ECLI:NL:RBAMS:2020:4792

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
30 september 2020
Zaaknummer
13/153373-20 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor handel in cocaïne en andere harddrugs in Amsterdam

Op 30 september 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 53-jarige man, die op 8 juni 2020 samen met anderen betrokken was bij de handel in cocaïne en andere harddrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op die datum opzettelijk harddrugs heeft bewerkt, verwerkt en vervoerd, en heeft hem hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk. De zaak kwam aan het licht na een melding via Meld Misdaad Anoniem, waarna de politie een opsporingsonderzoek startte. Tijdens dit onderzoek werd op 9 juni 2020 in een garagebox een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs aangetroffen, evenals bewijsstukken zoals chatgesprekken en camerabeelden die de betrokkenheid van de verdachte aantoonden. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor het medeplegen van de handel in harddrugs, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de eerdere veroordelingen van de verdachte en de impact van de handel in harddrugs op de samenleving. De verdachte moet zich tijdens de proeftijd houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder behandeling en toezicht door de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/153373-20 (Promis)
Datum uitspraak: 30 september 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] , gedetineerd in [naam 1] ” te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van der Willigen en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. J. Verstegen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het
Feit 1:medeplegen van handel in harddrugs in de periode van 1 april 2020 tot en met 9 juni 2020 te Amsterdam en/of Diemen;
Feit 2:medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs op 9 juni 2020 te Amsterdam;
Feit 3:medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hasjiesj op 9 juni 2020 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die achter dit vonnis is gevoegd.

3.Waardering van het bewijs

Inleiding
Naar aanleiding van een melding via Meld Misdaad Anoniem (hierna: MMA) op 1 april 2020 is een opsporingsonderzoek gestart. Een zekere [verdachte] zou in drugs dealen in Amsterdam, aan de [adres] wonen en in een zwarte Polo rijden, aldus de melding. Hij zou harddrugs in zijn woning hebben liggen en die leveren aan kleinere dealers. De politie is na onderzoek bij verdachte uitgekomen op basis van naam, verblijfadres en vervoermiddel.
Op 9 juni 2020 is in een garagebox gelegen op het adres [adres garagebox] een hoeveelheid harddrugs en hasjiesj aangetroffen.
3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. Zij komt tot deze conclusie op basis van het aantreffen van de verdovende middelen in de [adres garagebox] , de aanwezigheid van verdachte bij die garagebox in de [adres garagebox] , het binnengaan in die garagebox, het telefonisch contact met de medeverdachte [medeverdachte] , de belastende chatgesprekken in de aangetroffen Wiko telefoon van verdachte en de overeenkomsten tussen de verdovende middelen in de [adres garagebox] en de aangetroffen goederen in de woning van verdachte. Verdachte heeft samen met [medeverdachte] op 9 juni 2020 de hoeveelheid aangetroffen verdovende middelen opzettelijk aanwezig gehad (feiten 2 en 3). Op basis van het dossier blijkt genoegzaam dat deze verdovende middelen zich in de machtssfeer van zowel [medeverdachte] als verdachte bevonden. Verdachte heeft tevens op verschillende momenten binnen de tenlastegelegde periode een hoeveelheid verdovende middelen bewerkt en/of verwerkt, in ieder geval op 7 juni en 8 juni 2020 en een hoeveelheid verdovende middelen vervoerd, in ieder geval op 18 mei 2020 (feit 1).
3.2
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw betoogd dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich gedurende twee maanden schuldig heeft gemaakt aan handel in harddrugs, maar hoogstens één of twee dagen aan het aanwezig hebben daarvan. De observaties zijn pas gestart vanaf 22 april 2020. In geen van de observaties is een daadwerkelijke overdracht van goederen, laat staan van verdovende middelen, waargenomen. De inhoud van de verschillende tasjes waarmee verdachte is gezien, kan niet worden vastgesteld nu deze niet in beslag zijn genomen. De berichten die mogelijk duiden op bemoeienissen met verdovende middelen zijn van 7 en 8 juni 2020, maar die duiden niet per se op handel in verdovende middelen.
