 3] ondersteunen, zitten er in het dossier wel mutaties die verdachte in verband brengen met de werkzaamheden van [slachtoffer 3] . Zo bevond verdachte zich op 22 februari 2008 in zijn auto, in de nabijheid van [slachtoffer 3] , terwijl zij aan het werk was. Hij bleek op dat moment € 4.000,- bij zich te hebben. Op 17 oktober 2008 zijn [slachtoffer 3] en verdachte gecontroleerd, toen ze in de auto onderweg waren naar haar werk.
Ook de verklaring van getuige [naam getuige 5] , met wie [slachtoffer 3] tegelijkertijd heeft gewerkt, ondersteunt de verklaring van [slachtoffer 3] met betrekking tot het feit dat [slachtoffer 3] de taal niet sprak. Zij herkende verdachte op een haar getoonde foto als ‘ [verdachte] ’, de man die [slachtoffer 3] in de gaten hield, [slachtoffer 3] naar haar werk bracht, weer ophaalde en geld van haar afpakte nadat er klanten waren geweest. Ook heeft [naam getuige 5] blauwe plekken gezien bij [slachtoffer 3] , wat kan passen bij de mishandeling waarover [slachtoffer 3] heeft verklaard.
Schakelbewijs
De rechtbank neemt verder in overweging dat de ervaring van [slachtoffer 3] soortgelijk is aan de ervaring van [slachtoffer 2] , een aantal jaren later, wat maakt dat de verklaringen elkaar over en weer ondersteunen. Ook de verklaring van [naam getuige 4] , die geen aangifte tegen verdachte wenste te doen, komt op specifieke punten sterk overeen met hetgeen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben verklaard over het handelen van verdachte. Uit het dossier volgt dat verdachte telkens eenzelfde modus operandi hanteert: hij kiest kwetsbare jonge vrouwen uit die pas kort in Nederland zijn, hier geen netwerk hebben en de weg niet kennen. Verdachte haalt hen over om te stoppen met hun werk in de bollen/bloemen en palmt hen in door zich over hen te ontfermen, voor hen te zorgen en een dak boven hun hoofd te bieden. Vervolgens wijst hij hen op het werk in de prostitutie, waarin veel geld te verdienen is en helpt hij met het verkrijgen van de juiste papieren. Verdachte laat zien bij welke kamerverhuurders ze terecht kunnen en instrueert hen hoe ze een kamer moeten regelen in een taal die de dames zelf niet machtig zijn. Als de vrouwen eenmaal aan het werk zijn, legt hij uit dat het onveilig is om het verdiende geld op de kamer te bewaren, en haalt hij de verdiensten op. Dit wordt thuis in een kistje gestopt, waarna het geld volledig door verdachte wordt beheerd: de vrouwen zien er niets meer van terug. Gelet op de onderlinge overeenkomsten in de verklaringen op essentiële punten, ziet de rechtbank geen enkel bezwaar deze verklaringen – voor zover nog nodig - – als schakelbewijs te gebruiken. Anders dan verdachte stelt, is de rechtbank van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat aangeefsters de verklaringen op elkaar hebben afgestemd. Zij hebben allen onafhankelijk van elkaar verklaard, op verschillende momenten. [slachtoffer 2] stapt direct na de uitbuiting naar de politie; [slachtoffer 3] stapt twee jaar later naar de politie als ze in de media meekrijgt dat [slachtofer 1] is overleden en niet wil dat er een nieuw iemand ten prooi van verdachte valt. Via [slachtoffer 3] heeft de politie [naam getuige 4] benaderd, die zelf geen aangifte wilde doen.
4.4.3.
Mensenhandel
Om tot een bewezenverklaring van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht te komen, moet er sprake zijn van één of meer in het artikel genoemde dwangmiddelen en één of meer handelingen. Daarnaast moet verdachte ook het oogmerk hebben gehad tot uitbuiting van het slachtoffer.
4.4.3.1. Partiële vrijspraak van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde, voor zover de tenlastelegging ziet op [slachtofer 1]
De rechtbank acht de uitbuiting van [slachtofer 1] niet bewezen, zodat verdachte van dat gedeelte van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken. Nu [slachtofer 1] op het moment dat het onderzoek van start ging reeds was overleden, heeft zij zelf geen aangifte meer kunnen doen van mensenhandel of daar anderszins over kunnen verklaren. [slachtoffer 2] heeft weliswaar belastend verklaard over de uitbuiting in de prostitutie van [slachtofer 1] door verdachte, maar daarbij geldt dat [slachtoffer 2] zelf nooit heeft gekend en zij dus niet uit eigen wetenschap verklaart. [slachtoffer 3] heeft evenees over [slachtofer 1] verklaard, haar zelfmoord was nota bene reden om aangifte teven verdachte te doen. Ook voor [slachtoffer 3] geldt echter dat zij niet zelf getuige is geweest van uitbuiting van [slachtofer 1] door verdachte. Hetgeen bekend is over [slachtofer 1] vertoont grote overeenkomsten met hetgeen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] over zichzelf verklaren. Ook [slachtofer 1] woonde bij verdachte en werkte in de prostutitie. De rechtbank ziet ook sterke aanwijzingen zijn die wijzen op uitbuiting van [slachtofer 1] door verdachte (bijvoorbeeld de tatoeage met de naam van verdachte in de nek van [slachtofer 1] , de zorgen over haar gezondheid bij getuige [naam verhuurder] en de verklaring van getuige [naam getuige 1] dat [slachtofer 1] de “grootste geldmachine” voor verdachte was). Echter, er is nagenoeg niets bekend over de feitelijke toedracht van een en ander. Hoe [slachtofer 1] in de prostitutie verzeild is geraakt en welke rol verdachte daarin heeft gehad zijn vragen die onbeantwoord blijven. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt het dan ook aan ondersteunend bewijs dat redengevend is voor de afzonderlijke bestanddelen van de ten laste gelegde mensenhandel ten aanzien van [slachtofer 1] .
