ECLI:NL:RBAMS:2020:4840

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
2 oktober 2020
Zaaknummer
RK 20/383 + 20/384
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding en kostenvergoeding op verzoek ex artikel 533 en 530 Sv

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, uitgesproken op 9 september 2020, zijn verzoeken van een gewezen verdachte om schadevergoeding en kostenvergoeding toegewezen. De verzoeker, geboren in 2001, had op 5 augustus 2019 een aanhouding en inverzekeringstelling ondergaan, maar werd op 6 augustus 2019 weer in vrijheid gesteld. De strafzaak tegen hem werd onvoorwaardelijk geseponeerd, wat leidde tot het verzoek om vergoeding van schade en kosten. Het verzoekschrift werd op 22 januari 2020 ingediend, na een telefonische mededeling van het Openbaar Ministerie aan de raadsman van verzoeker dat de zaak was geseponeerd. De rechtbank oordeelde dat het verzoek tijdig was ingediend, omdat de termijn voor indiening pas begint te lopen op het moment dat de gewezen verdachte op de hoogte is van de sepotbeslissing. De rechtbank kende een schadevergoeding van € 210,- toe voor de ondergane verzekering en een vergoeding van € 550,- voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. Deze beslissing werd genomen met inachtneming van de omstandigheden van de verzoeker en de wettelijke bepalingen van het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/188681-19
RK: 20/383+20/384
Beschikking op de verzoeken ex artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats],
wonend op het adres [adres 1],
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman,
mr. F.M.M.M. Vogels,
[adres 2],
verzoeker.

1.De procesgang

Het verzoekschrift is op 22 januari 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 29 april 2020 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 9 september 2020 de gemachtigde raadsman en de officier van justitie, mr. P. van Laere, in openbare raadkamer gehoord.
Verzoeker is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

2.De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 210,- voor de schade die verzoeker ten gevolge van de ondergane verzekering stelt te hebben geleden.
Het verzoek strekt daarnaast tot het toekennen van een vergoeding van € 550,- voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
De raadsman heeft in het verzoekschrift opgenomen dat verzoeker op 5 augustus 2019 is aangehouden en op dezelfde dag in verzekering is gesteld. Op 6 augustus 2019 is verzoeker in vrijheid gesteld. Daarna heeft verzoeker niets meer over deze zaak vernomen. Verzoekers raadsman heeft onlangs telefonisch vernomen dat deze zaak op 6 augustus 2019 is geseponeerd in verband met het ontbreken van wettig bewijs. Hiermee is de zaak geëindigd zonder straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan art. 9a van het Wetboek van Strafrecht.

3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – met verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen het toekennen van de standaardschadevergoeding voor de ondergane verzekering en kosten van het verzoekschrift, nu de zaak op 6 augustus 2019 is geseponeerd en dat aan de gewezen verdachte, verzoeker, per brief is medegedeeld. Er zijn verder geen redenen om aan te nemen dat de brief verzoeker niet heeft bereikt. Het is verder geen wettelijke verplichting om een brief aan de raadsman te sturen over de sepotbeslissing. Het verzoekschrift is te laat ingediend.

4.De beoordeling

Verzoeker is op 5 augustus 2019 aangehouden en dezelfde dag in verzekering gesteld op verdenking van openlijke geweldpleging, ex. art. 141 Sr, en vernieling ex art. 350 Sr. Verzoeker is op 6 augustus 2019 heengezonden.
De officier van justitie heeft de strafzaak tegen verzoeker onvoorwaardelijk geseponeerd en dat bij brief van 6 augustus 2019 aan hem meegedeeld.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of als wel een straf en/of maatregel is opgelegd, maar op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, kan de rechtbank op grond van artikel 533 Sv op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
Op grond van artikel 534 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoeker is op 9 augustus 2019 onvoorwaardelijk geseponeerd. Een onvoorwaardelijk sepot dient te worden aangemerkt als een ‘einde zaak’ in de zin van artikel 533 en 530 Sv.
Met betrekking tot het antwoord op de vraag op welk moment in geval van een sepot de termijn van drie maanden als bedoeld in artikel 530 en 533 Sv een aanvang neemt overweegt de rechtbank, mede gelet op een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 18 april 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:281 als volgt. Een sepotbeslissing kan buiten de verdachte om worden genomen. Een redelijke wetstoepassing brengt derhalve mee dat de termijn met het oog op de toepassing van voormelde wetsartikelen geacht moet worden pas een aanvang te nemen op (de dag na) het moment waarop kan worden aangenomen dat de gewezen verdachte op de hoogte is gesteld van de sepotbeslissing. Nu de raadsman van verzoeker in zijn brief van januari 2020 stelt dat hij onlangs van het Openbaar Ministerie telefonisch heeft vernomen dat verzoeker niet verder zal worden vervolgd en dat verzoeker tot dat moment dienaangaande nog niets had vernomen én niet aannemelijk is geworden dat dit onjuist is, is derhalve het op 22 januari 2020 ter strafgriffie van onze rechtbank. ingekomen verzoekschrift tijdig ingediend.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 533 Sv
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen en rekening houdend met de levensomstandigheden van verzoeker, gronden van billijkheid aanwezig een schadevergoeding toe te kennen tot een bedrag van na te noemen hoogte.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat verzoeker gedurende zijn voorarrest in een politiecel en/of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed. Ook indien de inverzekeringstelling is aangevangen én geëindigd op een en dezelfde dag (en het voorarrest dus tot enkele uren beperkt is gebleven) wordt een vergoeding toegekend naar de maatstaf van een volledige dag.
Verzoeker heeft in totaal 2 dagen op een politiebureau doorgebracht. De rechtbank kent een standaardvergoeding toe van € 105,- per dag die op het politiebureau is doorgebracht.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

Ten aanzien van het verzoek ex artikel 533 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 210,- (tweehonderdtien euro) voor de schade die verzoeker ten gevolge van de ondergane verzekering heeft geleden.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 550,- (vijfhonderdvijftig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Deze beslissing is gegeven door
mr. H.E. Hoogendijk, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2020.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open, voor de officier van justitie binnen veertien dagen
en voor verzoeker binnen een maand na betekening van deze beschikking,
in te stellen ter griffie van deze rechtbank.
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 760 (zevenhonderdzestig euro) op IBAN-nummer [bankrekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Vogels Advocaten onder vermelding van vergoeding 533 en 530 Sv, inzake: [verzoeker].
Aldus gedaan op 9 september 2020
door mr. H.E. Hoogendijk, rechter.