Ten aanzien van feiten 2 en 3 heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. De Hoge Raad stelt hoge eisen aan het aannemen van wetenschap omtrent de aanwezigheid van verdovende middelen. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte wetenschap had of zich bewust was van de aanwezigheid van verdovende middelen in de garagebox, laat staan dat hij daar zeggenschap over had. Verdachte heeft die middelen dus niet opzettelijk aanwezig gehad. Verdachte kan ook niet als medepleger worden aangemerkt van het aanwezig hebben van het hele arsenaal aan verdovende middelen dat in de garagebox is aangetroffen. Ook daarvoor is namelijk niet alleen wetenschap vereist, verdachte zou ook dan zeggenschap over de verdovende middelen moeten hebben gehad en die verdovende middelen zouden zich in zijn machtssfeer moeten hebben bevonden. Uit het dossier blijkt niet dat daarvan sprake was.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Aantreffen drugs in garagebox [unit garagebox] aan [adres garagebox]
Op 9 juni 2020 is in een garagebox, zijnde unit [unit garagebox] , gelegen op het adres [adres garagebox] (hierna: de garagebox) een hoeveelheid harddrugs aangetroffen [2] , te weten cocaïne [3] , MDMA [4] , GHB [5] , 2C-B [6] en metamfetamine [7] . Daarnaast is hasjiesj aangetroffen. De garagebox wordt gehuurd door [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). [8]
Wiko telefoon chat-gesprek 8 juni 2020
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte op 9 juni 2020 is onder meer een Wiko telefoon in beslag genomen. [9] Het telefoonnummer [nummer] is gekoppeld aan de simkaart van deze telefoon. Op de telefoon stonden vijf contacten opgeslagen, de telefoonnummers daarvan waren niet zichtbaar. Eén van de contactpersonen was opgeslagen als ‘ [contactpersoon 1] ’. Op 8 juni 2020 vinden de volgende gesprekken plaats tussen de gebruiker van de Wiko telefoon, die de naam [naam gebruiker] gebruikt, en [contactpersoon 1] :
09:38 uur [contactpersoon 1] : fix je die C even voor me
09:38 uur [naam gebruiker] : ja zeker je bent een topper, daarna twee lege berichten
15:08 uur [naam gebruiker] : weeg na maak jij er 200??
15:08 uur [contactpersoon 1] : kheb geen pakjes heb jij?
15:09 uur [naam gebruiker] : kopen bij die winkel admiraal. daarna lege berichten
15:12 uur [contactpersoon 1] : Dn word t lastig gap
15:13 uur [contactpersoon 1] : beter doen we helft helft ook. maak jij vip en 50 doe ik p.
15:13 uur [naam gebruiker] : Leeg bericht
15:14 uur [contactpersoon 1] : is goed
15:15 uur [naam gebruiker] : leeg bericht, hallo
15:15 uur [contactpersoon 1] : Wrm geen 500-500
15:17 uur [naam gebruiker] : leeg bericht
15:18 uur [contactpersoon 1] : oke
15:19 uur [naam gebruiker] : leeg bericht
15:19 uur [contactpersoon 1] : leeg bericht
15:19 uur [naam gebruiker] : ok
18:15 uur [contactpersoon 1] : heb stickers nodig man
18:51 uur [naam gebruiker] : ok
18:56 uur [contactpersoon 1] : heb je? moet ze vandaag hebben, halen?
19:12 uur [contactpersoon 1] : ?
19:34 uur [naam gebruiker] : leeg bericht
19:35 uur [contactpersoon 1] : ik kan halen mensen komen al 9 uur gap. ga ne hier 8 uur zijn nee
toch
19:36 uur [naam gebruiker] : leeg bericht
19:41 uur [naam gebruiker] : 8 uur bij jou??
19:44 uur [naam gebruiker] : heb jij auto nu
19:45 uur [naam gebruiker] : hallo
19:46 uur Bradaanl: ja, heb auto
19:47 uur Bradaanl: leeg bericht
19:48 uur [naam gebruiker] : Ok kan jij mij ophalen aub
19:48 uur Bradaanl: waar
19:48 uur [naam gebruiker] : dirk hoe laat ben je daar
19:50 uur Bradaanl: 15 min
19:51 uur [naam gebruiker] : ok top
20:04 uur Bradaanl: ben er
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij degene is die gebruikt heeft gemaakt van de gebruikersnaam [naam gebruiker] .
