ECLI:NL:RBAMS:2020:4862

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
cv19-20230/8067328
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van kredietwaardigheid bij consumentenkrediet in de context van Mediamarkt

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Amsterdam, heeft de kantonrechter op 29 september 2020 een vonnis gewezen in een geschil tussen Santander Consumer Finance Benelux B.V. en een consument die een kredietovereenkomst had afgesloten in de Mediamarkt. De eisende partij, Santander, stelde dat de kredietovereenkomst rechtsgeldig tot stand was gekomen en dat de kredietwaardigheid van de consument adequaat was getoetst. De consument was echter niet verschenen in de procedure.

De kantonrechter oordeelde dat de kredietwaardigheid van de consument niet toereikend was getoetst. De rechter wees erop dat de verklaringen van de consument over zijn financiële situatie niet vergezeld gingen van bewijsstukken, wat in strijd was met de vereisten van de consumentenkredietrichtlijn. De rechter benadrukte dat de kredietgever verantwoordelijk is voor een zorgvuldige toetsing van de kredietwaardigheid, vooral bij kleine kredieten. De enkele BKR-toets was onvoldoende om te concluderen dat de consument in staat was om de nieuwe lening te dragen.

Uiteindelijk werd de kredietovereenkomst vernietigd, wat betekende dat de consument niet aansprakelijk was voor de kosten en rente die aan de overeenkomst waren verbonden. De kantonrechter veroordeelde de consument tot betaling van een bedrag van € 430,00 aan Santander, vermeerderd met wettelijke rente, en legde de proceskosten bij de eisende partij neer. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor kredietgevers om zorgvuldige en onderbouwde kredietwaardigheidstoetsen uit te voeren, vooral in het licht van de bescherming van consumenten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8067328 CV EXPL 19-20230
vonnis van: 29 september 2020
fno.: 393

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

de besloten vennootschap Santander Consumer Finance Benelux B.V.

gevestigd te Utrecht
eisende partij
gemachtigde: mr. J.M. Wisseborn
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
niet verschenen

VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Op 24 maart 2020 is een tussenvonnis gewezen. Ter uitvoering van dat tussenvonnis heeft eisende partij een akte ingediend.
Gedaagde partij heeft niet gereageerd.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSINGBij tussenvonnis van 24 maart 2020 is eisende partij in de gelegenheid gesteld haar stellingen met betrekking tot de precontractuele informatie en krediettoets toe te lichten en met stukken te onderbouwen.

