ECLI:NL:RBAMS:2020:4804

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2020
Publicatiedatum
30 september 2020
Zaaknummer
13-092519-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige machtiging tot betreden woning op basis van anonieme melding; bewijsuitsluiting

In deze zaak heeft de politierechter te Amsterdam op 24 september 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan hennepteelt en stroomdiefstal. De zaak kwam voort uit een anonieme melding over een hennepkwekerij in de woning van de verdachte. De politierechter oordeelde dat de machtiging tot het betreden van de woning onrechtmatig was, omdat de informatie uit de anonieme melding niet voldoende specifiek was om een redelijk vermoeden van schuld te rechtvaardigen. Hierdoor was er sprake van een onherstelbaar vormverzuim, wat leidde tot bewijsuitsluiting van de aangetroffen middelen in de woning. De verdachte werd vrijgesproken van de primair tenlastegelegde feiten, maar medeplichtigheid aan de subsidiair tenlastegelegde feiten werd bewezen verklaard. De politierechter hield rekening met de omstandigheden waaronder de verdachte zich bevond, waaronder financiële problemen, en besloot geen straf of maatregel op te leggen, gezien de ernst van het vormverzuim en de lange duur van de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-092519-20
Datum uitspraak: 24 september 2020
Verkort vonnis van de politierechter te Amsterdam, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 september 2020. Verdachte was daarbij aanwezig, alsmede zijn raadsvrouw mr. C.M. Peeperkom, advocaat te Amsterdam.
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte en zijn raadsvrouw naar voren is gebracht.

1.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1)
hij op of omstreeks 3 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2]), een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 165 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 3 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 165 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 3 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet, art
48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
2)
hij op of omstreeks 3 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid stroom, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan (het elektriciteitsbedrijf) Liander, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/ hun bereik heeft/hebben gebracht door een of meer zegel(s) van de hoofdaansluitkast/flatkast (gelegen aan de [adres 2]) te verbreken en/of te verwijderen en/of (vervolgens) buiten de meter om een elektriciteitsaansluiting aan te maken;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 3 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een hoeveelheid stroom, geheel of ten dele toebehorende aan (het elektriciteitsbedrijf) Liander, in elk geval aan een ander of anderen dan aan die onbekend gebleven persoon en/of zijn/haar mededaders en/of aan verdachte, waarbij die onbekend gebleven persoon en/of zijn/haar mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 3 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door zijn woning/pand (gelegen aan de de [adres 2]) ter beschikking te stellen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht,
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
3)
hij op of omstreeks 3 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 195 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet )

