ECLI:NL:RBAMS:2020:4837

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
2 oktober 2020
Zaaknummer
RK 20/2845
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot doorstorting van ontnemingsgelden aan slachtoffer van uitbuiting

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 9 september 2020, is het verzoek van verzoekster om de reeds geïncasseerde en nog te incasseren gelden inzake de ontnemingsmaatregel die is opgelegd aan veroordeelde, toegewezen. Verzoekster, geboren in 1985, heeft haar verzoek ingediend via haar raadsvrouw, mr. A. Koopsen. De rechtbank heeft op 9 juni 2020 het verzoekschrift ontvangen en op 9 september 2020 een openbare zitting gehouden waarin verzoekster, haar raadsvrouw, de officier van justitie, mr. P. van Laere, en de rechtstreeks belanghebbende, veroordeelde, zijn gehoord.

Het verzoek betreft de ontnemingsmaatregel die aan veroordeelde is opgelegd wegens wederrechtelijk verkregen voordeel uit de uitbuiting van verzoekster. De rechtbank heeft vastgesteld dat veroordeelde bij arrest van 5 augustus 2011 is veroordeeld tot betaling van € 215.000,- aan de Staat. Verzoekster heeft zich destijds niet als benadeelde partij gevoegd, maar er is wel een vaststellingsovereenkomst getekend voor een bedrag van € 181.845,77. De rechtbank heeft in haar beoordeling overwogen dat, hoewel verzoekster geen rechtens toekomende vordering heeft, er in deze zaak sprake is van een slachtoffer.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de reeds geïncasseerde en nog te incasseren gelden van de ontnemingsmaatregel, die is opgelegd aan veroordeelde, moeten worden doorgestort aan verzoekster. De beslissing houdt in dat een bedrag van in totaal € 181.845,77 aan verzoekster zal worden uitgekeerd. Deze beschikking is gegeven door mr. H.E. Hoogendijk, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier, en is op 9 september 2020 in het openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat voor verzoekster geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/529098-07
RK: 20/2845
Beschikking op het verzoek ex artikel 6:6:26 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoekster] ,
geboren op [geboortedag] 1985 te onbekend,
woonplaats kiezend op het kantooradres van haar raadsvrouw,
mr. A. Koopsen,
Oudegracht 90, 1811 CM te Alkmaar,
verder te noemen: verzoekster.

1.Procesgang

Het verzoekschrift is op 9 juni 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 9 september 2020 verzoekster, haar raadsvrouw, de officier van justitie, mr. P. van Laere, en de rechtstreeks belanghebbende, [veroordeelde] , in openbare raadkamer gehoord.

2.Inhoud verzoekschrift

Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank de reeds geïncasseerde en nog te incasseren gelden inzake de ontnemingsmaatregel die is opgelegd aan veroordeelde, [veroordeelde] , door laat storten aan verzoekster, [verzoekster] .
De raadsvrouw heeft in het verzoekschrift opgenomen dat veroordeelde bij arrest van 5 augustus 2011 is veroordeeld tot het betalen aan de Staat van een bedrag van € 215.000,- wegens wederrechtelijk verkregen voordeel, zijnde het voordeel dat hij heeft genoten wegens de uitbuiting van verzoekster. Verzoekster heeft zich tijdens het strafproces destijds niet gevoegd als benadeelde partij. Wel is op 18 juli 2011 een vaststellingsovereenkomst getekend tussen verzoekster en veroordeelde voor een bedrag van € 181.845,77.
In raadkamer heeft de raadsvrouw van verzoekster ter aanvulling op het verzoekschrift – kort samengevat – het volgende aangevoerd. In de ontnemingsvordering staat ter onderbouwing van het bedrag dat het is gebaseerd op de uitbuiting van verzoekster. Het geld gaat nu echter naar de staat en niet naar verzoekster.

3.Het standpunt van de rechtstreeks belanghebbende

Veroordeelde heeft in raadkamer aangegeven dat hij de ontnemingsmaatregel door middel van een betalingsregeling met het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) afbetaalt. Hij heeft verklaard dat hij wel iets heeft getekend met verzoekster, maar dat hij niet meer weet wat hij heeft getekend. Zolang zijn schuld iedere maand iets minder wordt, vindt hij het prima dat het geinde geld en de nog te innen gelden doorgestort worden aan verzoekster.