Eisende partij stelt bij akte dat (kort weergegeven en voor zover van belang) de kredietovereenkomst tot stand is gekomen in de Mediamarkt te Amsterdam. De aanvraagprocedure is beschreven in artikel 3.1 van de op de overeenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden. De verkoper van MediaMarkt fungeert als bemiddelaar c.q. tussenpersoon.
Deze medewerker heeft aan gedaagde partij gevraagd zich deugdelijk te legitimeren en voorts verzocht om informatie omtrent zijn financiële situatie (inkomsten, vaste lasten, overige kredieten), die gedaagde partij mondeling heeft verstrekt. Deze persoons- en financiële gegevens vormen samen de kredietaanvraag die vanuit MediaMarkt naar eisende partij wordt verstuurd.
Eisende partij heeft vervolgens een krediettoets uitgevoerd volgens de gedragsnormen van de Vereniging van Financieringsondernemingen in Nederland (hierna: VFN); het netto inkomen, de huur, de kosten van levensonderhoud en de maandelijkse last van reeds lopende leningen zoals bij het BKR geregistreerd, zijn in de berekening meegenomen. Bij dagvaarding is abusievelijk een kredietwaardigheidstoets van een andere klant in het geding gebracht, daarom legt zij nu de kredietwaardigheidstoets van gedaagde partij over. Daaruit blijkt dat de maximale kredietruimte van gedaagde partij destijds € 36.400,00 bedroeg.
Nadat gedaagde partij voldoende kredietwaardig is bevonden heeft eisende partij de precontractuele informatie en concept kredietovereenkomst aan de verkoper van de MediaMarkt verzonden, zo stelt eisende partij. Deze zijn vervolgens ter hand gesteld aan gedaagde partij. Gedaagde partij heeft na het verstrekken van alle documenten in de winkel het contract ondertekend. Kennelijk had gedaagde partij niet veel tijd nodig om van de stukken kennis te nemen. Het is dan ook geen complexe documentatie, zo stelt eisende partij.
Eisende partij heeft zich bij de beoordeling van de kredietwaardigheid van gedaagde partij gehouden aan de in 2008 bij brief van de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM) verstrekte aanwijzingen aan kredietverstrekkers. Volledige verificatie van de opgevraagde gegevens is volgens dit beleid, om kleine kredieten niet onnodig duur te maken, pas nodig bij kredieten vanaf € 5.000,00. Bij kleine kredieten zoals het onderhavige kon destijds dus worden volstaan met verklaringen van gedaagde partij met betrekking tot zijn financiële situatie. Eisende partij gaat bovendien niet alleen uit van de verklaring van de consument, deze dient ook te verklaren dat de verstrekte gegevens juist en volledig zijn en dat hij de lasten kan dragen. Deze verklaring is standaard in de kredietovereenkomst opgenomen en door gedaagde partij ondertekend. De krediettoets voorafgaand aan het sluiten van onderhavige overeenkomst was volgens eisende partij dus toereikend.
Het arrest van het HvJ EU CA Consumer Finance van 18 december 2014 staat hier volgens eisende partij niet aan in de weg, omdat daar sprake was van twee kredieten van ieder € 20.000,00 en was geen enkele verklaring van de consument met betrekking tot zijn financiële situatie verstrekt. Dit arrest voorziet bovendien in de mogelijkheid van een proportionele invulling van de verificatie; eisende partij verwijst naar overweging 37 van dit arrest.
Eisende partij gaat ervan uit dat de kantonrechter zijn oordeel baseert op hetgeen in het LOVCK rapport Ambtshalve toetsen van 2018 met betrekking tot de toetsing van de kredietwaardigheid is opgenomen, maar waarschijnlijk is de kantonrechter niet bekend met de belangrijke nuancering voor wat betreft de toetsing van de kredietwaardigheid voor kleine leningen.
Eisende partij verzoekt de kantonrechter dan ook om terug te komen op dit eerdere oordeel en bij eindvonnis te oordelen dat er geen verplichting bestond om bewijzen op te vragen voor kleine leningen nu het krediet is aangegaan in 2018 en dit krediet de op dat moment door de AFM geformuleerde grens van € 5.000,00 niet overschreed.
Eisende partij legt bij akte de volgende producties over:
- een print-screen van een “affordability Analysis” op naam van gedaagde partij, datum 25 maart 2020;
- een kopie van een brief van de AFM aan de directie van RBS (RD) Europe van 10 juni 2008;
- uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (KIFID) d.d. 22 januari 2016;
- uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (KIFID) d.d. 15 januari 2018.