4.4.3.2. Bewijsoverweging ten aanzien van van [slachtoffer 2] (zaak A, feit 1)
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de wettige bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de dwangmiddelen dwang, (dreiging met) geweld en andere feitelijkheden, misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overgewicht en misbruik van een kwetsbare positie. Uit de verklaring van [slachtoffer 2] volgt immers dat verdachte boos werd als aangeefster niet wilde werken of als ze te weinig verdiende. Hij schreeuwde tegen haar en sloeg haar. Hij mishandelde haar zowel fysiek als psychisch, waarbij hij zei dat ze niets waard was en dat geen andere man haar wilde hebben. Ook dreigde hij haar moeder te vertellen over haar werkzaamheden als ze bij hem weg zou gaan en vernielde hij haar papieren. Verdachte heeft [slachtoffer 2] ook misleid door haar vertrouwen te winnen door een relatie met haar aan te gaan, door tegen haar te zeggen dat het werken in de bloemenkas niet goed voor haar was, door goed voor haar te zorgen en haar een dak boven haar hoofd te bieden, om vervolgens aan te geven dat [slachtoffer 2] veel geld kon verdienen in de prostitutie. Ook kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, nu de omstandigheden waarin [slachtoffer 2] verkeerde niet te vergelijken zijn met de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland normaal gesproken verkeert. Verdachte heeft [slachtoffer 2] leren kennen toen zij in de bloemenkas werkte. [slachtoffer 2] sprak op dat moment geen andere taal dan Pools, kende Nederland niet en wist niet hoe alles hier werkte. [slachtoffer 2] had geen familie en vrienden in Nederland op wie zij kon terugvallen. [slachtoffer 2] werd door die kwetsbare situatie al snel afhankelijk van verdachte, door wie zij naar eigen zeggen was verblind. Zij was bereid om voor hem in de prostitutie te gaan werken en is door verdachte onder druk gezet om daarin te blijven werken. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met voornoemde dwangmiddelen, [slachtoffer 2] heeft geworven, vervoerd en gehuisvest. Verdachte heeft [slachtoffer 2] weggehaald uit de bloemenkas en haar vervolgens op loverboy-achtige wijze zover gekregen om te gaan werken in de prostitutie. Hij bracht [slachtoffer 2] veelvuldig naar haar werkplek en reed na afloop van haar dienst weer met haar naar huis. Ook heeft verdachte met [slachtoffer 2] op verschillende adressen in Duitsland en Nederland samengewoond.
Dat verdachte het oogmerk van uitbuiting heeft gehad, blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam uit het gebruik van voornoemde dwangmiddelen. Hierdoor was het voor [slachtoffer 2] niet mogelijk om zich aan de situatie te onttrekken. Wederom geldt hier dat de situatie van [slachtoffer 2] niet gelijk te stellen is aan de omstandigheden waarin een mondige prositutee in Nederland pleegt te verkeren. De werkdagen en -tijden werden door verdachte bepaald, ze moest blijven werken, mocht niet stoppen en verdachte heeft jarenlang alles wat zij aan haar prostitutiewerkzaamheden verdiende van haar afgenomen.
Op grond van wat hierboven is overwogen, kunnen naast sub 1 ook sub 4 (de dwang), sub 6 (het opzettelijk voordeel trekken) en sub 9 (het dwingen te bevoordelen) worden bewezen. Verdachte zal worden vrijgesproken van sub 3 (het grensoverschrijdende aspect), nu aangeefster niet door verdachte is meegenomen naar Nederland. Zij hebben elkaar hier leren kennen en verdachte heeft haar pas in Nederland bewogen om in de prositutie te gaan werken.