Camerabeelden 8 juni 2020
Uit camerabeelden van de hoofdingang van de garageboxen aan de [adres garagebox] blijkt dat verdachte en [medeverdachte] op 8 juni 2020 omstreeks 11:38 uur samen de hoofdingang binnen kwamen. [medeverdachte] droeg een rugzak over zijn schouder. Verdachte droeg een oranje plastic tas en een schoudertasje, hij had geen rugzak. [medeverdachte] gaf verdachte een wit object. Vervolgens gingen verdachte en [medeverdachte] samen garagebox [unit garagebox] in. Ruim 20 minuten later kwamen zij de garagebox weer uit. Verdachte droeg op dat moment een rugzak en een oranje plastic tasje. [medeverdachte] droeg geen rugzak meer. Zij liepen samen richting de uitgang. [10]
Goederen aangetroffen in de woning van verdachte
Op 9 juni 2020 is de woning van verdachte doorzocht. Daarbij werd, behalve bovengenoemde Wiko telefoon, onder andere ook het volgende aangetroffen: een hydraulisch persapparaat met twee persplaten, twee plastic sealbags met residu roze poeder en stickers. [11]
Het oordeel over het onder 1 tenlastegelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 8 juni 2020 harddrugs heeft bewerkt, verwerkt en vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad.
In het hierboven weergegeven chat-gesprek vraagt ‘ [contactpersoon 1] ’ in de ochtend aan verdachte (de gebruiker van de telefoon die gebruik maakt van de naam ‘ [naam gebruiker] ’) om ‘die C voor hem te fixen’. Kort daarop gaat verdachte samen met [medeverdachte] naar de garagebox en verlaat die met een rugzak die hij daarvoor niet bij zich had. De rechtbank gaat ervan uit dat met ‘ C ’ cocaïne wordt bedoeld. In de garagebox is bij de doorzoeking op 9 juni 2020 onder andere ook cocaïne aangetroffen. In het chat-gesprek wordt verder gesproken over het maken van honderden pakjes. In de context van de hierboven weergegeven onderzoeksbevindingen gaat de rechtbank ervan uit dat dit moet gaan om pakjes cocaïne. Uit het chat-gesprek tussen ‘ [contactpersoon 1] ’ en verdachte blijkt verder van een nauwe samenwerking en taakverdeling tussen beiden. Zo stelt ‘ [contactpersoon 1] ’ voor om ‘helft helft te doen. maak jij vip en 50 doe ik p.’ Later die dag zegt ‘ [contactpersoon 1] ’ dat hij stickers nodig heeft en vraagt hij of verdachte die nog heeft. Vervolgens ontmoeten zij elkaar. Voornoemde omstandigheden schreeuwen om een verklaring van verdachte over de betekenis hiervan. Verdachte heeft hier echter niet over willen verklaren.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte op 8 juni 2020 actief betrokken is geweest bij de bewerking, verwerking en het vervoer van harddrugs. De rechtbank betrekt daarbij tevens dat in de woning van verdachte goederen zijn aangetroffen waarvan het algemeen bekend is dat die worden gebruikt voor de bewerking of verwerking van harddrugs en dat uit onderzoek is gebleken dat de bij hem aangetroffen zaken sterke overeenkomsten hebben met de zaken die zijn aangetroffen in de garagebox aan de [adres garagebox] . De ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte dat de bij hem thuis aangetroffen goederen alleen door een ander bij hem zijn gestald, is in dit licht bezien niet geloofwaardig. Des te meer nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard niets te weten van de stickers die op 9 juni 2020 bij hem thuis zijn aangetroffen, terwijl uit het chat-gesprek volgt dat ‘ [contactpersoon 1] ’ op 8 juni 2020 vraagt of verdachte nog stickers heeft en zegt dat hij die bij verdachte kan komen halen. Alles overwegende concludeert de rechtbank dat verdachte opzet had op het bewerken, verwerken en vervoeren van harddrugs. De rechtbank merkt het aandeel van verdachte aan als medeplegen.
Alhoewel er sterke aanwijzingen zijn dat verdachte zich ook vóór 8 juni 2020 bezig heeft gehouden met de handel in harddrugs ontbreekt daarvoor het wettig en overtuigend bewijs. Verdachte is blijkens diverse observaties vaak aanwezig geweest in de nabijheid van plekken waar grote hoeveelheden harddrugs zijn aangetroffen. Daarbij is ook meerdere keren gezien dat verdachte een tas of doos brengt of haalt. De inhoud van deze tassen/dozen is echter nooit gecontroleerd. Daardoor kan de rechtbank niet met de wettelijk vereiste mate van zekerheid vaststellen dat er harddrugs in deze tassen/dozen zat. Ook het feit dat verdachte veelvuldig telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte] (de huurder van de garagebox) en dat die telefonische contacten vaak samen vallen met de momenten dat verdachte in de nabijheid van de garagebox wordt gezien of dat zijn telefoon daar uitpeilt, is uitermate verdacht, maar biedt onvoldoende bewijs dat verdachte zich over de gehele tenlastegelegde periode bezig heeft gehouden met (kort gezegd) de handel in harddrugs. Verdachte wordt dan ook partieel vrijgesproken van de handel in verdovende middelen, te weten over de periode voorafgaande aan 8 juni 2020.