2.Bewijsoverweging

2.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 subsidiair en het onder 3 tenlastegelegde.
Zij heeft daartoe voor zover van belang het volgende aangevoerd:
2.1.1.
Met betrekking tot het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde medeplegen is de officier van justitie van oordeel dat de verklaring van verdachte dat de hennepplantage door derden in zijn woning is opgezet en dat hij slechts zijn woning daartoe ter beschikking heeft gesteld niet door bewijsmiddelen kan worden weerlegd. Dat betekent dat het bewijs voor medeplegen ontbreekt. De subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid kan wel worden bewezen.
2.1.2.
Op grond van de MMA melding was de hulpofficier van justitie bevoegd een machtiging tot betreden van de woning te verstrekken. De verdachte hoefde geen toestemming aan de verbalisanten te geven. Weliswaar is de machtiging niet helemaal correct ingevuld, maar met de constatering van die fout kan worden volstaan. Aan bewijsuitsluiting wordt niet toegekomen.
2.1.3.
Het is een feit van algemene bekendheid dat hennepplantages doorgaans buiten de meter om van stroom worden voorzien. Als de verdachte zijn woning voor het inrichten van een hennepplantage ter beschikking stelt, dan is hij ook medeplichtig aan de diefstal van de stroom.
2.1.4.
Dat in het rapport van het laboratorium over drie plakken wordt gesproken, terwijl in het proces-verbaal staat dat er twee plakken in beslag zijn genomen wil niet zeggen dat in het laboratorium iets anders is onderzocht dan er in de woning is aangetroffen. Het itemnummer komt overeen,. Mogelijk dat de verbalisanten in de woning twee op elkaar geplakte plakken als één plak hebben gezien. Ook feit drie kan worden bewezenverklaard.
2.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van de gehele tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe voor zover van belang het volgende aangevoerd:
2.2.1.
De verbalisanten hebben de woning van verdachte betreden op basis van een machtiging van de hulpofficier van justitie die niet had mogen worden afgegeven. De verbalisanten waren niet bevoegd de woning van verdachte zonder zijn toestemming te betreden. Verdachte heeft geen toestemming gegeven. Verdachte heeft uitdrukkelijk gezegd dat de verbalisanten alleen met een geldige machtiging naar binnen mochten. Het betreden van de woning was daarom onrechtmatig en hetgeen daar toen is aangetroffen moet worden uitgesloten van het bewijs.
De grondslag voor de machtiging was uitsluitend een MMA melding, die niet meer inhield dan:
In de woning aan de [adres 2] is een hennepkwekerij actief.
Weliswaar kan anonieme informatie als startinformatie voor een strafrechtelijk onderzoek worden gebruikt, maar die informatie moet dan wel voldoende concreet en specifiek zijn. Daarvan is in dit geval geen sprake. De politie heeft op geen enkele manier de verstrekte informatie geverifieerd en op basis van alleen die informatie had de machtiging niet mogen worden afgegeven.
Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv).
Het belang van het geschonden voorschrift is gelegen in de bescherming van de rechten en vrijheden van de individuele burger, die er op moet kunnen rekenen dat hij niet zonder een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, wordt onderworpen aan een strafrechtelijk onderzoek en aan de toepassing van strafrechtelijke dwangmiddelen.
Verdachte heeft ook ernstig nadeel ondervonden van de schending van het vormverzuim. Zijn huisrecht is immers aangetast. Hij is aangehouden, heeft enige tijd op het politiebureau moeten doorbrengen en is uiteindelijk zijn huis kwijtgeraakt.
Bij uitsluiting van de onrechtmatig verkregen bevindingen dient vrijspraak te volgen, nu er overigens onvoldoende bewijs is.
2.2.2.
Mocht politierechter het verweer ten aanzien van de bewijsuitsluiting niet volgen dan geldt subsidiair het volgende:
Ten aanzien van het tweede feit dient vrijspraak te volgen, omdat verdachte geen weet had van de manipulaties van de stroommeter. Hij wist niet dat de stroom buiten de meter om werd afgetapt en er komen ook hennepkwekerijen voor waarbij wel via de meter stroom wordt afgenomen. Ook voor de opzet op medeplichtigheid is bewustheid van het strafbare feit vereist.
2.2.3.
Ten aanzien van het derde feit dient eveneens vrijspraak te volgen omdat niet vast staat dat wat door het laboratorium is onderzocht, hetzelfde is als in de woning in beslag is genomen. In de woning zijn immers twee plakken inbeslaggenomen, terwijl in het laboratorium drie plakken zijn onderzocht. Mogelijk heeft er ergens een verwisseling plaatsgevonden. In ieder geval kan niet worden vastgesteld welke hoeveelheid precies in beslag is genomen.
2.3.
Het oordeel van de politierechter
2.3.1.
Vrijspraak van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de politierechter van oordeel dat het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde niet kan worden bewezen. Dat de verdachte meer heeft gedaan dan zijn woning voor de inrichting van een hennepkwekerij ter beschikking stellen kan uit de bewijsmiddelen niet worden afgeleid.
2.3.2.
Het beroep bewijsuitsluiting ex artikel 359a Sv