4.4.3.3. Bewijsoverweging ten aanzien van [slachtoffer 3] (zaak B)
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de wettige bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de dwangmiddelen dwang, (dreiging met) geweld en andere feitelijkheden, misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overgewicht en misbruik van een kwetsbare positie. Uit de verklaring van [slachtoffer 3] volgt immers dat verdachte onberekenbaar kon zijn en furieus kon worden, waarbij hij voorwerpen naar [slachtoffer 3] toegooide. Ook uitte hij zijn agressie wel eens tegen zijn hond in haar bijzijn. Verdachte bedreigde haar en schold haar uit. Verdachte heeft [slachtoffer 3] misleid door haar vertrouwen te winnen door een relatie met haar aan te gaan. [slachtoffer 3] dacht dat verdachte haar aan een normale baan zou helpen in de vis of bij een andere boer, nadat [slachtoffer 3] naar Nederland was gekomen om in de bollen te werken. Verdachte was lief en kocht cadeaus voor haar. Toen het geld op was, vertelde verdachte haar over het werk in de prostitutie: het zou makkelijk werk zij en er zou goed geld in te verdienen zijn. Verdachte heeft ook misbruik gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, nu de omstandigheden waarin [slachtoffer 3] verkeerde niet te vergelijken zijn met de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland normaal gesproken verkeert. [slachtoffer 3] kende de taal niet, had hier geen kennissen, wist de weg niet in Nederland en wist bijvoorbeeld niet hoe de bussen reden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met voornoemde dwangmiddelen, [slachtoffer 3] heeft geworven, vervoerd en gehuisvest. Verdachte heeft [slachtoffer 3] toegezegd haar te helpen met het vinden van een andere baan dan het werk in de bloembollen, waarna hij haar heeft meegenomen naar zijn woning in [woonplaats] . Al snel vertelde verdachte over het werk het Red Light District, waar zijn ex [naam getuige 4] ook al eerder had gewerkt. Verdachte moedigde [slachtoffer 3] aan het te proberen: de rekeningen moesten immers worden betaald. [slachtoffer 3] dacht dat ze alleen maar hoefde te masseren en met klanten moest praten. Ze wist aanvankelijk niet dat het om seks ging en verdachte had haar verteld dat ze eruit kon stappen als het haar niet beviel. Verdachte bracht haar naar haar werk, bleef altijd in de buurt van haar kamer en ging aan het einde van de werkdag van [slachtoffer 3] samen met haar naar huis.
Dat verdachte het oogmerk van uitbuiting heeft gehad, blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam uit het gebruik van voornoemde dwangmiddelen. [slachtoffer 3] kon zich niet aan de situatie onttrekken: ze voelde zich alsof ze was opgesloten. Toen [slachtoffer 3] er achter kwam dat het niet alleen om massage maar om seks ging en aangaf dat ze wilde stoppen, zei verdachte dat ze door moest gaan omdat ze hem geld schuldig was. Ze voelde zich machteloos, radeloos en angstig, omdat verdachte had gezegd dat zij problemen zou krijgen als ze naar de politie kon gaan. Het voelde voor haar alsof ze geen andere keuze had dan voor hem te blijven werken. Verdachte bepaalde haar werkdagen en -tijden en vertelde haar dat zij een klant zo snel mogelijk de deur uit moest krijgen. Als een klant te lang was gebleven, schold hij haar uit en zei hij dat ze meer geld moest vragen. Verdachte haalde aanvankelijk na elke klant het door [slachtoffer 3] verdiende geld op. Even later kwam hij na twee of drie klanten langs. [slachtoffer 3] had zelf geen geld te besteden.
Op grond van wat hierboven is overwogen, kunnen naast sub 1 ook sub 4 (de dwang), sub 6 (het opzettelijk voordeel trekken) en sub 9 (het dwingen te bevoordelen) worden bewezen.
4.4.4.
Mishandeling van [slachtoffer 2]
De rechtbank acht bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] op 9 augustus 2015 heeft mishandeld, door haar tegen haar lichaam te stompen of te slaan, aan haar haren te trekken en haar haar uit het hoofd te trekken. Het letsel van [slachtoffer 2] , te weten de blauwe plekken en de kale plek op haar hoofd, zijn door de politie en getuige [naam getuige 3] waargenomen en passen bij de bewezenverklaarde toedracht. In het dossier zitten foto’s en een medische verklaring die bovengenoemd letsel bevestigen. Verdachte heeft bekend dat hij aan het haar van [slachtoffer 2] heeft getrokken. De rechtbank zal het beroep op noodweer verwerpen, alleen al nu dit verweer door de verdediging niet is onderbouwd.
4.4.5.
Gewoontewitwassen
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte de prostitutieverdiensten van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft afgenomen. Echter, uit de wijze van dagvaarden voor het gewoontewitwassen volgt dat de opsteller van de tenlastelegging destijds bovenal de prostitutieinkomsten voor [slachtoffer 2] en [slachtofer 1] voor ogen had. [slachtoffer 3] was ten tijde van het opstellen van de tenlastelegging immers nog niet in beeld bij politie en justitie, de periode waarin zij werd uitgebuit valt grotendeels buiten de tenlastegelegde pleegperiode en de beschuldiging is nadien niet uitgebreid. Om deze redenen en gelet op de vrijspraak ten aanzien van [slachtofer 1] zal de rechtbank zich bij de beoordeling van het tenlastelegde gewoontewitwassen beperkten tot de verdiensten van [slachtoffer 2] . Verdachte heeft een groot deel van deze verdiensten aangewend voor zijn eigen levensonderhoud en (de handel in) auto’s. De verklaring van aangeefster wordt op dit punt ondersteund door getuige [naam getuige 1] en de bevindingen omtrent de financiële gegevens van verdachte. Het is daarnaast niet aannemelijk geworden dat verdachte over voldoende (legale) inkomsten beschikte om zijn levensstijl te bekostigen. Verdachte heeft zijn alternatieve verklaring over de herkomst van zijn inkomsten (werk bij moeder, de autohandel) onvoldoende handen en voeten gegeven. Zodoende kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte van de door [slachtoffer 2] verdiende geldbedragen gebruik heeft gemaakt, deze heeft omgezet en dat hij hiervan een gewoonte heeft gemaakt.
