ECLI:NL:RBAMS:2020:4866

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2020
Zaaknummer
13/045839-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met weigering tot bloedonderzoek en gevolgen voor rijbevoegdheid

Op 7 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 39-jarige man die betrokken was bij een verkeersongeval op 1 november 2018. De verdachte, die als bromfietser reed, weigerde mee te werken aan een bloedonderzoek nadat hij betrokken was geraakt bij een aanrijding waarbij een voetganger zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet schuldig was aan het veroorzaken van het ongeval, omdat niet kon worden vastgesteld waar het slachtoffer zich bevond op het moment van de aanrijding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met een te hoge snelheid reed en dat er onvoldoende bewijs was dat hij onder invloed van alcohol of drugs was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten met betrekking tot het ongeval, maar oordeelde wel dat hij zich schuldig had gemaakt aan het weigeren van medewerking aan het bloedonderzoek. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 420 en een rijontzegging van 6 maanden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan, evenals met het strafblad van de verdachte, dat geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke delicten vertoonde.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/045839-20
Datum uitspraak: 7 oktober 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats ] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.E. Woudman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. I. Appel, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat:
door zijn schuld op 1 november 2018 te Amsterdam een verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, door met de door hem bestuurde bromfiets geen voorrang te verlenen aan een voetganger die zich op een voetgangersoversteekplaats bevond, dan wel (subsidiair) het zich dusdanig gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt;
hij, nadat de verdenking was gerezen dat verdachte onder invloed van alcohol en/of verdovende middelen de bromfiets bestuurde, geweigerd heeft zijn medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Verdachte heeft aanmerkelijke schuld aan het veroorzaken van een verkeersongeval. Hij heeft met een te hoge snelheid een oversteekplaats genaderd en heeft niet goed opgelet, waardoor hij een aanrijding heeft veroorzaakt met een voetganger die op de oversteekplaats liep. Dat het slachtoffer op de oversteekplaats liep, volgt met name uit de verklaring van het slachtoffer bij de politie. Het slachtoffer heeft weliswaar verklaard dat hij
bijde oversteekplaats liep, maar dit moet worden gelezen als
opde oversteekplaats. Ook het onder 2 ten laste gelegde feit kan volgens de officier van justitie bewezen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde bepleit. Het ongeval heeft niet plaatsgevonden omdat verdachte zich onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam heeft gedragen. Het technisch onderzoek door [naam 1] heeft tot twee verschillende conclusies geleid. In het op 2 november 2018 ondertekende onderzoek constateert [naam 1] geen relevante gebreken aan de bromfiets, maar in het op 6 januari 2019 ondertekende onderzoek wel: de linker remhendel zou niet goed functioneren. Volgens verdachte verkeerde de bromfiets, en ook de reminrichting, in goede conditie en werd dit om de zoveel tijd gecontroleerd en bijgehouden. Laatstelijk op 2 augustus 2018.
In het proces-verbaal onderzoek plaats ongeval staat dat niet vastgesteld kon worden waar de aanrijding had plaatsgevonden: op of achter het zebrapad. Verdachte verklaart dat het slachtoffer niet op het zebrapad liep. De verklaring van het slachtoffer en de aangetroffen krassporen op het wegdek lijken dat te bevestigen.
De naderingssnelheid van verdachte kan niet worden vastgesteld. Verdachte reed op een bromfiets op de rijbaan en mocht derhalve 45-50 km/u rijden. De snelheidsbegrenzer was op het moment van de aanrijding niet ingeschakeld. Dit maakt dat de maximum constructiesnelheid op dat moment 42 km/u bedroeg. Verdachte reed niet te hard, minderde vaart toen hij het zebrapad naderde en wilde zijn weg vervolgen toen hij zag dat het zebrapad vrij was.
Niet vastgesteld kan worden dat verdachte onder invloed van alcohol of verdovende middelen was. De bloedtest is niet afgenomen en de enkele indicatie op grond van de speeksel- en blaastest is daarvoor onvoldoende.
Dat aangever ineens de weg over zou steken, was voor verdachte niet te voorzien.
De raadsman heeft ook vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde bepleit omdat verdachte buiten zijn schuld geen gevolg heeft gegeven aan het hem gegeven bevel om mee te werken aan een bloedonderzoek.
Er is sprake van een vormverzuim doordat het bevel te laat is gegeven, namelijk meer dan 90 minuten na het voorlopige blaasonderzoek. Er waren geen bijzondere omstandigheden die maakten dat deze termijn niet kon worden gered.