De Opiumwet bepaalt, voor zover van belang:
Artikel 9
1 De opsporingsambtenaren hebben, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is, toegang:
[..]
b. tot de plaatsen, waar een overtreding van deze wet gepleegd wordt of waar redelijkerwijze vermoed kan worden, dat zodanige overtreding gepleegd wordt.
[..]
Artikel 2 en 3 van de Algemene wet op het binnentreden luiden, voor zover van belang:
Artikel 2
1 Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie, burgemeesters, gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders de bevoegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. De machtiging wordt zo mogelijk getoond.
[..]
Artikel 3
Bevoegd tot het geven van een machtiging tot binnentreden zijn:
[..]
c. de hulpofficier van justitie.
Uit dit samenstel van bepalingen volgt dat in het kader van de Opiumwet het betreden van een woning tegen de wil van de bewoner aan de opsporingsambtenaren slechts is toegestaan als zij zijn voorzien van een daartoe afgegeven machtiging door (in dit geval) de hulpofficier van justitie én dat zij alleen toegang hebben tot die woning als daar een overtreding van de Opiumwet wordt gepleegd of redelijkerwijs vermoed kan worden dat aldaar zo’n overtreding plaatsvindt (hierna: het “redelijk vermoeden”).
Dat betekent dat de hulpofficier van justitie vóór dat hij een machtiging afgeeft moet vast stellen dat er voldoende aanwijzingen zijn om van een redelijk vermoeden te kunnen spreken.
Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan ook een anonieme tip een zodanig redelijk vermoeden opleveren dat in een woning een overtreding van de Opiumwet plaatsvindt dat het gerechtvaardigd is een machtiging tot binnentreden te verstrekken.
Bij de beoordeling of in het concrete geval de anonieme informatie voldoende is om aan te nemen dat sprake is van een redelijk vermoeden moet worden gekeken naar hoe concreet en specifiek de versterkte informatie is. Daarnaast zal de hulpofficier van justitie moeten beoordelen of met de enkele informatie kan worden volstaan om een redelijk vermoeden aan te nemen, of dat eerst nog andere opsporingsmethoden moeten worden ingezet om meer aanwijzingen te verkrijgen die het vermoeden kunnen ondersteunen.
In het onderhavige geval bestond de informatie uit niet meer dan één anonieme melding dat
“In de woning aan de [adres 2] [..] een hennepkwekerij actief [is]”.
Die informatie is weliswaar concreet, maar niet erg specifiek. De melding geeft geen informatie over wie de mogelijke exploitant van de hennepkwekerij zou zijn, hoe lang die daar al zou zijn gevestigd of wat de omvang van de kwekerij zou zijn.
Het is voor de opsporingsdiensten vrij eenvoudig om enig nader onderzoek te doen naar aanleiding van zo’n melding. Zo kan bijvoorbeeld een meting worden gedaan aan het stroomnet om te bezien of in (het blok van) de betreffende woning ongebruikelijk veel stroom wordt afgenomen; er kan een warmtemeting worden gedaan en bij de buren kan eens worden geïnformeerd of de typische lucht van een hennepplantage is waargenomen of dat bewegingen zijn waargenomen op ongebruikelijke tijdstippen die een indicatie voor illegale activiteiten kunnen zijn. Ook kan de politie zelf gaan ruiken en kijken of bijvoorbeeld de ramen zijn afgeplakt en of geluid van een afzuiginstallatie is te horen. Daarnaast kan in de politiesystemen worden nagegaan of de bewoner eerder terzake van de Opiumwet met de politie in aanraking is geweest.
Dit alles is door de politie in dit geval nagelaten.
De machtiging is door de hulpofficier van justitie uitsluitend verstrekt op basis van de MMA-melding.
Naar het oordeel van de politierechter kan met die enkele melding in deze omstandigheden nog niet worden gesproken van een redelijk vermoeden.
De hulpofficier van justitie had dus de machtiging niet mogen verstrekken. Daarmee is het binnentreden van de verbalisanten in de woning onrechtmatig.
Dat wordt niet anders door de omstandigheid dat de verbalisanten van de buren hadden vernomen dat de verdachte kort nadat de verbalisanten zich hadden aangediend de woning heeft verlaten en de verbalisanten vaststellen dat verdachte, als hij de geüniformeerde verbalisanten ziet in de tegenovergestelde richting loopt. In het midden kan blijven of die gedragingen van de verdachte objectief gezien als zo verdacht gekwalificeerd kunnen worden dat zij een versterking van het vermoeden tot een redelijk vermoeden zouden kunnen schragen. De beoordeling of er van een dusdanig redelijk vermoeden sprake is dat het binnentreden in de woning tegen de wil van de bewoner gerechtvaardigd is, is door de wetgever exclusief belegd bij de autoriteit die de machtiging verstrekt.
Er is dan ook sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.