4.4.6.
Voorhanden hebben ploertendoder
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 9 januari 2016 een ploertendoder in zijn bezit heeft gehad op basis van de bevindingen van de politie omtrent het aantreffen van het wapen, het wapenrapport en de bekennende verklaring van verdachte. Dat verdachte niet wist dat het strafbaar was om een ploertendoder voorhanden te hebben, doet aan de bewezenverklaring niets af.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
(
zaak A)
1.
in de periode van 1 juni 2013 tot en met 9 augustus 2015 in Nederland en in Duitsland, [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] ), door dwang en/of geweld en/of andere feitelijkheden en/of dreiging met geweld en/of dreiging met andere feitelijkheden en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd en gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 2]
en
voornoemde [slachtoffer 2] met voornoemde middelen en/of omstandigheden heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 2]
en
die [slachtoffer 2] met voornoemde middelen en/of omstandigheden heeft gedwongen en/of bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [slachtoffer 2] met of voor een derde,
immers heeft hij, verdachte,
ten aanzien van die [slachtoffer 2] , terwijl hij wist dat die [slachtoffer 2] in Nederland geen familie had en in Nederland niemand had om op terug te vallen en die [slachtoffer 2] de Nederlandse noch de Engelse taal sprak en die [slachtoffer 2] verliefd op hem was,
- die [slachtoffer 2] , terwijl zij werkte in bloemenindustrie als productiemedewerker, gezegd dat haar leef- en werkomstandigheden niet goed waren en het vertrouwen van die [slachtoffer 2] gewonnen en tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat hij in de seksbusiness werkte en die [slachtoffer 2] gezegd dat zij hem kon vertrouwen en
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd zij naar Amsterdam moest gaan en dat zij papieren nodig had om in Amsterdam te werken en
- die [slachtoffer 2] bij de gemeente laten inschrijven en
- voor die [slachtoffer 2] een bedrijf laten oprichten en
- voor die [slachtoffer 2] prostitutiekleren en prostitutiebenodigdheden uitgezocht en/of gekocht en
- die [slachtoffer 2] bij hem, verdachte, in Nederland in [woonplaats] en [plaats] gehuisvest en
- toen die [slachtoffer 2] een nacht bij kennissen bleef slapen vanwege overmatig drugsgebruik en bedreigende agressie van hem, verdachte, hij thuis haar kleding stuk gesneden en/of in een of meer vuilniszakken gedaan en/of haar bankkaart en haar identiteitsbewijs en de bedrijfsdocumentatie van haar oude werkgever vernield en
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat prostituee het enige beroep was waarmee zij veel geld kon verdienen en dat zij de Engelse taal moest gaan leren en gezegd dat zij niet bang moest zijn en gezegd dat de mannen naar haar zouden komen en gezegd dat zij met hen, de mannen, de liefde moest bedrijven en dat hij de business kende en er niets zou gebeuren, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en
- die [slachtoffer 2] gecontroleerd door die [slachtoffer 2] ten behoeve van haar prostitutiewerk met de auto naar Duisburg (Duitsland) ( [naam] ) te brengen en
- die [slachtoffer 2] gehuisvest in [woonplaats] in de plaatsen [plaats] en [plaats] en
- de werktijden voor die [slachtoffer 2] bepaald waarbij die [slachtoffer 2] doordeweeks dagelijks van 12.00 uur tot 4.00 uur en in het weekend van 12.00 uur tot 6.00 uur in [plaats] ( [naam] ) en in [plaats] ( [naam bordeel] ) in de prostitutie diende te werken en door [slachtoffer 2] op te dragen dat zij voor 4 of 5 dagen dubbele diensten in de prostitutie diende te werken en
- die [slachtoffer 2] tijdens haar werkzaamheden gecontroleerd door in de nabijheid van die prostitutieplaats in de auto op die [slachtoffer 2] te wachten tot zij klaar was met haar prostitutiewerkzaamheden en door die [slachtoffer 2] naar Amsterdam en Alkmaar te brengen en
- die [slachtoffer 2] opgedragen alles aan hem, verdachte, met betrekking tot de werkzaamheden en de verdiensten te melden en, als zij dit verzuimde, tegen die [slachtoffer 2] te schreeuwen en
- die [slachtoffer 2] tegen het lichaam gestompt of geslagen en aan de haren getrokken en haar haren uit haar hoofd getrokken en
- de laptop van die [slachtoffer 2] vernield en
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat zij niets waard was en dat geen enkele man haar wilde hebben en dat zij een hoer was en
- die [slachtoffer 2] dreigend gezegd dat hij haar moeder alles zou vertellen als zij, [slachtoffer 2] , weg zou gaan en
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat zij alles volgens zijn, verdachtes, regels moest doen en als zij zou stoppen met haar werkzaamheden in de prostitutie zij geen leven meer zou hebben en
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat hij, verdachte, mensen zou betalen die haar iets aan zouden doen en dat, als zij iets aan iemand en/of tegen de politie zou vertellen, zij geen leven zou hebben en
- het in de prostitutie verdiende geld van die [slachtoffer 2] afgenomen;
2.
op 9 augustus 2015 in Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] tegen haar lichaam, heeft gestompt en/of geslagen en die [slachtoffer 2] aan haar haren heeft getrokken en haren uit haar hoofd heeft getrokken, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3.
in de periode van 1 juni 2013 tot en met 9 augustus 2015, in Nederland en in Duitsland en in Polen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, in bovengenoemde periode bij wijze van gewoonte, geldbedragen, te weten een groot deel van de verdiensten uit de door [slachtoffer 2] verrichte prostitutiewerkzaamheden, verworven en voorhanden gehad en omgezet en daarvan gebruikt gemaakt terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf;
4.
hij op 9 januari 2016 te Den Haag, een wapen van categorie I, onder 3, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad.
