In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 28 september 2020, zijn de verzoeken van de verzoeker afgewezen op grond van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, geboren in 1968, was op 2 maart 2020 aangehouden op verdenking van mishandeling en is op 3 maart 2020 weer heengezonden. Op 22 april 2020 ontving hij een kennisgeving van sepot van het Openbaar Ministerie. De verzoeker heeft een schadevergoeding aangevraagd voor de tijd die hij op het politiebureau heeft doorgebracht en voor de kosten van het opstellen van het verzoekschrift.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet in verzekering is gesteld, wat betekent dat de voorwaarden voor toekenning van schadevergoeding op basis van artikel 530 Sv niet zijn vervuld. De rechtbank oordeelt dat het verzoek tijdig is ingediend, maar dat de afwijzing van het verzoek op basis van artikel 533 Sv gerechtvaardigd is, aangezien de verzoeker niet in verzekering is gesteld. De rechtbank concludeert dat de verzoeker, met de bijstand van een rechtsgeleerd raadsvrouw, had moeten begrijpen dat zijn verzoek zou worden afgewezen.
De beslissing om het verzoek af te wijzen is genomen door mr. L. Dolfing, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier. Tegen deze beslissing staat voor zowel de verzoeker als de officier van justitie hoger beroep open, dat binnen een maand na betekening van de beschikking kan worden ingesteld.