De verdediging heeft aangevoerd dat in dit geval de schending van het vormverzuim bewijsuitsluiting rechtvaardigt. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat er sprake is van een belangrijke voorschrift, dat de bescherming van de rechten en vrijheden van de individuele burger moet beschermen om niet zonder redelijk vermoeden van schuld aan een strafrechtelijk onderzoek te worden onderworpen. De ernst van het verzuim is aanmerkelijk, omdat een dwangmiddel is toegepast dat achterweg had moeten blijven en de verdachte heeft als gevolg van het strafrechtelijke ingrijpen aanzienlijk nadeel ondervonden, omdat hij naar aanleiding van de bevindingen is aangehouden, is meegenomen naar het bureau en uiteindelijk zijn woning is kwijt geraakt.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de omstandigheid dat het feit is ontdekt geen nadeel is in de zin van artikel 359a Sv en dat als de politierechter het verweer zou volgen hooguit strafvermindering op z’n plaats is.
In zijn arrest van 19 februari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY5321) overwoog de Hoge Raad onder meer en voor zover hier van belang als volgt:
2.4.1.
[..]
Indien binnen de door art. 359a Sv bepaalde grenzen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in deze bepaling, en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij dient hij rekening te houden met de in het tweede lid van art. 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd.
De eerste factor is "het belang dat het geschonden voorschrift dient". De tweede factor is ‘de ernst van het verzuim’. Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is "het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt". Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Daarbij verdient opmerking dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang, zodat een eventuele schending van dit belang als gevolg van een vormverzuim niet een nadeel oplevert als bedoeld in art. 359a, tweede lid, Sv (vgl. HR 4 januari 2011, LJN BM6673, NJ 2012/145, rov. 3.2.2).
De politierechter overweegt dat de geschonden bepalingen een uitwerking zijn van een in de Grondwet (artikel 12) gesteld voorschrift dat strekt tot bescherming van het in het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (artikel 8) gewaarborgde huisrecht. Het dient derhalve een groot belang. Het verzuim is ook ernstig. Anders dan in de zaak van 19 februari 2013, gaat het in deze zaak niet om een machtiging, die door een onbevoegde autoriteit, maar wellicht op goede gronden, was verleend, maar om een machtiging die materiaal niet had mogen worden gegeven, omdat er geen sprake was ven een redelijk vermoeden.
Resteert de vraag naar het nadeel dat is veroorzaakt. Een schending van het huisrecht is naar zijn aard een nadeel. Het door de verdediging aangevoerde nadeel dat de verdachte is aangehouden, naar het politiebureau is gebracht en dat hij zijn woning als gevolg van de ontdekking van de hennepkwekerij heeft verloren zijn naar hun aard gevolgen van de ontdekking van het feit en kunnen in het licht van de hiervoor geciteerde jurisprudentie niet worden aangemerkt als nadeel als bedoeld in artikel 359a tweede lid, Sv.
Dat betekent dat, naar het oordeel van de politierechter, het gestelde nadeel niet zo ernstig is dat bewijsuitsluiting zou moeten volgen.
Dat sprake is van een situatie waarin het desbetreffende vormverzuim naar uit objectieve gegevens blijkt zozeer bij herhaling voorkomt dat zijn structureel karakter vaststaat en de verantwoordelijke autoriteiten zich, vanaf het moment waarop dit structurele verzuim hun bekend moet zijn geweest, onvoldoende inspanningen hebben getroost overtredingen van het desbetreffende voorschrift te voorkomen, is gesteld noch gebleken.
Bewijsuitsluiting is daarom naar het oordeel van de politierechter in dit geval niet aan de orde.
2.3.3.
De opzet met betrekking tot het onder 2 subsidiair tenlastegelegde
Met de officier van justitie is de politierechter van oordeel dat het feit van algemene bekendheid is dat hennepkwekerijen doorgaans van stroom worden voorzien buiten de meter om. Wie zijn woning ter beschikking stelt aan criminelen om daarin een hennepkwekerij te exploiteren neemt daarbij willens en wetens het aanzienlijke risico dat daarbij de stroom buiten de meter om wordt afgenomen en dus gestolen. Dat de verdachte niet met zekerheid wist dat de stroommeter was omzeild doet daar niet aan af. Hij had voorwaardelijk opzet op de medeplichtigheid bij de diefstal van de stroom.
2.3.4.
Het bewijs van feit 3
Uit het proces-verbaal blijkt dat de politie in de woning van verdachte “twee plakken” van een bruine substantie onder itemnummer 5538927 in beslag heeft genomen. Uit het rapport van het forensisch laboratorium blijkt dat onder dat itemnummer “3 plakken” bruine substantie zijn onderzocht, die in totaal 195 gram hasjiesj bevatten. De politierechter vindt in de omstandigheid dat in de omschrijving bij de inbeslagname 2 plakken worden beschreven en door het laboratorium 3 plakken, geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het laboratoriumonderzoek, noch om de vermoeden dat iets anders is onderzocht dan in beslag is genomen. Het is immers heel goed mogelijk, zoals de officier van justitie heeft aangevoerd, dat drie plakken in beslag zijn genomen, maar dat twee daarvan aan elkaar geplakt waren en samen voor één plak zijn aangezien. Voor de veronderstelling dat hasjiesj uit een andere zaak in het laboratorium bij het onderhavige item zou zijn gevoegd is geen aanwijzing.