(
zaak B)
in de periode van 20 november 2007 tot en met 15 december 2009 in Nederland, een ander, te weten [slachtoffer 3] (geboren [geboortedatum] )
door dwang en/of geweld en/of andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of dreiging met andere feitelijkheden en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd, gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 3]
en
die [slachtoffer 3] met voornoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 3]
en
die [slachtoffer 3] met voornoemde middelen en/of omstandigheden heeft gedwongen en bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [slachtoffer 3] met of voor een derde,
immers heeft hij, verdachte, terwijl hij wist dat die [slachtoffer 3] in Nederland geen familie had en in Nederland niemand had om op terug te vallen en die [slachtoffer 3] de Nederlandse noch de Engelse taal sprak en die [slachtoffer 3] verliefd op hem was
- het vertrouwen van die [slachtoffer 3] gewonnen door haar voor te houden dat hij haar zou helpen bij het zoeken van ander werk omdat haar toenmalige werk niet bij haar paste en
- die [slachtoffer 3] bij hem, verdachte, gehuisvest en
- die [slachtoffer 3] onder druk gezet en er toe aangezet en/of gebracht om in de prostitutie te gaan en/of blijven werken en
- die [slachtoffer 3] gezegd dat de prostitutie gemakkelijk werk is waarmee zij veel geld kon verdienen en dat zijn ex-vriendin ook in de prostitutie werkte en
- tegen die [slachtoffer 3] gezegd dat zij naar Amsterdam moest gaan en dat zij papieren nodig had om in Amsterdam te werken en die [slachtoffer 3] bewogen zich bij de Kamer van Koophandel in te schrijven en
- de werktijden voor die [slachtoffer 3] bepaald en
- die [slachtoffer 3] gedwongen 6 of 7 dagen per week te werken en
- indien die [slachtoffer 3] verzuimde te werken, voorwerpen naar die [slachtoffer 3] gegooid en haar kleding weggegooid en haar bedreigd en
- tegen die [slachtoffer 3] gezegd niet met anderen te spreken terwijl zij prostitutiewerkzaamheden verrichte en gezegd welke handelingen zij diende te verrichten en gezegd dat zij Duitse of Engelse zinnen uit haar hoofd diende te leren en
- die [slachtoffer 3] tijdens haar werkzaamheden gecontroleerd in de nabijheid van die prostitutieplaats op die [slachtoffer 3] te wachten tot zij klaar was met haar prostitutiewerkzaamheden en die [slachtoffer 3] naar Amsterdam en Alkmaar te brengen en
- die [slachtoffer 3] haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden afgenomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 (vijf) jaren, met aftrek van voorarrest.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht - indien er tot een bewezenverklaring wordt gekomen - te volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf die de duur van het voorarrest niet overstijgt. De raadsvrouw heeft aandacht gevraagd voor de forse overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast heeft de verdediging verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte: verdachte heeft een gezin.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel, waarbij hij in ieder geval twee slachtoffers, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , ieder gedurende een periode van meer dan twee jaar voor zich heeft laten werken in de prostitutie. Zij hebben hun verdiensten aan verdachte moeten afgeven. Verdachte heeft voor zijn eigen financiële gewin twee jonge vrouwen lichamelijk en geestelijk misbruikt, waarbij hun lichaam en hun seksuele integriteit verwerden tot handelswaar, waaraan verdachte gedurende ten minste vier jaar goed heeft verdiend. Ook heeft hij geweld gebruikt tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Het geld dat verdachte heeft van hen heeft afgenomen, heeft hij vervolgens witgewassen, door dit uit te geven in het legale circuit. Dit handelen heeft een ontwrichtende werking op het handelsverkeer. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] , waarbij hij opnieuw inbreuk heeft gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Tot slot heeft verdachte een ploertendoder voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit hiervan brengt onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van personenen met zich mee en leidt tot onveiligheid in de maatschappij.
Uit de toelichtingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en uit hun slachtofferverklaringen, blijkt dat zij al jarenlang en tot op de dag van vandaag ernstig lijden onder wat verdachte hen heeft aangedaan. Beiden voelen zich ernstig aangetast in hun lichamelijke- en geestelijke integriteit. [slachtoffer 2] slaapt slecht, heeft last van nachtmerries, is zeer angstig en op haar hoede. Ze is nauwelijks meer in staat anderen te vertrouwen en heeft het gevoel dat ze het leven op afstand beschouwt. [slachtoffer 3] is gediagnostiseerd met PTSS, ze lijdt aan slapeloosheid, angst en depressie en is eenzaam. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 25 juni 2020. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden voor meerdere strafbare feiten is veroordeeld, maar niet eerder voor mensenhandel.