Beoordeling

De door eisende partij overgelegde kredietwaardigheidstoets, die volgens eisende partij voor het aangaan van de kredietovereenkomst is verricht, is gedateerd op 25 maart 2020. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet worden vastgesteld dat deze berekening voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst (ook) in 2017 is gemaakt.
Met betrekking tot de stelling van eisende partij dat het toetsten van de kredietwaardigheid voorafgaand aan het afsluiten van kredieten tot € 5.000,00 kan worden volstaan met de verklaringen van de consument met betrekking tot zijn financiële situatie overweegt de kantonrechter het volgende.
De verplichting van de kredietgever om de kredietwaardigheid te toetsen strekt er toe de kredietgevers een verantwoordelijkheidsbesef bij te brengen en te voorkomen dat leningen worden verleend aan consumenten die niet kredietwaardig zijn (overweging 26 van de richtlijn consumentenkrediet en o.a. arrest OPR finance, C-679/18, EU:C:2020:167, punt 20). Uit HvJ EU 18 december 2014 c-449/13 (CA vs Bakkaus/Bonato) overweging 37 volgt dat
de kredietgever in de eerste plaats per geval – rekening houdend met de specifieke omstandigheden daarvan – moet nagaan of die informatie passend en toereikend is ter beoordeling van de kredietwaardigheid van de consument. Of deze informatie toereikend is, kan in dit verband verschillen naar gelang de omstandigheden waarin de krediet-overeenkomst wordt gesloten, de persoonlijke situatie van de consument of het bedrag waarop de overeenkomst betrekking heeft (..).
Hieruit blijkt dat de beoordeling van de kredietwaardigheid van de consument per geval dient te worden beoordeeld; dat betekent dat niet alleen de hoogte van het uit te lenen bedrag een rol speelt, maar ook van belang is waar en door wie de kredietovereenkomst wordt gesloten en voor welk doel.
Indien de consument een krediet afsluit bij de bank waar hij al jaren een betaalrekening heeft en de bank dus beschikt over veel informatie omtrent bijvoorbeeld het inkomen van de consument kan in beginsel worden volstaan met het opvragen van minder informatie dan een kredietverstrekker die niet nog niet beschikt over enige informatie van de consument waar hij een krediet mee wil afsluiten.
Maar, zo overweegt het Hof van Justitie in voornoemd arrest;
gewone, niet-gestaafde verklaringen van de consument kunnen echter niet als toereikend worden aangemerkt indien zij niet vergezeld gaan van bewijsstukken.Daaruit blijkt naar het oordeel van de kantonrechter dat de verklaringen van de consument met betrekking tot zijn financiële positie altijd onderbouwd moeten zijn met enig bewijsstuk. Welke bewijsstukken verschilt per geval en is afhankelijk van de specifieke situatie. De kredietwaardigheidstoets dient echter in alle gevallen een serieus onderzoek te zijn dat daadwerkelijk is gericht op voorkoming van overkreditering. Dat hierbij een uitzonderingspositie geldt voor kredieten onder € 5.000,00, zoals eisende partij stelt, volgt niet uit het arrest en komt ook overigens gelet op het navolgende niet logisch voor.
De onderhavige kredietovereenkomst is gesloten in de Mediamarkt, waar voornamelijk huishoudelijke goederen, televisies en telefoons worden verkocht. Bij het aanbieden van kleine leningen ter financiering van deze (huishoudelijke) apparaten, die door consumenten met voldoende kredietwaardigheid in beginsel zonder lening worden aangeschaft, dient kredietgever de nodige voorzichtigheid te betrachten met het verstrekken van die leningen. Zoals hiervoor overwogen, dienen kredietgevers te voorkomen dat zij kredieten verstrekken aan consumenten die niet voldoende kredietwaardig zijn. Bij het verstrekken van krediet onder deze omstandigheden is immers, zoals bij tussenvonnis reeds is overwogen, een niet te verwaarlozen risico dat de consument zijn verklaringen met betrekking zijn financiële situatie rooskleuriger doet voorkomen om zo toch tot aankoop van goederen over te kunnen gaan. Dat wordt door eisende partij bij akte ook niet weersproken.
De door eisende partij overgelegde aanwijzingen van de AFM, waaraan eisende partij naar eigen zeggen is gehouden, dateren bovendien van 2008, derhalve van vóór de implementatie van de richtlijn consumentenkrediet (25 mei 2011). Daarbij geldt dat deze aanwijzingen, zoals de AFM in de overgelegde brief uit 2008 zelf stelt, een minimale invulling van de open normen zijn ter voorkoming van overkreditering. De kredietverstrekker behoudt derhalve naast de gegeven aanwijzingen haar eigen verantwoordelijkheid de krediet-waardigheid van de consument toereikend te toetsen.
De onderhavige kredietovereenkomst is in 2017, ruim negen jaar na deze inmiddels verouderde aanwijzingen, in een winkel tot stand gekomen ter financiering van de aankoop van “divers bruingoed”.
De deels standaard in de kredietovereenkomst opgenomen verklaringen van de consument zijn zonder onderbouwing daarvan met een of meerdere relevante bewijzen, dan ook onder deze omstandigheden niet als een toereikende kredietwaardigheidstoets te beschouwen. De enkele omstandigheid dat eisende partij een BKR toets heeft verricht, maakt dat niet anders. Uit een BKR toets blijkt immers alleen of gedaagde partij nog andere leningen heeft en of hij deze betaalt, niet of hij de kosten van het nog af te sluiten krediet ook kan dragen.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding om op hetgeen bij tussenvonnis is overwogen terug te komen.
Nu vaststaat dat de verklaring van de gedaagde partij omtrent zijn kredietwaardigheid ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet waren vergezeld van bewijsstukken, wordt dan ook geconcludeerd dat eisende partij de kredietwaardigheid ontoereikend heeft getoetst. Zij heeft daarmee in strijd gehandeld met artikel 8 van de consumentenkredietrichtlijn. Gevolg hiervan is dat de kredietovereenkomst zal worden vernietigd. Dat betekent dat er geen grondslag is voor het bij gedaagde partij in rekening brengen van kosten en rente. Tevens wordt eisende partij met de proceskosten belast. Deze sancties acht de kantonrechter gelet op hetgeen hierboven is overwogen doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend.
Eisende partij heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen overzicht overgelegd van de door gedaagde gedane betalingen en in rekening gebracht rente en kosten. De kantonrechter gaat daarom uit van de thans beschikbare gegevens. Daaruit blijkt dat door eisende partij € 98,93 aan kosten (rente) in rekening is gebracht en dat gedaagde partij € 537,35 aan betalingen heeft gedaan. Mitsdien is een bedrag van afgerond € 430,00 toewijsbaar.

Beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij te betalen het bedrag van € 430,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2019 tot de dag van betaling;
veroordeelt eisende partij in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde partij worden begroot op nihil.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.