3.De bewezenverklaring

De politierechter acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, bewezen dat
1) subsidiair
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 3 maart 2018 te Amsterdam, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld (in een pand aan de [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 165 hennepplanten,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 3 maart 2018 te Amsterdam, opzettelijk gelegenheid heeft verschaft, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2) subsidiair
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 3 maart 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een hoeveelheid stroom, toebehorende aan (het elektriciteitsbedrijf) Liander, waarbij die onbekend gebleven persoon en/of zijn/haar mededaders het weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 3 maart 2018 te Amsterdam, opzettelijk gelegenheid, heeft verschaft, door zijn woning (gelegen aan de [adres 2]) ter beschikking te stellen;
3)
hij op 3 maart 2018 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 195 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de politierechter niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

4.Het bewijs

De politierechter grondt zijn beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de politierechter gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.

6.De strafmaat

Bij de beoordeling van de vraag of en zo je welke straf of maatregel aan verdachte moet worden opgelegd heeft de politierechter het volgende meegewogen.
In de woning van verdachte werd een hennepkwekerij aangetroffen die met gestolen stroom werd geëxploiteerd. Verdachte heeft dat toegelaten en zich zodoende aan medeplichtigheid tot hennepkweek en stroomdiefstal schuldig gemaakt. Hij deed dat blijkens zijn verklaring, omdat hij bij de exploitanten schulden had, die hij niet kon betalen. Daarnaast is in zijn woning bijna tweehonderd gram hasjiesj aangetroffen, naar zijn zeggen voor eigen gebruik.
De hennepkwekerij in woningen is een ernstig misstand die ondermijnend werkt. Door daaraan medeplichtig te zijn heeft de verdachte aan die ondermijnende activiteiten bijgedragen. Verdachte is blijkens zijn justitiële documentatie niet eerder voor een dergelijk feit vervolgd en lijkt op de zitting oprecht als hij verklaart dat zoiets niet opnieuw zal gebeuren.
Bij het onderzoek naar dit feit is het huisrecht van verdachte met voeten gereden. De politie is, zonder dat daarvoor een voldoende objectief gerechtvaardigde aanleiding was, op basis van een enkele anonieme tip zijn woning binnengegaan. De ernst van dat vormverzuim moet tot uitdrukking worden gebracht door een aanzienlijke vermindering van de op te leggen straf.
Daarnaast heeft de vervolging langer geduurd dan redelijk is. In beginsel dient bij een eenvoudige zaak als de onderhavige immers binnen twee jaar tot een beslissing te worden gekomen. Die termijn is met zo’n zes maanden overschreden. De officier van justitie heeft daarvoor geen andere verklaring gegeven dan dat de zaak “op de plank is blijven liggen”. Ook dat dient tot strafvermindering aanleiding te geven.
Alles in aanmerking genomen is de politierechter van oordeel dat met schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel kan worden volstaan.

7.Beslissing

De politierechter
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen wat aan de verdachte onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 ten laste is gelegd, zoals hiervoor weergegeven in paragraaf 3.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde
Medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde
Medeplichtigheid aan diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.H. Marcus, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. N.B.J. van Hoorn, griffier,
en is uitgesproken op 24 september 2020.
De rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]