Verdachte heeft verklaard dat zijn echtgenote in [woonplaats] woont, samen met zijn kind. Een tweede kind is op komst. Verdachte is naar Nederland gekomen om geld te verdienen om zijn gezin in levensonderhoud te voorzien. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding voor strafmatiging. Hoewel verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten nog niet was getrouwd en nog geen vader was, rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij geen berouw toont en geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor wat hij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft aangedaan.
Verdachte heeft geen enkel inzicht gegeven in zijn handelen en heeft zich op geen moment bekommerd om het welzijn van de slachtoffers. Enkel een langdurige gevangenisstraf is op zijn plaats. Iedere andere (vorm van) straf zou geen recht doen aan de ernst van de feiten en het leed dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] is aangedaan. Bij de vaststelling van de duur van de gevangenisstraf, heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Alles overwegend acht de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren op zijn plaats. De rechtbank zal een half jaar minder gevangenisstraf opleggen, in verband met het overschrijden van de redelijke termijn. De duur van de op te leggen gevangenisstraf komt daarmee op 66 (zesenzestig) maanden, met aftrek van voorarrest.

10.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
2
1 STK Pas
ABN AMRO pin
pinpas
(5173372);
3
1 STK Rijbewijs
NL
rijbewijsnummer (nummer)
(5028214);
4
1 STK Identiteitsbewijs
Pools
(5028216); en
5
45 STK Geld
niet inwisselbaar
(5173477).
Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe en zullen aan hem worden teruggegeven, nu het belang van strafvordering zich daar niet tegen verzet.

11.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

11.1.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 212.350,- (tweehonderdtwaalfduizenddriehonderdvijftig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- (tienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
11.1.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 2] geheel moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
11.1.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 2] moet worden afgewezen, gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er vraagtekens kunnen worden gezet bij de geloofwaardigheid van de impact van het tenlastegelegde op het leven van [slachtoffer 2] . De verdediging betwist verder de hoogte van de aangenomen dagopbrengst en de opbrengst in het algemeen, nu [slachtoffer 2] zelf ook van het geld heeft geleefd, zeker in de periode die [slachtoffer 2] in Stuttgart heeft doorgebracht. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht het toe te wijzen bedrag sterk te matigen, waarbij hoogstens een forfaitair bedrag van € 100,- (honderd euro) per dag gehanteerd dient te worden.
11.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht bestaande uit de afgedragen inkomsten verminderd met diverse kosten. Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding neemt de rechtbank in overweging dat de materiële schade een schatting op het minimum betreft, waarbij de verdiensten zijn gebaseerd op gemiddelden (en waarbij rekening is gehouden met vrije dagen) en kosten voor kamerhuur, levensonderhoud en cocaïnegebruik zijn afgetrokken. De berekening die door de raadsvrouw is gehanteerd, is gebaseerd op de verklaring van aangeefster, waarbij de raadsvrouw met betrekking tot de aftrekposten een ruime verrrekening heeft toegepast. De raadsvrouw is uitgegaan van vijf werkdagen per week, terwijl [slachtoffer 2] heeft verklaard meer te hebben gewerkt. De rechtbank ziet geen aanleiding ziet om aan die verklaring te twijfelen. De gevorderde materiële schade van € 212.350,00 wordt aannemelijk geacht en zal worden toegewezen.
Ook staat vast dat de benadeelde partij immateriële schade is toegebracht door het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen, er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer en haar lichamelijke integriteit. Hoewel er geen medische verklaring bij de vordering is gevoegd, is het op grond van het dossier, de onderbouwing van de vordering en de slachtofferverklaring voldoende aannemelijk dat [slachtoffer 2] psychische schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde. Slachtoffers van mensenhandel kampen veelal nog lange tijd nadat de mensenhandel is gestopt nog steeds met psychische problemen. Het gevorderde bedrag is redelijk en naar het oordeel van de rechtbank voor toewijzing vatbaar. De immaterële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op het gevorderde bedrag van € 10.000,00.
De vordering tot schadevergoeding zal in zijn geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de laatste dag waarop het strafbare feit is gepleegd (9 augustus 2015).
In het belang van [slachtoffer 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 222.350,- (tweehonderdtweeëntwintigduizenddriehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2015.
11.2.
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 215.465,90 (tweehonderdvijftienduizendvierhonderdvijfenzestig euro en negentig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- (tienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
11.2.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 3] geheel moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
11.2.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 3] moet worden afgewezen, gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er vraagtekens kunnen worden gezet bij de geloofwaardigheid van de impact van het tenlastegelegde op het leven van [slachtoffer 3] . De verdediging betwist verder de hoogte van de aangenomen dagopbrengst en de opbrengst in het algemeen, nu [slachtoffer 3] zelf ook van het geld heeft geleefd. Zeker in de periode die [slachtoffer 3] in Frankrijk heeft doorgebracht. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht het toe te wijzen bedrag sterk te matigen, waarbij hoogstens een forfaitair bedrag van € 100,- (honderd euro) per dag gehanteerd dient te worden.