Vrijspraak van het onder 2 en 3 tenlastegelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 2 en 3 is ten laste gelegd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In de garagebox, die wordt gehuurd door [medeverdachte] , zijn verdovende middelen aangetroffen. De verdovende middelen waren voor het blote oog niet zichtbaar en lagen verstopt in het plafond. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte zichzelf toegang tot de garagebox heeft verleend of kon verlenen. De omstandigheden dat verdachte een aantal keer bij de garagebox is geweest, dat zijn telefoon ook vaak in de nabijheid van de garagebox is uitgepeild en dat er overeenkomsten zijn tussen de goederen die in de garagebox en bij verdachte thuis zijn aangetroffen, zijn onvoldoende om aan te nemen dat verdachte wetenschap had van de gehele hoeveelheid verdovende middelen die in de garagebox zijn aangetroffen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat er van verdachte geen vingerafdrukken zijn aangetroffen op de verdovende middelen, in tegenstelling tot [medeverdachte] . Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat verdachte wetenschap had van de verdovende middelen in het plafond en dat die verdovende middelen zich in zijn machtssfeer hebben bevonden. Verdachte zal dan ook van feit 2 en 3 worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 8 juni 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 (vier) jaar, met aftrek van voorarrest.
7.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan handel in harddrugs op 8 juni 2020. Gelet op de telefoonberichten betreft dit een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs. Het is een feit van algemene bekendheid dat de handel in harddrugs gepaard met andere vormen van kleine en zware criminaliteit. Daarnaast is het bekend dat harddrugs grote gevaren voor de gezondheid van gebruikers ervan kunnen opleveren. Het gebruik van harddrugs leidt er tevens toe dat gebruikers strafbare feiten plegen om hun gebruik te financieren. De handel in harddrugs leidt tot vele vormen van overlast in de samenleving. Verdachte heeft kennelijk enkel gehandeld uit winstbejag en heeft zich niet bekommerd om de gevolgen van al deze vormen van criminaliteit en overlast voor de samenleving. Verdachte heeft bovendien geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 17 augustus 2020. Hieruit blijkt dat verdachte in 2016 is veroordeeld voor handel in harddrugs en daarvoor een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk heeft opgelegd gekregen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 27 augustus 2020. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling en een contactverbod met medeverdachte(n).
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf acht geslagen op de door strafrechters geformuleerde oriëntatiepunten voor straftoemeting. De oriëntatiepunten voor harddrugs sluiten echter aan bij het gewicht van de drugs, terwijl uit het dossier onvoldoende zeker blijkt om welk gewicht het op 8 juni 2020 ging. Uit het chat-gesprek waarin wordt gesproken over honderden pakjes, volgt wel dat het om een niet-geringe hoeveelheid ging.
Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van feiten 2 en 3 en ten aanzien van feit 1 slechts een periode van één dag bewezen verklaard, zal de rechtbank een aanzienlijk lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk passend en geboden, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. De rechtbank acht het wenselijk dat verdachte zich open stelt voor behandeling en onder toezicht van de reclassering komt te staan, nu verdachte vier jaar geleden al een forse straf heeft opgelegd gekregen voor overtreding van de Opiumwet, maar die hem er kennelijk niet van heeft weerhouden om wederom een strafbaar feit te plegen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen
14a, 14b, 14c, 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 en 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 lid 3 en 4 van de Opiumwet
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
1 (één) maand, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- veroordeelde meldt zich bij Reclassering Nederland, Wibautstraat 12 te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- veroordeelde laat zich behandelen door De Waag, centrum voor ambulante forensische psychiatrie te Amsterdam of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling wordt opgestart zodra de reclassering bericht krijgt dat dit hem als een bijzondere voorwaarde van een (deels) voorwaardelijke straf is opgelegd. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met medeverdachte in deze zaak, [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , ingeschreven op het adres [adres medeverdachte] , [woonplaats medeverdachte] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. M. Smit en P.B. Spaargaren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Pünt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 september 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.p. 117 e.v.
3.p. 441 in combinatie met p. 558
4.p. 533 in combinatie met p. 558
5.p. 434 in combinatie met p. 558
6.p. 533 in combinatie met p. 558
7.p. 473 in combinatie met p. 558
8.p. 41
9.p. 81
10.p. 330
11.p. 165