4.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft in raadkamer verklaard dat de ontnemingsmaatregel gebaseerd is op de uitbuiting van verzoekster en dat zij in deze bijzondere casus er geen bezwaar tegen heeft dat de reeds geïncasseerde en nog te incasseren gelden inzake de ontnemingsmaatregel aan verzoekster worden doorgestort.

5.Beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Aan veroordeelde is bij beslissing van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 3 november 2008 de verplichting opgelegd tot betaling van € 251.849,77 aan de Staat ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel. In hoger beroep heeft het Gerechtshof Amsterdam dit bedrag op 5 augustus 2011 bijgesteld tot een bedrag van € 215.000,-. De Hoge Raad heeft op 5 november 2013 het te ontnemen bedrag verlaagd naar € 210.000,-.
Uit de schriftelijke toelichting van het CJIB van 25 augustus 2020 blijkt dat in het kader van de op te leggen ontnemingsmaatregel conservatoir beslag is gelegd op een contant geldbedrag van € 5.656,88 en aan rente € 616,- in mindering gebracht. In december 2017 kwam het CJIB een betalingsregeling met veroordeelde overeen, inhoudende een voorlopige betalingsregeling van € 200,00 per maand met als extra betaling in de maand juni een bedrag van € 600,00 van het vakantiegeld. Tot op heden wordt de betalingsregeling correct nagekomen. Veroordeelde heeft in totaal 33 termijnen van € 200,00 naar het CJIB overgemaakt en twee keer een bedrag aan vakantiegeld van € 600,00. Dit houdt in dat op dit moment in verband met de betalingsregeling in totaal een bedrag van € 7.800,00 bij het CJIB is ontvangen. Het openstaande bedrag is momenteel nog € 195.927,12.
Volgens het CJIB blijkt uit het dossier dat het verdiende voordeel bestaat uit (gedwongen) afgegeven verdiensten van verzoekster. De ontnemingswetgeving is niet bedoeld om slachtoffers schadeloos te stellen. Niettemin is in deze zaak duidelijk sprake van een slachtoffer dat voor zover het CJIB het overziet geen rechtens toekomende vordering op de veroordeelde heeft. Hoewel het niet aan het CJIB is zich een mening te vormen over de (juridische) geldigheid van verschillende vorderingen, lijkt de door het slachtoffer gekozen manier om schadeloos gesteld te worden een aannemelijke manier. Het CJIB zal dan ook medewerking verlenen aan het doorstorten van gelden indien de rechter dit bij beschikking beveelt. Dit geldt ook voor bedragen die het CJIB in de toekomst ontvangt.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat verzoekster zich niet als benadeelde partij heeft gevoegd in de strafzaak tegen veroordeelde. Daarna is de ontnemingszaak tegen veroordeelde aangebracht en afgerond. De rechtbank is van oordeel dat verzoekster geen rechtens toekomende vordering op veroordeelde heeft, nu de vaststellingsovereenkomst tussen veroordeelde en verzoekster niet een in rechte toegekende vordering is, maar dat in deze zaak echter duidelijk sprake is van een slachtoffer, verzoekster. Uit de onderbouwing van de ontnemingsmaatregel bij de rechtbank blijkt dat het verdiende voordeel grotendeels bestaat door de uitbuiting van verzoekster. De rechtbank zal daarom, ingevolge artikel 6:6:26 Sv lid 1 Sv, bepalen dat de reeds geïncasseerde en nog te incasseren gelden inzake de ontnemingsmaatregel, die is opgelegd aan veroordeelde, worden doorgestort aan verzoekster.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot het doorstorten van de reeds geïncasseerde en nog te incasseren gelden inzake de ontnemingsmaatregel die is opgelegd aan [veroordeelde] , aan [verzoekster] , toe, met dien verstande dat een bedrag van in totaal € 181.845,77 uitgekeerd zal worden aan [verzoekster] .
Deze beslissing is gegeven door
mr. H.E. Hoogendijk, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier
en op 9 september 2020 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze beslissing staat voor verzoekster geen rechtsmiddel open.