11.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak B bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding neemt de rechtbank in overweging dat de opgegeven materiële schade een schatting op het minimum betreft, waarbij de verdiensten zijn gebaseerd op gemiddelden (en waarbij rekening is gehouden met vrije dagen) en kosten voor kamerhuur en andere werkbenodigdheden, levensonderhoud, huisvesting en kleding zijn afgetrokken. De berekening die door de raadsvrouw is gehanteerd, is gebaseerd op de verklaring van aangeefster, waarbij de raadsvrouw met betrekking tot de aftrekposten een ruime verrerekening heeft toegepast. De raadsvrouw is uitgegaan van vijf werkdagen per week, terwijl de [slachtoffer 3] heeft verklaard meer te hebben gewerkt. Er is geen aanleiding om aan de verklaring van [slachtoffer 3] te twijfelen. Nu terughoudendheid is betracht bij het aantal werkdagen, middelt de periode die [slachtoffer 3] in Frankrijk heeft doorgebracht zich uit. De rechtbank zal de door de benadeelde partij opgevoerde reiskosten voor het doen van aangifte ter hoogte van € 165,90 afwijzen nu deze kosten niet als vermogensschade in de zin van artikel 6:96, tweede lid en onder b van het Burgerlijk Wetboek kunnen worden aangemerkt. Deze kosten zijn eerst en vooral gemaakt teneinde strafrechtelijk opsporing en vervolging van de dader te mogelijk te maken. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van kosten die zijn gemaakt ”ter vaststelling van aansprakelijkheid of schade’’. De rechtbank zal de vordering voor zover die ziet op deze schadepost dan ook afwijzen.
De gevorderde materiële schade van € 215.300,00 wordt aannemelijk geacht en zal worden toegewezen.
Ook staat vast dat de benadeelde partij immateriële schade is toegebracht door het in zaak B bewezenverklaarde. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen, er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer en haar lichamelijke integriteit. [slachtoffer 3] is door een psychotherapeut gediagnostiseerd met PTSS, waarvoor zij naar verwachting gedurende twee jaar psychotherapie moet ondergaan in het kader van behandeling. Hiermee staat vast dat [slachtoffer 3] psychische schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde, hetgeen een algemeen verschijnsel is bij slachtoffers van mensenhandel. Het gevorderde bedrag is redelijk en naar het oordeel van de rechtbank voor toewijzing vatbaar. De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op het gevorderde bedrag.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 225.300,00 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de laatste dag waarop het strafbare feit is gepleegd (15 december 2009).
In het belang van [slachtoffer 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 225.300,00 (tweehonderdvijfentwintigduizenddriehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2009.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 55, 57, 273f, 300 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A onder 1 en zaak B:
mensenhandel, meermalen gepleegd;
ten aanzien van zaak A onder 1 en 2:
eendaadse samenloop van mensenhandel en mishandeling, voor zover dit betrekking heeft op de onder feit 2 bewezenverklaarde datum;
ten aanzien van zaak A onder 3:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
ten aanzien van zaak A onder 4:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
66 (zesenzestig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelastde
teruggaveaan verdachte, [verdachte] , van:
1 STK Pas
(5173372);
1 STK Rijbewijs
(5028214);
1 STK Identiteitsbewijs
(5028216); en
45 STK Geld
(5173477).
Ten aanzien van zaak A onder 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toetot een bedrag van € 212.350,- (tweehonderdtwaalfduizenddriehonderdvijftig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- (tienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 9 augustus 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag
€ 222.350,- (tweehonderdtweeëntwintigduizenddriehonderdvijftig euro)aan [slachtoffer 2] voornoemd, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 9 augustus 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 222.350,- (tweehonderdtweeëntwintigduizenddriehonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 9 augustus 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van zaak B:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toetot een bedrag van € 215.300,00 (tweehonderdvijftienduizenddriehonderd euro) aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- (tienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 december 2009 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag
€ 225.300,00 (tweehonderdvijfentwintigduizenddriehonderd euro)aan [slachtoffer 3] voornoemd, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 december 2009 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 225.300,00 (tweehonderdvijfentwintigduizenddriehonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 december 2009 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van der Burg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 oktober 2020.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2015179950-5495372 van 12 augustus 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] (p. Z1 02 005 e.v.); een aanvullend proces-verbaal van aangifte met nummer 2015179950-5544168 van 26 augustus 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 3] en [opsporingsambtenaar 2] (p. Z1 02 018 e.v.).
2.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 3] d.d. 26 april 2018 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank (rc-nummer [nummer] ).
3.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 3] d.d. 14 mei 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 4] en [opsporingsambtenaar 5] (p. Z3 02 042 e.v.)
4.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 3] d.d. 26 april 2018 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank (rc-nummer [nummer] ).
5.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 3] d.d. 14 mei 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 4] en [opsporingsambtenaar 5] (p. Z3 02 042 e.v.)
6.Een proces-verbaal van verhoor aangever (ongenummerd) van 12 mei 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 4] en [opsporingsambtenaar 5] (p. Z3 02 001 e.v.); een mutatierapport met nummer 2009079670-1 van 15 december 2009 (p. Z3 05 017 e.v.).
7.Een proces-verbaal van bevindingen (ongenummerd) van 14 september 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 6] (p. Z1 05 027 e.v.).