Verder was verdachte uitdrukkelijk toegezegd dat hij voorafgaand aan het bloedonderzoek zijn advocaat telefonisch kon en mocht consulteren. Door dat vervolgens niet toe te staan, is dat gewekte vertrouwen beschadigd en is onder de gegeven omstandigheden in ieder geval onzorgvuldig richting verdachte gehandeld. Verdachte was door het ongeval in een nachtmerrie beland en wist niet wat hij moest doen en denken. Hij had zelf ook fors letsel, moest blazen en zijn speeksel werd onderzocht. Toen hij vervolgens werd aangehouden als verdachte wilde hij maar één ding, en dat was zijn raadsman spreken om te weten wat zijn rechten en plichten waren.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De kern van het verwijt dat verdachte op grond van de tenlastelegging wordt gemaakt, zowel ten aanzien van het primair als het subsidiaire feit, is dat hij heeft gehandeld in strijd met de voorrangsregels doordat hij een voetganger die op een voetgangersoversteekplaats (zebrapad) aan het oversteken was, niet heeft laten voorgaan.
De rechtbank heeft op basis van het dossier evenwel niet kunnen vaststellen waar het slachtoffer heeft gelopen vlak vóór en op het moment van de aanrijding.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit niet zonder meer uit de verklaring van het slachtoffer volgt. Het slachtoffer heeft slechts een vage tot geen herinnering aan de aanrijding en weet eigenlijk alleen nog dat hij op weg was naar de tramhalte en dat hij bij een zebrapad was. De rechtbank volgt de officier van justitie niet in zijn stelling dat deze verklaring, inhoudende dat het slachtoffer
bijeen zebrapad was, dient te worden gelezen als dat hij
opeen zebrapad liep. Deze interpretatie wordt onvoldoende ondersteund door de in het dossier vastgelegde bevindingen. De resultaten van het technisch politieonderzoek geven immers geen duidelijkheid op dit punt, nu het forensisch technisch niet mogelijk was om het exacte conflictpunt op het wegdek vast te stellen. De onderzoekers komen tot de conclusie dat de voetganger zowel óp als achter de oversteekplaats de rijbaan kan zijn overgestoken.
De overige in de tenlastelegging genoemde feiten en omstandigheden, voor zover bewijsbaar, zijn niet van zodanige aard dat die meebrengen dat aan verdachte een schuldverwijt in de zin van artikel 6 WVW kan worden gemaakt.
Verdachte heeft verklaard dat hij eerder die middag twee biertjes had gedronken, maar bewijs dat hij ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol en/of verdovende middelen heeft gereden, ontbreekt. De voorlopige alcoholtest en speekseltest die bij verdachte zijn afgenomen geven een mogelijke indicatie in die richting, maar definitieve testresultaten ontbreken.
Ook voor de omstandigheid dat de reminrichting van de bromfiets niet deugdelijk was ontbreekt het bewijs. Het onderzoek op dit punt is niet eenduidig.
Evenmin kan worden bewezen dat verdachte met een snelheid heeft gereden die hoger was dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid. Verdachte reed op een bromfiets met een geel kenteken. Dergelijke bromfietsen mogen op de rijbaan rijden met een snelheid van maximaal 45 kilometer per uur. Uit het politieonderzoek volgt dat de naderingssnelheid van de bromfiets niet te bepalen was. Verdachte heeft zelf verklaard met een snelheid van ongeveer 40-45 km/u te hebben gereden, bij nadering van de oversteekplaats het gas te hebben losgelaten en, nadat hij zag dat er niemand op het zebrapad liep, vervolgens weer gas te hebben gegeven. Van omstandigheden waaruit blijkt dat die snelheid meer dan 45 km/u zou zijn geweest, is niet gebleken.
Nu niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat het slachtoffer zich op het moment van de aanrijding op het zebrapad bevond, en ook overigens niet is gebleken van andere feiten en omstandigheden die meebrengen dat aan verdachte een schuldverwijt in de zin van artikel 6 WVW kan worden gemaakt, zal verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank realiseert zich dat er een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met grote gevolgen voor het slachtoffer. Van het rijgedrag van verdachte kan worden gezegd dat dit onzorgvuldig was gezien de situatie ter plaatse (drukte wegens koopavond in het centrum van Amsterdam, het was donker, het betrof een niet heel overzichtelijke oversteekplaats in de buurt van een tramhalte). Echter, uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat de precieze toedracht van het ongeval niet is komen vast te staan en dat evenmin kan worden vastgesteld dat het ongeval het gevolg was van concreet gevaarscheppend gedrag van verdachte, zoals dat nodig is om tot een veroordeling voor overtreding van artikel 5 WVW te kunnen komen.
Feit 2
Nadat verbalisanten op 1 november 2018 ter plaatse van het ongeval zijn gekomen, is om 20:40 uur een voorlopig ademonderzoek afgenomen bij verdachte. Het resultaat daarvan (indicatie A/G) leidde tot een verdenking dat verdachte onder invloed van alcohol had gereden. Vervolgens werd bij verdachte om 20:50 uur een speekseltest afgenomen, waarvan het resultaat een indicatie aangaf voor het gebruik van cannabis. Tevens werden door een verbalisant bij verdachte waterige/wazige bloeddoorlopen ogen en een verkleinde pupil waargenomen.