8.Een proces-verbaal bevraging buitenland met nummer 2015175590 van 7 oktober 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 7] (p. Z1 05 096 e.v.); een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam getuige 6] d.d. 9 november 2018 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank (rc-nummer [nummer] en 17/4302).
9.Een proces-verbaal bevraging buitenland met nummer 2015175590 van 7 oktober 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 7] (p. Z1 05 096 e.v.)
10.Een proces-verbaal van bevraging buitenland met nummer 2015175590 van 7 oktober 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 7] (p. Z1 05 096 e.v.)
11.Een geschrift, te weten een huurovereenkomst d.d. 1 mei 2015 (p. Z1 05 014 e.v.); een geschrift, te weten een Uittreksel uit de basisregistratie personen van [slachtoffer 2] van 7 mei 2015 (p. Z1 05 011).
12.Een geschrift, te weten een Uittreksel Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 27 mei 2015 van de onderneming [naam bedrijf] op naam van [slachtoffer 2] .
13.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2015179950 van 9 september 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 6] (p. Z1 05 085 e.v.).
14.Een proces-verbaal analyse kamerverhuur [naam verhuurder] met nummer 2015179950 van 23 maart 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 8] (p. ZD1 05 132 e.v.); een geschrift, te weten een factuur van kamerverhuurbedrijf [naam] over de periode van 1 januari 2014 tot 29 februari 2016 op naam van [slachtoffer 2] .
15.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2015179950 van 17 september 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 6] (p. Z1 05 028 e.v.).
16.Een proces-verbaal medisch dossier van [slachtoffer 2] met nummer 2015179950 van 11 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 9] (p. Z1 05 110 e.v.).
17.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2015179950 van 25 september 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 10] (p. Z1 14 001 e.v.)
18.Een geschrift, te weten een Uittreksel Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 3 augustus 2009 van een onderneming op naam van [slachtofer 1] t.b.v. het geven van massage (p. Z3 02 028).
19.Een geschrift, te weten te weten een Uittreksel uit de basisregistratie personen van [slachtofer 1] van augustus 2009 (p. Z3 02 029);
20.Een proces-verbaal van bevindingen (ongenummerd) van 14 september 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 6] (p. Z1 05 026 e.v.).
21.Een mutatie met nummer PL1309-2011043574-1 van 18 februari 2011 (p. Z2 03 036 e.v.).
22.Een proces-verbaal van bevindingen (ongenummerd) van 14 september 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 6] (p. Z1 05 026 e.v.)
23.Een proces-verbaal van bevindingen (ongenummerd) van 14 september 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 6] (p. Z1 05 027 e.v.).
24.Een proces-verbaal van bevindingen (ongenummerd) van 14 september 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 6] (p. Z1 05 027 e.v.).
25.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2015175590 van 17 september 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 6] (p. Z1 05 079 e.v.).
26.Een geschrift, te weten een Uittreksel Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 4 december 2007 van een onderneming op naam van [slachtoffer 3] t.b.v. het geven van erotische massage (p. Z3 02 018).
27.Een geschrift, te weten te weten een Uittreksel uit de basisregistratie personen van [slachtoffer 3] van december 2007 (p. Z3 02 021); een geschrift, te weten te weten een Uittreksel uit de basisregistratie personen van [slachtoffer 3] van februari 2009 (p. Z3 02 025);
28.Een mutatie (aandachtsvestiging) met nummer 2008051903-1 d.d. 22 februari 2008 (p. Z3 05 020 e.v.).
29.Een mutatie met nummer 2008261576-1 van 18 september 2008 (p. Z3 05 023 e.v.).
30.Een Journaal met nummer 2007327265-1 (p. Z3 05 019); een journaal met nummer 2009000637-1 (p. Z3 05 026 e.v.).
31.Een proces-verbaal van bevindingen (analyse bankrekeningen [verdachte] ) met nummer 2015175590 van 17 maart 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 11] (p. Z1 10 020 e.v.).
32.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 1] met nummer 2015179950 van 7 maart 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 8] en [opsporingsambtenaar 6] (p. Z1 03 014 e.v.).
33.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2015179950-8275458 van 15 juni 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 5] en [opsporingsambtenaar 12] (p. Z1 03 023 e.v.).
34.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2015179950 van 17 oktober 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 6] (p. Z1 03 042 e.v.); Een proces-verbaal verhoor getuige met nummer 2015179950 van 24 september 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 10] en [opsporingsambtenaar 13] (pag. ongenummerd).
35.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2015179950-8480661 van 22 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 12] en [opsporingsambtenaar 14] (p. Z3 03 001 e.v.).
36.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2015179950-8751361 van 17 oktober 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 12] en [opsporingsambtenaar 15] (p. Z3 03 018).
37.Een proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 3 december 2018 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank (rc-nummer [nummer] ).
38.Een kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL1300-2015179950-14 van 11 januari 2016 (p. A 02 007 e.v.); een proces-verbaal onderzoek wapen met nummer PL1300-2015179950-18 van 13 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 16] (p. P1 09 006 e.v.).
39.Een proces-verbaal van bevraging buitenlandaangifte met nummer 2015175590 van 7 oktober 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 7] (p. Z1 05 096 e.v.) met bijlagen