Vervolgens is verdachte om 21:00 uur als verdacht van rijden onder invloed aangehouden. Gezien deze verdenking is verdachte gevraagd zijn medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek. Verdachte verleende daartoe echter geen toestemming. Daarop is verdachte om 22:13 uur door een hulpofficier van justitie bevolen zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen, waarbij hem werd meegedeeld dat weigering een misdrijf oplevert. Verdachte gaf echter geen gevolg aan dit bevel en verklaarde dat hij eerst zijn advocaat wilde spreken.
Termijnoverschrijding
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat er als gevolg van een termijnoverschrijding sprake zou zijn van een onherstelbaar vormverzuim in de procedure van het bloedonderzoek.
Op grond van artikel 12 lid 3 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer dient het bloedonderzoek naar het gebruik van cannabis binnen anderhalf uur na de voorlopige speekseltest plaats te vinden. Afgezien van het feit dat er geen bloedonderzoek heeft plaatsgevonden, stelt de rechtbank vast dat het bevel tot medewerking binnen anderhalf uur na de voorlopige speekseltest is gedaan. Voor een bloedonderzoek naar het gebruik van alcohol geldt de termijn van anderhalf uur na een voorlopig ademonderzoek niet, zodat om die reden geen sprake kan zijn van een termijnoverschrijding.
Geen medewerking aan bloedonderzoek
De rechtbank verwerpt eveneens het verweer dat verdachte buiten zijn schuld geen medewerking aan het bloedonderzoek heeft verleend.
Nadat verdachte in eerste instantie desgevraagd geen toestemming voor een bloedonderzoek heeft verleend, is hem daartoe door een hulpofficier van justitie een bevel gegeven. De hulpofficier van justitie heeft verdachte er daarbij op gewezen wat de gevolgen zijn indien hij hieraan niet zou meewerken, namelijk dat hij zich daarmee schuldig maakt aan een misdrijf. Verdachte heeft ondanks het hem gegeven bevel zijn medewerking niet verleend omdat hij eerst zijn advocaat wilde spreken.
Een verdachte heeft recht op consultatie- en verhoorbijstand door een advocaat. Dit houdt echter niet in dat verdachte ook het recht had om een advocaat te mogen raadplegen alvorens een bloedonderzoek (niet zijnde een verhoorsituatie) kon plaatsvinden. Van een uitdrukkelijke toezegging aan verdachte dat hij dat in dit geval wel zou hebben gemogen is niet gebleken. Van het schenden van opgewekt vertrouwen is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
2.
op 1 november 2018 te Amsterdam, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig (bromfiets) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van alcohol en/of een stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van genoemde wet verkeerde,
nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het
verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en
onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan
hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 70 dagen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat voor het geval de rechtbank tot een strafoplegging komt dit in ieder geval niet een ontzegging van de rijbevoegdheid zou moeten inhouden, omdat verdachte hierdoor niet meer in staat zou zijn werkzaamheden voor de coffeeshop te verrichten.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft kort nadat hij bij een ernstig verkeerongeval was betrokken, geweigerd zijn medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek om te kunnen vaststellen of hij had gereden onder invloed van alcohol en/of cannabis. Verdachte heeft daarmee de controle op de naleving van voorschriften die de verkeersveiligheid dienen, gefrustreerd.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 19 augustus 2020 niet eerder voor een soortgelijk delict is veroordeeld.
Nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, verdachte zal vrijspreken van schuld aan het veroorzaken van een verkeersongeval en ook niet komt tot een bewezenverklaring van gevaarlijk rijgedrag, is een lagere straf op zijn plaats dan door de officier van justitie gevorderd.
De rechtbank heeft ten aanzien van de strafoplegging aansluiting gezocht bij straffen die voor soortgelijke gevallen worden opgelegd en bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voor het weigeren van een bloedonderzoek door de bestuurder van een bromfiets nemen die oriëntatiepunten een geldboete van € 420,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden als uitgangspunt.
Gelet op de ernst van de verweten gedraging acht de rechtbank ook in dit geval een geldboete passend en geboden.
Daarnaast acht de rechtbank in het kader van de verkeersveiligheid het opleggen van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen noodzakelijk. De rechtbank acht het belang van het beschermen van de verkeersveiligheid groter dan het belang dat verdachte heeft bij behoud van zijn rijbewijs.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 163 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 163 lid 6 van de Wegenverkeerswet 1994
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 420,- (vierhonderdtwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 8 dagen.
Ontzegt verdachte terzake van het onder 2 bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 6 maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I. Mannen, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en R.P.F. de Groot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 oktober 2020.